De Californische goudkoorts

Honderdvijftig jaar geleden kwam de grote stormloop op Californië op gang. De vondst van goud in de bergen ten oosten van San Francisco zette Californië ineens duidelijk op de kaart. Korte tijd later was deze voormalige Mexicaanse provincie een staat van de Verenigde Staten. En, zoals ze zeggen, de rest is geschiedenis. Door Jaap Janssen Steenberg

Zoals elke dag inspecteert timmerman James Marshall op 25 januari 1848 de waterloop van de houtzagerij. Vuil en obstakels in het water zijn immers de pest voor de molen die hij bouwt voor John Sutter. Zijn baas is een Duitser van Zwitserse afkomst, met een vooruitziende blik, die in het nog nauwelijks bewoonde Californië een landelijk paradijs opbouwt onder de naam New Helvetia. Tienduizenden hectaren heeft Sutter al geschikt gemaakt voor akkerbouw, hij heeft 13.000 stuks vee en voldoende werklieden om hem te helpen. Hij wil klaar zijn voor de grote stroom avonturiers naar Californië op gang komt, als het gebied straks als staat deel zal uitmaken van de VS. En de zaken gaan volgens planning.

Maar die dag treft Marshall bij zijn inspectie vlak onder de waterspiegel een klomp goud aan, en, als hij goed kijkt, nog een paar meer. Hij haast zich naar Sutters huis, waar een oude encyclopedie en een test met koningswater bevestigen dat het om goud gaat. Zowel Sutter als Marshall willen dat nieuws niet aan de grote klok hangen. Ze weten dat iedereen dan op hol zal slaan, de houtzagerij en New Helvetia latend voor wat het is. Sutter heeft zijn eigen tijdsschema: een run op het goud in de heuvels en bergen past daarin niet.

Hele steden blijven leeg achter

Enige maanden lijkt het goed te gaan. Sterke verhalen over goudvondsten die de rondte doen worden afgedaan als flauwekul. Dat verandert als in San Francisco Samuel Brennan in actie komt. Als hij lucht krijgt van de schatten die bij Sutter in de bodem zitten, koopt hij alle schoppen, houwelen en andere gereedschappen in de stad op en brengt ze onder in enkele winkeltjes. Vervolgens giet hij wat goudstof in een fles en rijdt daarmee als een bezetene door de straten van San Francisco, schreeuwend dat er een enorme goudmijn is gevonden.

Het is de vonk die het kruitvat van de goudkoorts blijkbaar nodig heeft om te ontploffen. Wat er in de weken, maanden en jaren daarna gebeurt, is qua omvang te vergelijken met de Europese kruistochten en qua betekenis met de oversteek van de Pilgrims van Engeland naar Amerika. Overal waar het nieuws van Brennan doordringt en waar latere berichten loskomen over nieuwe goudvondsten, slaat de gekte toe. Zo gauw ze kunnen trekken mensen naar 'het gouden land'. Hele dorpen en steden worden leeg achtergelaten. Eerst alleen mensen uit Californië, maar als president Polk in december 1848 het nieuws van het goud in een officiële rede bevestigt, komt ook de oostkust in beweging. Niet veel later raakt ook Europa in de greep van de goudkoorts.

Hoeveel mensen zich uiteindelijk precies in het avontuur storten is nooit bekend geworden, wel weten we dat in de eerste drie maanden van 1849 niet minder dan 17.000 avonturiers per boot Californië bereiken. In tien volgende jaren neemt het inwoneraantal van de staat toe van 90.000 naar bijna 400.000. 'Als je in aanmerking neemt dat de Puriteinen in tien jaar niet meer dan dertig- of veertigduizend mensen naar New England voerden, dan zien we de werkelijke proporties van de grootschaligheid van de goudkoorts', schreef de historicus Charles Beard.

Gewend aan een hard leven

De eerste golf van avonturiers strijkt neer in de maanden na Brennans startschot. Dit zijn vooral mannen uit de omgeving: boeren en ranchers die gewend zijn aan het harde leven. Al snel blijkt het goud in grote hoeveelheden voorradig. De ene na de andere ader wordt blootgelegd. Dan is het hek van de dam, zo blijkt ook uit het laatste artikel van The Californian, op 29 mei 1848: 'Iedereen loopt weg, lezers en drukkers. In het hele land, van San Francisco tot Los Angeles, van de kust tot de Sierra Nevada, loopt iedereen te roepen: 'Goud, goud!' Velden worden niet meer bewerkt, huizen niet afgebouwd. De enige activiteit bestaat uit het smeden van schoppen en hakken. Wij zijn dus gedwongen de uitgave van onze krant te staken.'

