Het Amerikaanse verkiezingssysteem werkt

Dit artikel dateert van najaar 2007 maar de observaties over het systeem gelden nog steeds, zelfs met toevoeging van het grootkapitaal door de Citizens United uitspraak van het Supreme Court.

 

Eerder deze maand kondigde Fred Thompson aan dat hij een gooi doet naar het Amerikaanse presidentschap. De ex-acteur, ex-senator en lobbyist schaarde zich in een omvangrijk gezelschap: Hillary Clinton, Barack Obama, Rudolp Giuliani en John McCain, om maar een paar prominenten te noemen. Zo'n achttien politici menen dat ze serieuze kandidaten zijn.

Het raar om Thompsons aantreden ‘laat' te noemen, uiteindelijk zijn de verkiezingen pas over 13 maanden. Maar het is nu eenmaal zo dat de verkiezingsstrijd al een tijdje aan de gang is. Dat heeft te maken met een systeem dat voor veel buitenstaanders – en eerlijk gezegd, ook voor veel Amerikanen – ondoorgrondelijk en bizar is. Sommige mensen vinden het een wereldnatie onwaardig, anderen denken dat de Amerikaanse burger zo nooit een behoorlijke keuze kan maken.

Nu is het systeem zeker gecompliceerd, maar met al zijn nukken en zijn kwalen is het zo gek nog niet. Al die debatten, voorverkiezingen, caucuses en mediaoptredens, dat eindeloze handenschudden en baby's knuffelen in obscure staten als Iowa en New Hampshire is wel degelijk functioneel. De gegroeide praktijk van de Amerikaanse presidentsverkiezingen is het best mogelijke systeem: niemand bij zijn volle verstand zou het kunnen bedenken maar alle andere systemen zijn slechter.

Het werkt en daar gaat het om. Neem Hillary Clinton. Na acht jaar als First Lady meenden veel mensen precies te weten wat ze met haar in huis hadden. Geen kandidaat was bekender en geen kandidaat was meer geliefd én meer gehaat. Het mooie is dat de campagne mensen dwingt om opnieuw over haar na te denken. En dat doen ze. Een jaar geleden hoorde ik in de VS nog vooral in beton gegoten opinies over Hillary. Nu zijn er heel wat mensen die nog eens goed kijken wat ze aan haar hebben.
Mevrouw Clinton is gedwongen om met plannen te komen, om haar stemmen in de Senaat te verdedigen, om toespraken te houden, om te debatteren en inderdaad, om baby's te knuffelen en handen te schudden tot ze een ons weegt. En verdraaid, ze blijkt dat allemaal behoorlijk goed te doen. Zelfs de conservatieve columnist van de New York Times, David Brooks, toonde zich onder de indruk. Niet dat hij direct op Hillary zou stemmen maar ze laat, vond hij, toch zien dat ze gerijpt is als politicus. Ze kan de uitdaging van het verkiezingscircus aan en, dat is de crux, laat zo zien dat ze de capaciteiten bezit die een president nodig heeft.

Het systeem werkt ook voor Barack Obama. Een jaar geleden was hij relatief onbekend: een nieuwbakken zwarte senator, met twee boeken en een mooie conventietoespraak op zijn conto. Nu is hij de meest serieuze uitdager van Clinton, de hoop voor de toekomst. Het verkiezingsproces stelt hem in staat zichzelf te profileren en dwingt hem, soms op pijnlijke manier, ervaring op te doen. Hij verandert ook de campagne van de andere kandidaten: door zijn uitstraling moet de rest ook enig élan en jeugdig enthousiasme laten zien. Terwijl Obama de door de wol geverfde Washingtonse wortels van Hillary onderstreept, probeert zij te laten zien dat hij nog wat te naïef is voor de hoogste job. Idealiter halen ze het beste in elkaar naar boven. So far, so good, de campagne is lekker schoon.

Bij de Republikeinen verrast een Mormoon uit Massachusetts, Mitt Romney. Hij kreeg het afgelopen jaar de kans een serieus verhaal te houden, hij weet geld in te zamelen en hij is nadrukkelijk aanwezig. Het vertaalt zich nog niet in de opiniepeilingen, maar hij heeft de opening gecreëerd. Omgekeerd bleek senator John McCain, de lieveling van de pers in 2000, steeds maar weer de verkeerde keuzes te maken. McCain slikte zijn kritiek op president Bush in en probeerde nogal opzichtig christelijk rechts te lijmen. Het resultaat: niemand vond de ‘straight talker' meer geloofwaardig. Bovendien zette McCain een dure en vadsige campagne op die nu al is vastgelopen wegens gebrek aan geld. Het traject van fondsenwerving, medewerkers aantrekken en jezelf organiseren is genadeloos. Het vertelt veel over de kandidaten. Het is een test.

