James Monroe

Historische waardering: plaats 14

Laatste Virginian

Voordat hij president werd had James Monroe een respectabele carrière achter de rug. Hij was laatste veteraan uit de Onafhankelijkheidsoorlog en de laatste Founding Father die het Witte Huis veroverde. Monroe had altijd in de omgeving van Jefferson verkeerd en deelde diens voorkeur voor Frankrijk en interesse in het Westen. Monroe was senator, diplomaat, gouverneur en onder James Madison Secretary of State en minister van Oorlog. Hij was een warme persoonlijkheid, maar Monroe kon in intellect niet wedijveren met zijn twee voorgangers, noch in politieke brille.

In 1816 was Monroe de favoriete kandidaat van zowel Jefferson als president Madison. Maar vooral in New York wilde men wel eens af van die presidenten die altijd maar uit Virginia kwamen. Hij ondervond ook concurrentie van minister van Oorlog William Crawford, die echter geen open campagne durfde te voeren. Op basis van zijn ervaring en staat van dienst kreeg Monroe echter de nominatie. De Federalisten hadden in 1816 geen officiële kandidaat maar senator Rufus King van New York, een van de laatste zittende Federalisten, kreeg hun steun. Bij gebrek aan oppositiepartijen betekende Monroe’s nominatie in feite zijn verkiezing.

Het waren goede jaren voor het land. Afgezien van de economische paniek was iedereen vooral bezig met het opbouwen van het land, van zijn eigen rijkdom. Een paar jaar was er sprake van een één-partij regime, met volledige instemming van het gehele land. De term Era of Good Feelings werd in 1817 door een krant in Boston bedacht, toen president Monroe een triomfantelijke trip maakte in New England. Achter de schermen van goede wil tikten echter de tijdbommen van slavernij en van protectionisme, de onderwerpen die de grote conflicten tot de Burgeroorlog zouden bepalen.

Opkomst Clay, Calhoun en Webster

Andere politici dan presidenten domineerden het toneel tijdens de regeringen van Monroe en John Quincy Adams. In het Congres huisde een generatie politici die zijn stempel drukte. Er was Daniel Webster uit New England die de belangen van zijn regio vertegenwoordigde. Er was John Calhoun, niet zo’n gepassioneerde spreker als Webster maar veel beredeneerder, die de belangen van het zuiden verdedigde. En er was Henry Clay, een man met een enorm potentieel en een enorm ego. Hij meende dat het presidentschap zijn logische volgende stap was en wenste daarom Secretary of State te worden, de logische opstap naar het ambt. Alleen dacht Monroe er anders over. Hij benoemde John Quincy Adams, ervaren diplomaat en zoon van de tweede president, tot Secretary of State. Clay was zo kwaad dat hij niet toestond dat het Huis van Afgevaardigden, waar hij Speaker was, werd gebruikt voor de inauguratie van Monroe.

Clay meende de bruggenbouwer te kunnen zijn die de groeiende verwijdering tussen Noord en Zuid kon stoppen met wat hij het ‘Amerikaanse systeem’ noemde. Onder dat programma werden de importtarieven hoog gehouden voor de producenten in het noorden, die riepen om deze bescherming om hun industrieën op te bouwen, en werden de rechten van de slavenhouders in het Zuiden verdedigd, zowel in de nieuwe gebieden als in de oude staten. Clay’s plannen betekenden ook enorme federale uitgaven voor wegen, kanalen, en rivierverbeteringen. Vooral kiezers in het Westen waren daar kien op. Monroe meende dat dit soort uitgaven niet mochten volgens de Grondwet (Madison had hetzelfde betoogd toen hij in zijn laatste jaar een wet met uitgaven van een veto voorzag). Clay was in elk geval een van de weinige politici met een waarlijk nationale visie, in dat opzicht een waardig opvolger van Hamilton. Hij voorzag een aangesloten Amerika, van de Atlantische tot de Stille Oceaan en de Golf van Mexico.