De eerste maanden zijn wel eens gekenmerkt als een onwaarschijnlijk gelukkig samenkomen van geologie en anarchie. Dat er aanvankelijk voldoende goud is te vinden maakt het prachtig, maar even belangrijk is dat er in Californië hoegenaamd geen vorm van autoriteit is. Er is dus geen toestemming nodig om te graven, er zijn geen toezichthouders, er is geen belasting, er zijn geen grenzen en er zijn geen regels. De rijkdom ligt voor het oprapen en er is niemand die dat in de weg staat. Volgens enkele bronnen wordt in de eerste maanden voor meer dan een half miljoen dollar aan goud opgegraven.

Het nieuws over deze gemakkelijk te vergaren rijkdom verspreidt zich echter razendsnel en in de eerste maanden van 1849 trekt een grote groep avonturiers richting het westen. Deze veel grotere massa, de tweede golf, de 49-ers genoemd, reist, in tegenstelling tot hun voorgangers, een hardvochtig bestaan tegemoet.

Het eerste probleem is de reis. Feitelijk is het een keus tussen twee kwaden: de gevaarlijke oversteek per schip of de barre tocht over land. De reis per schip, veelal genomen door de goudzoekers uit de oostelijke staten, voert rond de zuidelijke tip van Zuid-Amerika en neemt doorgaans meer dan zes maanden in beslag. Ziekten en verveling eisen veelvuldig hun tol. Bovendien liggen de schepen door windstilte soms wekenlang te dobberen.

Er is een sneller alternatief door via Panama te reizen, waar een klein stuk land overbrugd moet worden voor men weer per schip verder kan. Maar deze tochten door de regenwouden hebben ook aardig wat problemen, zoals moerassen, kaaimannen, malaria en cholera. Bovendien zijn er nauwelijks schepen die op en neer pendelen tussen Panama en San Francisco. Zo stranden veel reizigers in de eveneens met ziekten en ellende overladen kuststadjes, wachtend op een schip dat misschien ooit zal komen.

De variant over land is echter evenmin erg aanlokkelijk, zelfs niet voor mensen die wonen in de centraler gelegen staten. Een route van zo'n drieduizend kilometer voert hen over de eindeloze vlakten en later over de Rocky Mountains. Het grootste gevaar is het gebrek aan water, met name op de laatste honderden kilometers. Het traject van Salt Lake naar Sacramento wordt na verloop van tijd gemarkeerd door de wrakken van de wagens, de botten van de ossen en de graven van de doden.

Barbaarse omstandigheden in de kampen

Eenmaal in Californië is het echter nog niet voorbij. De eerste avonturiers hadden de goudaders voor het uitzoeken en konden het werk uitstekend alleen af of in kleine groepjes. Zij trokken van rivier naar rivier, steeds op zoek naar een nog betere ader. Met het verminderen van de goudvoorraad en het groeien van het aantal gelukszoekers ontstaat echter al snel een andere situatie. De nieuwkomers weten vaak niets van het echte buitenleven; zij moeten wel samenwerken om hun doel te bereiken, temeer daar het 'snelle goud' weg is en gecompliceerdere technieken nodig zijn om het dieper gelegen goud te bereiken. Ze gaan daarom bij elkaar wonen in bouwvallige kampen, en die groeien vervolgens uit tot steden als Sacramento en Stockton.

De omstandigheden in deze concentraties zijn barbaars. De tenten dienen enkel als slaapplaats. Zes dagen per werk is de goudzoeker op pad en op zondag zoekt hij zijn vertier in de goktenten en bordelen die handige entrepreneurs hebben opgezet. De fortuinen die doordeweeks zijn opgebouwd worden daar in een mum van tijd weer uitgegeven.

Luizen en ratten nestelen zich in de tenten. Het is geen zeldzaamheid dat een goudzoeker zich in vier maanden niet wast, zichzelf niet, zijn kleren niet en zijn vaat niet. De lijken van gestorven mannen blijven buiten liggen, waar ze worden aangevreten door roofdieren. Zonder toeziend oog van overheid, familie of enige andere vorm van autoriteit groeit menig 49-er uit tot een vrijbuiter. Voeg daarbij de langzaam maar zeker groeiende frustratie over de rijkdom die maar uitblijft en het harde werk (de gemiddelde goudzoeker brengt per dag zo'n tien uur door met graven, zeven en wassen in het ijskoude water), en het is duidelijk waarom de kampementen namen hebben als Hangtown, Whiskeytown en Rough and Ready.