Of neem inderdaad Fred Thompson, die dacht lekker laat te kunnen instappen. Zijn aankondiging leverde een blamerende valse start op. Thompson had een soort nieuwe Reagan beloofd maar toen hij er eenmaal stond, viel het geweldig tegen. De goede man bleek niets in huis te hebben. Zo draait ook Rudolph Giuliani al een jaar mee maar vragen mensen zich nog steeds af of hij meer heeft te bieden dan een fantastisch optreden op 9/11.

De campagne heeft drie fases. Aan de eerste komt geen kiezer te pas maar hij is essentieel omdat hier de bokken van de schapen worden gescheiden. Brekebenen, ijdeltuiten, ideologen en activisten zien hun electorale karretje al snel vastlopen. U kent hun namen niet en dat geldt ook voor de meeste Amerikanen. Het zal waarschijnlijk niet veranderen en dat is prima. Ze hebben blijkbaar niet de organisatorische en inhoudelijke gaven om een goed president te zijn. Of hun boodschap vindt geen voedingsbodem. Ze zijn in december eigenlijk al uitgerangeerd.

In de tweede fase, van januari tot augustus, beslissen de partijgebonden kiezers per staat wie zij als hun kandidaat willen. Dit jaar willen meer staten dan ooit zo vroeg mogelijk meespreken. Misschien weten we medio januari al wie de nominatie krijgt, maar het kan ook nog doorgaan tot aan de conventies die uiteindelijk de kandidaat moeten kiezen.

De daadwerkelijke verkiezingsstrijd tussen de twee genomineerde kandidaten is kort: september en oktober 2008. Dan komt het erop aan. Wie president wil worden moet de stemmen verwerven van de gemiddelde Amerikaan, niet van de partijgenoten. Veel meer dan programma's, uiterlijk, snedige opmerkingen en soundbites telt dan de mate waarin ze vertrouwen weten te winnen. Kiezers moeten het vier jaar stellen met hun nieuwe president en ze kijken daarom naar het hele plaatje: kan ik deze kandidaat vertrouwen?

Pas op 4 november 2008 zien we het resultaat, goed twee jaar na de tussentijdse verkiezingen van 2006 die het startschot vormden voor deze lange campagne. Inderdaad, een lange weg vol hindernissen en obstakels. Sommige kandidaten bleken veel beter dan we dachten en anderen veel slechter. Veel ambitieuze baasjes gingen geruisloos of juist heel luidruchtig ten onder. Het punt is dat dit systeem de aanstaande president aan zodanige eisen heeft onderworpen dat de rotte appels en de incompetente lieden er als vanzelf uit zijn getuimeld.

Dat garandeert geen fantastische president, zoals we allemaal weten. Het betekent zelfs niet dat we de best mogelijke president krijgen. Dat kan ook niet, want je weet tevoren niet wie goed zal zijn, je weet niet onder welke omstandigheden hij of zij moet regeren. Bovendien maakt het presidentschap vaak ongekende krachten los. Laten we niet vergeten dat Abraham Lincoln en Franklin Roosevelt vòòr hun presidentschap niet erg hoog werden aangeslagen. Ook JFK imponeerde niet voor zijn inaugurele rede. Daarentegen brachten Lyndon Johnson en Richard Nixon karrenvrachten ervaring en kennis mee. Ze staan niet in de top van de succesvolle presidenten. Harry Truman en Ronald Reagan wel.

Het goede van dit systeem is dat het de kans op totale mislukkelingen of gevaarlijke idioten behoorlijk klein maakt. Sommige mensen zullen George W. Bush aanvoeren als bewijs van het tegendeel maar daarvoor is het toch echt te vroeg. Nog afgezien van de vaststelling dat de keuze voor Bush in 2000 zo vreemd nog niet was, weten we pas op termijn zijn historische betekenis. Volgens een mooie standaard van het tijdschrift The Altantic moeten we presidenten afmeten aan de tijd die het kost om de schade die ze aanrichtten op te ruimen. We zullen het eindoordeel even moeten opschorten.

Ondertussen schift en scheidt het huidige systeem wel degelijk. Garanties voor succes zijn er niet. De meest briljante politicus in een halve eeuw, Bill Clinton, leverde geen briljant presidentschap op. Waar het om gaat is dat de Amerikaanse kiezer alle middelen in handen heeft om een doordachte keuze te maken. We moeten daar niet badinerend over doen. Je hoeft die keuze niet plezierig te vinden om toch vast te stellen dat het systeem van selectie zo gek nog niet is.