Gerald Ford

1974-1977

Historische waardering: plaats 26

Op 9 augustus 1974, om drie minuten over twaalf, legde Gerald Ford de eed af waarmee hij de 38ste president van de Verenigde Staten werd. Een paar minuten eerder had president Richard Nixon vrijwillig afstand gedaan van het ambt, opgejaagd door de zekerheid dat hij anders zou worden afgezet wegens Watergate. Amerika keek toe in shocktoestand, de wereld vroeg zich af wat er in vredesnaam gebeurde.

Tot 1973 was Gerald Ford een gewaardeerd lid geweest van het Huis van Afgevaardigden. De beminlijke Ford was de leider van de Republikeinse minderheid en aangezien het vooruitzicht op een meerderheid voor die partij minimaal was, had Ford zich voorgenomen in 1976 met pensioen te gaan. Toen Nixons vice-president, Spiro Agnew, echter ontslag moest nemen wegens belastingfraude, koos de president Ford tot diens opvolger. Nixon was de eerste president die, onder de regels van het 25ste amendement op de Grondwet, genoodzaakt was een vice-president te benoemen (Truman en Johnson hadden na de dood van hun presidenten zonder tweede man verder geregeerd).

Hij had iemand nodig die zonder problemen zou worden aanvaard door het Congres dat Nixon over het geheel genomen niet vriendelijk gezind was. Daardoor kon hij niet zijn eigen favoriet benoemen, de Texaan John Connally, of vertegenwoordigers van de vleugels zoals de conservatieve Ronald Reagan en de liberale Nelson Rockefeller. Ford was ideaal. Ford was niet omstreden, zij het dat onder normale omstandigheden niemand hem als potentiële president zou hebben gezien. Integendeel, Lyndon Johnson had ooit van Ford gezegd dat hij `niet in staat was tegelijkertijd kauwgom te kauwen en een scheet te laten”. Anderen meenden wel eens dat Ford, die in zijn studentenjaren een verdienstelijk football speler was, te lang zonder helm had gespeeld.

Intellectueel was Ford zeker geen hoogvlieger, maar hij bleek in augustus 1974 toch de juiste man om het beschadigde ambt van Nixon over te nemen. `Onze nationale nachtmerrie is voorbij”, zei Ford na de eedaflegging. `Onze grondwet werkt; onze grootse Republiek is een regering van wetten en niet van mensen.”

Fords nachtmerrie was maar net begonnen. Binnen een maand na zijn aantreden verleende hij Nixon gratie voor alle eventueel begane misdrijven tijdens diens ambtstermijn. Ford wilde voorkomen dat het land nog jaren met Watergate bezig zou zijn.

Het was een wijs besluit, zeker achteraf gezien. Maar Ford laadde wel de verdenking op zich dat hij een deal had gesloten met Nixon om diens baan te krijgen. In één klap was de honeymoon van de nieuwe president voorbij. Toespraak gratie Nixon

Op buitenlands terrein probeerde Ford de continuïteit te handhaven door Nixons minister van Buitenlandse Zaken, Henry Kissinger, over te nemen. Wel koos hij met Brent Scowcroft een eigen, onafhankelijke veiligheidsadviseur. Kissinger was in die jaren al over zijn hoogtepunt heen en zijn beleid van machtsevenwicht en onderhandelen met de Russen lag steeds meer onder vuur. Veel kwam er niet meer tot stand in de Ford-jaren.

Politiek gezien maakte Ford het zich ook nodeloos moeilijk door Nelson Rockefeller, een vertegenwoordiger van de linkervleugel van de partij, als vice-president te kiezen. Het schoffeerde de partij, die Rockefeller al sinds de jaren vijftig de nominatie had ontzegd en niet wenste dat hij via een achterdeur toch het Witte Huis binnenkwam.

Economisch gezien ging het land door een slechte tijd. Onder Ford begon de periode van inflatie en beperkte economische groei die de jaren zeventig zou kenmerken. Zijn beleid was op zijn best reactief en hij gaf geen blijk van groot inzicht in de nationale economie. De recessie van 1974-75 dwong hem al snel zijn anti-inflatiebeleid bij te stellen. In 1975 redde hij de stad New York van een faillissement, opnieuw een schop tegen het zere been van de rechtse vleugel van de Republikeinen die New York graag lieten stikken – daar kwam toch alleen maar ellende vandaan.

Uiteindelijk kwam het op Ford neer om de oorlog in Vietnam eerloos af te sluiten. In april 1975 voerden de helicopters de laatste Amerikanen en bevriende Vietnamezen af van het dak van de ambassade. Ford kon er weinig aan doen; hij wikkelde de zaak redelijk af, gegeven de omstandigheden. Om zijn spierballen te laten zien na deze blamage, greep hij hard in toen Cambodjanen een Amerikaanse schip gijzelden, de Mayaguez.

Fords presidentschap had gemakkelijk in een tragedie kunnen eindigen, met voor Amerika onoverzienbare gevolgen. Hij overleefde twee serieuze moordaanslagen. In 1975 had Lynette Fromme (zie foto links voor paniek na aanval), een discipel van massamoordenaar Charles Manson, de trekker al overgehaald op het moment dat Ford haar een hand wilde geven. De kogel bleek niet in de kamer te zitten. Drie weken later vuurde Sara Jane Moore, een politiek activiste, van twaalf meter afstand een pistool af op Ford. Ze miste op een ongeveer een meter (zie foto rechts: Ford hoort kogel fluiten). Als ook Ford door moordenaarshand was gevallen, zou de ellende niet te overzien zijn geweest. Simpelweg in leven blijven was een van zijn grote verdiensten.

Hoewel hij beter had moeten weten, liet Ford zich in 1976 toch pressen om kandidaat te zijn voor het presidentschap. Dat zat natuurlijk niet lekker bij veel ambitieuze Republikeinen die hadden gehoopt na Nixon aan de beurt te kunnen komen, zoals Ronald Reagan, die vreesde dat hij te oud zou zijn als hij moest wachten tot 1980 of 1984. Reagan was de favoriet van de rechtervleugel van de partij die niets moest hebben van Ford. Zo ontstond een tamelijk bloederige strijd om de Republikeinse nominatie, die Ford maar op het nippertje wist te winnen. Op de conventie sloten de Republikeinen formeel de gelederen, maar met genoegen ging het niet. Reagan stal in feite de show en Ford begon aan de campagne van 1976 met een flinke achterstand op de verrassende Democratische kandidaat Jimmy Carter.

Toen Ford tijdens de debatten met Carter een paar keer blunderde, van vliegtuigtrappen viel, geregeld zijn hoofd stootte en in het algemeen niet daadkracht en presidentieel gezag uitstraalde, leek het pleit al beslecht voor de toevallige president. Toch werd het een lange nacht voordat duidelijk was dat Carter de winnaar werd: Ford had hem nog bijna ingehaald.

Gerald Fords presidentschap is en blijft uniek. Hij is de enige president die nooit voor een landelijk ambt is gekozen en het is onwaarschijnlijk dat deze situatie zich nog ooit voordoet. Hoewel Ford algemeen waardering heeft gekregen voor zijn rol in de moeilijke periode na Nixons aftreden en het vertrouwen in het presidentschap herstelde, wordt hij beschouwd als een zeer matige president.