De poelen van San Francisco

San Francisco groeit in een paar jaar uit tot een stad van wereldformaat. Maar ook hier zijn de omstandigheden ronduit erbarmelijk. Het gebrek aan onderkomens leidt ertoe dat men met twintig man op een kamer moet en dat barakken moeten worden opgetrokken om de aanvoer van verse krachten te kunnen verwerken. Een schommelstoel wordt in de winter verhuurd voor acht dollar per zes uur, een plaats aan een tafel zelfs voor tien dollar.

De hopen afval liggen voor de huizen en samen met de modder zorgen ze voor onbegaanbare wegen. Met behulp van tonnen, kisten en zakken wordt geprobeerd toch trottoirs aan te leggen, maar menigeen verdrinkt in de poelen en stromen van de straten van San Francisco. Ook de criminaliteit is een probleem. Het aantal moorden is onwaarschijnlijk hoog en bendes regeren de stad. Pas als er een breed gedragen Comité van Waakzaamheid wordt opgericht, wordt het iets rustiger.

Koning van de sjacheraars

In de kampen en steden ontstaat naast de goudzoeker al snel een ander soort 49-er: de handelaar, die slim gebruik maakt van de harde wetten van vraag en aanbod. Dit is de 49-er waar menig Californiër nog steeds graag naar verwijst wanneer de economische successen van de staat onderwerp van gesprek zijn. Het levendige en creatieve economische klimaat in Californië is volgens hen direct terug te voeren op de vrije manier van ondernemen waarvan menig 49-er zo'n succes heeft gemaakt.

Koning van de sjacheraars

Echt rijk worden niet de goudzoekers, maar de 49-ers die whisky en sherry verkopen, of grafstenen, bloem, eieren of hout. Maar ook bepaalde diensten blijken zeer gewild – afgezien van de prostitutie. Zo kan een vrouw in het bezit van een bakoven wel 18.000 dollar verdienen met het koken van maaltijden, en haalt een stoombooteigenaar meer dan 40.000 dollar per maand binnen.

Koning van de sjacheraars is Sam Brennan. Het opkopen van alle werktuigen in de wijde omgeving blijkt een gouden greep. Het maakt hem de eerste miljonair van Californië. Met zijn fortuin koopt hij later grote stukken land en speculeert hij in banken, spoorwegmaatschappijen en telegraafbedrijven. Dat hij uiteindelijk straatarm sterft, maakt zijn naam en faam er niet minder om, want nog altijd wordt Brennan aangehaald als het prototype van de opportunistische ondernemer die Californië in zo'n belangrijke mate heeft gevormd.

Een andere 49-er die nooit naar goud heeft gezocht, maar wel steenrijk wordt van de handel, is Levi Strauss. Strauss was naar San Francisco getrokken om tent- en wagenzeil voor de goudzoekers te fabriceren. Als daar geen markt voor blijkt te zijn, besluit hij van het canvas maar broeken te maken. Vanwege hun degelijkheid vinden deze gretig aftrek. Wat later stapt Strauss over naar denim en slaat hij nagels in de broeken op de plekken waar ze in de praktijk het snelst blijken uit te scheuren. Zijn spijkerbroeken staan altijd nog symbool voor de vrijheid van het Westen.

Dynamiek en diversiteit

Die dynamiek, die ondernemingsdrift is de grootste bijdrage van de 49-ers aan de samenleving van Californië. Naast dynamiek is er de diversiteit, de enorme variatie aan mensen en culturen die goudkoorts naar Californië voerde, en die een versnelling aanbracht in de beweging naar het westen die in de Verenigde Staten toch al op gang was. Vóór de goudkoorts hadden de Verenigde Staten, en Californië in het bijzonder, een behoudende agrarische inslag. Na de 49-ers breidde het ondernemerschap zoals zich dat in Californië had ontwikkeld steeds verder uit. Niet dat risico's nemen in een klimaat van politieke en economische vrijheid tijdens de goudkoorts werd geboren, maar het kreeg er een geweldige impuls door. Deze handels- en ondernemingsgeest bezielde niet alleen succesvolle zakenlieden als Brennan en Strauss, maar ook dat leger van vele tienduizenden zwoegers, van de mensen die hoopvol naar het westen trokken en vaak gedesillusioneerd achterbleven. De zorgvuldig gecultiveerde verering van de 49-er houdt ook deze mislukte avonturiers in ere.

Met John Sutter ging het evenmin goed. Zijn New Helvetia lag precies in de baan de goudzoekers. Zijn landbouwgronden werden onder de voet gelopen, zijn oogsten vernield en zijn vee geslacht. In 1852 was Sutter bankroet en hij bracht de rest van zijn leven door met het proberen de schade te verhalen op diverse overheden. In 1880 stierf hij tijdens een reis naar Washington, hoopvol aan een droom begonnen, maar letterlijk onder de voet gelopen. Door de 49-ers, nu het symbool van Californische ondernemingslust.