Economische crisis

In 1819 kreeg het land de economische crisis voor de kiezen die het gevolg was van de oververhitte economie van de jaren daarvoor. Duizenden kolonisten raakten in de bankfaillissementen hun boerderijen kwijt, het papiergeld systeem stortte in en veel van de industrieën in het Oosten, die nog in de kinderschoenen stonden, werden gesloten. Maar er was ook een politieke crisis, de eerste over het onderwerp dat de negentiende eeuw zou tekenen: de slavernij. In het Congres werd een wet voorgesteld om de nieuwe staat Missouri op te nemen, inclusief de grondwet ervan die door de bewoners was aangenomen. Missouri was deel van de oude Louisiana Territory en de rijkste landbouwgebieden hiervan waren ontwikkeld door slavenhoudende zuidelijke plantagehouders. En uiteraard voorzag de nieuwe grondwet dus in legale en onaantastbare slavernij in Missouri.

Het probleem was dat hiermee het oude nationale beleid werd gebroken. Sinds 1787 was afgesproken dat slavernij niet was toegestaan in alle nieuwe staten ten noorden van de Ohio River. Het toelaten van Missouri zou daarmee breken. Noordelijke politici stelden voor geleidelijk aan de slaven in Missouri te laten verdwijnen en schreven daartoe amendementen op de grondwet van de nieuwe staat. Zuiderlingen in de Senaat wezen de wet echter af, omdat ze voorzagen dat iedere kleine aantasting van het recht op slavernij het hele instituut uiteindelijk zou bedreigen. Dit scenario zou nog vele malen herhaald worden voor de Burgeroorlog.

Clay kwam met een compromis. Laat Missouri als slavenstaat toetreden, stelde hij voor, want dat is het al. Maar laat dan slavernij ‘voorgoed’ verboden zijn in de rest van het Louisiana Territory ten noorden van een lijn die ruwweg de noordelijke grens van Arkansas vormde. En laat Maine, dat ook voor toelating had gevraagd, als niet-slavernij staat binnenkomen, dan zijn de staten in balans met twaalf met en twaalf zonder slavernij. Over dit Missouri Compromis werd het een debat gevoerd dat zo bitter was als men niet gewend was in de VS. Noorderlingen en Zuiderlingen leken onverenigbaar ver verwijderd van elkaar. ‘Jullie stoken een vuur aan dat alle water van de oceanen niet zal kunnen doven’, riep een Zuiderling tegen pesterige Noordelingen. ‘Het kan alleen gedoofd worden in bloed.’ De woorden van Howell Cobb uit Georgia zouden profetisch blijken, maar het conflict tussen Noord en Zuid over slavernij zou onvermijdelijk blijken en ook onoplosbaar zonder inderdaad bloed te spillen – veel bloed. President Monroe overwoog een veto over het Missouri Compromis omdat hij meende dat het Congres geen grondwettelijke macht had om slavernij te verbieden in de territories. Maar hij tekende uiteindelijk, bang dat een veto tot een burgeroorlog zou kunnen leiden. Monroe’s eigen mening over slavernij was conventioneel en helemaal passend in het tijdsbeeld. Hij hoopte vaag dat het probleem op een goede dag zou verdwijnen, maar hij gaf er de voorkeur aan om de vrije zwarten in Afrika te laten koloniseren.

Unanieme herverkiezing

Monroe’s herverkiezing in 1820 was een van de meest eensgezinde in de Amerikaanse geschiedenis. Er was geen opponent en Monroe kreeg op 1 na alle stemmen van de kiesmannen. Eén kiesman had de tegenwoordigheid van geest om op John Quincy Adams te stemmen om ervoor te zorgen dat alleen George Washington in de geschiedenisboeken zou komen als president die unaniem was gekozen (hoewel de kiesman later zei dat hij uit oprechte onvrede over Monroe op Adams had gestemd). Er was geen campagne.

