1893-1897
Beoordeling historici: plaats 17
‘Zorg goed voor het meubilair … Over precies vier jaar komen we terug.’ Zo had de jonge vrouw van Grover Cleveland in 1889 afscheid genomen van het Witte Huis. En de Clevelands kwamen terug, de enige keer dat een president twee niet aaneengesloten termijnen diende.
In zijn eerste termijn was Cleveland een hervormende president geweest, bereid om de corruptie en de gevestigde belangen aan te pakken. In de tussenliggende jaren had hij gewerkt op speculerend Wall Street en misschien was dat de reden dat zijn tweede termijn veel conservatiever was. Tot genoegen van het bedrijfsleven was Cleveland vastbesloten de goudstandaard te handhaven, wat in de snelgroeiende economie voortdurend tot krappe geldmarkten leidde.
In 1893 klapte de economie in elkaar. Er was een run op het goud, de overheid zat zonder geld en het land dook in de ergste depressie die het ooit had meegemaakt. Rustig wachten tot het over ging, was het devies van alle tijden, en ook nu. Omdat de goudvoorraad snel slonk eiste Cleveland het terugtrekken van de absurde Sherman Silver Purchase Act, die de overheid verplichtte zilver te kopen. Het debat verdeelde Clevelands partij, de Democraten, in twee kampen: de goldbugs van het Oosten en de zilvervleugel in het Westen en Zuiden. In 1895 stond het er zo dramatisch voor dat Cleveland de hulp in moest roepen van J.P. Morgan en andere bankiers om de vraag naar goud aan banden te leggen. Voor de populisten riekte het naar verraad.
De staking bij de Pullman treinonderneming, in 1894, was een gevolg van de crisis. Na veel aarzelen stuurde Cleveland troepen naar Chicago, om ‘de postbestelling te garanderen’. De stakingsleiders, onder wie Eugene Debs, de leider van de Socialisten, waren zo naïef te hopen dat de troepen hen zouden beschermen tegen het tuig dat de spoorwegen op hen afstuurde. Natuurlijk gebeurde het omgekeerde, de staking werd gebroken en Debs werd in het gevang gegooid.
Het Supreme Court deed geregeld van zich spreken met vergaande en uiterst reactionaire uitspraken. De meest bizarre grondwettelijke argumenten werden opgeduikeld om de steeds racistischer wetgeving van de zuidelijke staten te rechtvaardigen. Slechts één rechter. John Harlan, stemde in 1896 tegen Plessy vs. Ferguson, waarbij werd gesteld dat de staten aan hun plicht hadden voldoen als zij ‘seperate but equal’-onderwijs aanboden. Maar iedereen wist dat de staten dit niet deden en niet zouden doen en dat de rechters het niet zouden controleren. Zo werd de ‘gelijke bescherming onder de wetten’ van het Veertiende Amendement een holle frase en zou dat tot zeker 1954 blijven.
Pas in 1917 werd bekend dat Cleveland in 1893 een ingrijpende operatie had ondergaan wegens een kwaadaardige kanker in zijn mond. In twee operaties werd zijn linkerbovenkaak verwijderd en een deel van zijn gehemelte, waarna hij een prothese kreeg van gevulcaniseerd rubber. De hele operatie werd van binnenin de mond verricht om littekens te voorkomen. Geruchten dat de president ernstig ziek was, werden ontkend, maar iedereen kon wel zien was dat de zwaarlijvige president behoorlijk wat kilo’s was kwijtgeraakt.
Cleveland en zijn beleid waren onpopulair en zijn partij wilde hem niet opnieuw nomineren. Zelf steunde hij de goudfractie van de partij, maar op de conventie in Chicago begeesterde William Jennings Bryan, de populist uit Nebraska, de menigte met zijn pro-zilver speech. Het leverde hem de nominatie op. Bryan slaagde er echter niet in om een coalitie te bouwen die zijn boodschap kon vertalen naar andere regio’s en andere beroepsgroepen. Na een historisch campagne verloor hij van McKinley.