James Garfield

1881

Historische waardering: plaats 29

 

Het meest opmerkelijke wapenfeit uit het presidentschap van Garfield was dat hij werd doodgeschoten door een teleurgestelde baantjesjager, ene Charles J. Guiteau. In zijn dood werd Garfield een martelaar van het totaal uit de hand gelopen spoils systeem, waarbij de winnende partij alle baantjes in het ambtelijk apparaat weggaf. Het zou nog even duren, maar geleidelijk aan zou de kritiek op dit systeem toch zo groot worden dat het uiteindelijk werd bijgesteld.

Garfield was een onwaarschijnlijke presidentskandidaat. Hij kwam pas in zicht voor de nominatie toen de Republikeinse conventie in 1880 hopeloos was vastgelopen. President Rutherford Hayes mocht van de partij niet terugkeren: hij liep te weinig aan de leiband van de politici. De Republikeinen hadden andere plannen om hun belangen te behartigen: een flinke groep, de `Stalwarts’ genoemd, wilde generaal Grant nog een keer president maken. In een bombastische toespraak werd Grant genomineerd door Senator Roscoe Conkling, de patronagebaas van New York. Het probleem was dat generaal Grant een totaal mislukte president was geweest, slachtoffer van zijn incompetentie en corruptie op alle niveaus.

De partij was verdeeld: een groep die zich de ‘Half Breeds’ noemde, moest niets hebben van Grant en schaarde zich achter Senator James Blaine, om wie ook een wolk van beschuldigingen van corruptie en omkoperij zweefde.

Zo ontstond de patstelling waarin de Republikeinse Conventie na 36 stemmingen koos voor James Garfield uit Ohio, de leider van de Republikeinse minderheid in het Huis. Het was natuurlijk toeval, maar het was de eerste keer dat een aanstaande president aanwezig was bij zijn eigen nominatie. Voor Washingtonse begrippen was Garfield een redelijk schone politicus. Hij was beschuldigd maar vrijgepleit in het Credit Mobilier schandaal en had Hayes gesteund in 1876. Om de Stalwarts tevreden te stellen, ging de nominatie voor vice-president naar Chester Arthur, een lakei van Senator Conkling.

De Democraten konden niets beters bedenken dan weer eens een generaal uit de kast te trekken. Winfield Hancock had een uitstekende reputatie. Hij had het goed gedaan in de Burgeroorlog en was onder meer gewond geraakt in Gettysburg. Na de oorlog had Hancock hij als militair gouverneur van Louisiana en Texas de radicale Republikeinen uitgedaagd door zoveel mogelijk de lokale bevolking te laten beslissen over hun eigen regering. Sindsdien werd Hancocks naam al regelmatig genoemd al genoemd als Democratisch kandidaat, maar pas toen Tilden zich in 1880 terugtrok, viel hem de nominatie toe.

De campagne ging over corruptie en vooral, voor de zoveelste keer, over de importheffingen. Het ging echter goed met de economie en president Hayes had laten zien dat er ook Republikeinen waren die corruptie aanpakten. Zo werd het een uiterst krappe overwinning voor Garfield. Uit negen miljoen stemmen haalde hij er precies 9500 meer dan Hancock. Door in de staat New York te winnen, haalde Garfield echter een ruime meerderheid in het kiescollege. De prijs daarvoor was echter een deal met Conkling, de baas van de politieke machine in New York. Garfield had hem moeten beloven alle benoemingen voor federale posten via Conkling te laten lopen, iets wat president Hayes steeds had geweigerd.

In zijn inaugurale rede riep Garfield op tot hervormingen van de ambtenarij. Maar de president raakte meteen in de problemen omdat hij zijn politieke schulden moest aflossen. Om de Half Breeds te plezieren, benoemde Garfield James Blaine, de senator voor Maine, tot minister van Buitenlandse Zaken. De president weigerde echter de man die Conkling als minister van Financiën wilde en toen hij een andere Newyorker als minister benoemde zonder raadpleging van de machtige senator, was de toon gezet. Als Garfield oorlog wilde, dan zou Conkling hem die geven. Al op 8 maart, vier dagen na de inauguratie, schreef de arme Garfield dat hij overspoeld werd met ‘baantjesjagers, die hun papieren op me richten zoals struikrovers hun pistolen trekken.’

De nieuwe minister van Postzaken liep meteen al tegen een schandaal aan waarbij de Republikeinse Partij was betrokken. Die riep meteen om de doofpot maar Garfield gaf opdracht het onderzoek door te zetten. Ook probeerde de president controle te krijgen over de Newyorkse douanediensten, een terrein dat senator Conkling als zijn eigendom beschouwde. President Garfield ging het gevecht aan: hij meende dat hier ‘wordt beslist of de president de secretaris is van de Senaat of de Hoogste Uitvoerder van de Verenigde Staten…’ Garfield won.

Maar de baantjeszoekers zouden hem wel noodlottig worden. Al weken lang had een licht gestoorde jurist uit Chicago, Charles Guiteau, geprobeerd om een benoeming als consul te krijgen. Toen hem dat werd geweigerd, schoot hij op een Washingtons station de president in de rug, roepend dat hij een Stalwart was.

Wekenlang zweefde Garfield tussen leven en dood. Er werd een speciale koelinstallatie ontwikkeld om zijn kamer op temperatuur te houden in het hete Washington en uiteindelijk werd hij overgebracht naar de kust. Het probleem was dat de doktoren één van de kogels niet hadden kunnen vinden en voortdurende probeerden die te traceren. Zelfs uitvinder Thomas Edison mocht aantreden om met een soort elektronische meter te kijken waar het ding zat, maar de spiralen van het bed stoorden zijn apparatuur zodanig dat hij er niet in slaagde. De doktoren lukte het ook niet, maar veroorzaakten met hun geploeg in Garfields buikholte veroorzaakten ze wel de infectie waaraan de president op 19 september overleed.

De moord op Garfield leidde in 1883 tot de Pendleton Act, de eerste poging om de ambtenarendienst te hervormen door het invoeren van vergelijkende examens voor posten in de bureaucratie. Pas onder Grover Cleveland (1885-1889) zou een begin worden gemaakt met het benoemen van niet partijgebonden mensen.