Er was in het Congres wel steun voor infrastructurele projecten in het Westen, maar Monroe meende dat deze taak was voorbehouden aan de staten. Het Westen riep ongeduldig dat de federale overheid toch ook vuurtorens en dergelijke had gebouwd in het Oosten. In 1822 nam het Congres een wet aan die federale aanleg en onderhoud van tolhuizen mogelijk maakte langs de Cumberland Road. Met het geld zou de weg verder naar het Westen gelegd worden. In zijn enige veto maakte Monroe deze wet ongedaan.

Tijdens Monroe’s regeerperiode kwamen Mississippi, Illinois, Alabama, Maine en Missouri bij de Unie. Maar dit waren vooral jaren van macht van het Congres. Zoals Henry Clay, nooit te beroerd voor een arrogante uitspraak, maar wel correct, het formuleerde in 1821: ‘Mr. Monroe is zojuist herkozen met klaarblijkelijke unanimiteit, maar hij heeft niet het minste beetje invloed in het Congres. Zijn carrière werd als afgesloten beschouwd. Er was verder niets meer door hem of van hem te verwachten.’

Monroe doctrine

Op buitenlands gebied zou Monroe echter nog een historische mijlpaal achterlaten. In de Zuid-Amerika had een aantal Spaanse kolonies het juk afgeschud en zich onafhankelijk verklaard. De Verenigde Staten had in 1822 vijf landen erkend: Chili, Columbia, Mexico, Peru en La Plata (Argentinië). Maar volgens berichten was de Heilige Alliantie, het verband van Frankrijk, Pruisen, Oostenrijk en Rusland, bezig een leger op de been te brengen om ze te heroveren. Tegelijkertijd kondigde in Rusland Tsaar Alexander aan dat hij de soevereiniteit van Rusland aan de Amerikaanse westkust uitbreidde tot Oregon. De Engelsen vonden dit allemaal ongewenste ontwikkelingen en stelden aan de Verenigde Staten voor om een formele alliantie aan te gaan en samen te waarschuwen tegen agressie in de Amerikaanse continenten.

John Quincy Adams liet zich echter niet bij de neus nemen. Waarom als aanhangwagen van de Engelsen fungeren, vroeg hij. In plaats daarvan haalde hij president Monroe over om de Verenigde Staten zelf en zelfstandig een waarschuwing te laten uitspreken, en daarbij ook Engeland te waarschuwen.

Op 2 december stuurde president Monroe zijn jaarlijkse boodschap aan het Congres. Tot ieders verrassing stond daarin een sensationele aankondiging: ‘De Amerikaanse continenten … kunnen voortaan niet beschouwd worden als landen die door enige Europese macht gekoloniseerd kunnen worden.’ Dit is de beroemde Monroe Doctrine, die ondanks de blijvende naambekendheid die een verder weinig kleurrijke president eraan overhield vooral het werk van Adams. Het was ook een kras stukje bluf, aangezien de VS absoluut niet de middelen hadden om deze woorden te onderstrepen. Voor de goede orde werd in de Monroe Doctrine ook nog eens onderstreept dat het Amerikaans beleid was om ‘niet te interveniëren in de interne zaken van een van zijn [Europa’s] machten.’ De Europese machten reageerden geschoffeerd maar, zoals Adams had voorzien, ze waren te verdeeld om er gezamenlijk iets aan te doen. De Monroe doctrine is, met uitbreidingen door Theodore en Franklin Roosevelt, de hoeksteen gebleven van de Amerikaanse buitenlandse politiek.

Virginia dynastie ten einde

In 1824 had Monroe genoeg van het ambt. Dat kwam mooi uit want het land had het ook wel gehad met de laatste vertegenwoordiger van de Virginia-dynastie. De president werd gerespecteerd als de laatste veteraan van de Amerikaanse Revolutie en de laatste Founding Father, maar het was tijd om verder te gaan, tijd voor de grote generatiewisseling. Monroe trok zich terug in Virginia, in een door Jefferson ontworpen huis, Oak Hill, naast Monticello. Als derde Founding Father, na Adams en Jefferson, slaagde hij erin om op 4 juli te overlijden, in 1831 (Madison die op 28 juni 1836 stierf, weigerde extra middelen om zijn leven op te rekken tot de 4e juli).