Politieke partijen

In Amerika bovenal organisaties om kandidaten gekozen te krijgen. Dat kan zijn op landelijk niveau zoals bij de presidentsverkiezingen, maar ook in de staten, districten, counties en steden. Amerikaanse partijen kennen geen leden zoals in Europa gebruikelijk is. Een partij is eigenlijk niet meer dan een organisatie met een professionele staf op nationaal en staatsniveau, met kandidaten die onder de partijvlag campagne voeren of zijn gekozen, en, ten slotte, vrijwilligers en partijactivisten. Soms distantieert een partij zich zelfs van iemand die claimt Democraat of Republikein te zijn, zoals gebeurde toen de racistische Ku Klux Klan-aanhanger David Duke in Louisiana zich als Democraat presenteerde.

Omdat de organisatievormen niet op federaal niveau maar per staat bepaald worden, kan de organisatie nogal verschillen. Beide grote partijen hebben daarom een centrale organisatie ingesteld, het Republican National Committee en het Democratic National Committee om landelijke campagnes te stroomlijnen. Deze per staat verschillende structuur verklaart bijvoorbeeld waarom Minnesota niet gewoon een Democratic Party heeft maar een Democratic-Farmer-Labor Party, sinds de fusie tussen deze beide partijen in 1994.

Hoewel partijen een bepaalde visie hebben, een ideologie zo u wilt, is die lang niet altijd duidelijk en vaak niet consistent. Zo is een Republikein in het noordoosten van de Verenigde Staten meestal stukken ‘progressiever’ dan een Democraat in een van de zuidelijke staten. Wat maakt iemand een Democraat of een Repubikein? Dat heeft vaak meer te maken met plaatselijke omstandigheden dan met programmatische overwegingen. Zo is het tegenwoordig in Texas voor een Democraat moeilijk om ergens voor gekozen te worden, terwijl het in Massachusetts meestal niet handig is om Republikein te zijn. Aan de andere kant kan een goede kandidaat dit patroon doorbreken door juist een zwakke staatspartij naar zijn hand te zetten.

In de jaren zeventig en tachtig vond het partij-establishment van de Democratische Partij dat de partij te veel naar links was afgedwaald waardoor kandidaten niet gekozen konden worden. Het bewijs waren de nederlagen van Carter, Mondale en Dukakis. Daarom richtten ze een soort actiepartij op om de invloed van de grass roots tegen te gaan, de Democratic Leadership Council (DLC). Deze club probeerde kandidaten te selecteren die ook in het conservatievere zuiden acceptabel zouden zijn, met Bill Clinton als flonkerend succes. De activisten moesten daar natuurlijk weinig van hebben, wat bijvoorbeeld bleek in 2003 bij de schijnbare doorbraak van Howard Dean, die zich juist afzette tegen de partijnotabelen. Botsingen tussen de partijbonzen die kandidaten gekozen willen krijgen en de vrijwilligers die bepaalde programmatische doelstellingen voorop stellen, zijn eerder regel dan uitzondering. Ook bij de Republikeinen bestaat die tegenstelling, met name tussen de rechtste activisten en de Wall Street vleugel. Omdat hun kandidaten vaker wonnen dan die van de Democraten, kwam er tot nog toe geen stevige naar het centrum neigende stroming op gang.

De nationale partijorganisatie is erg belangrijk om geld in te zamelen. Het Republican National Committee (RNC) was daar sinds 1980 uitzonderlijk goed in maar de Democraten hebben sindsdien veel geleerd. Ze zijn nu aan elkaar gewaagd.

We kennen de Verenigde Staten als het ultieme tweepartijensysteem. Zo was het niet bedoeld. De opstellers van de Grondwet hadden in de jaren tachtig van de achttiende eeuw helemaal geen partijen in gedachten. In die tijd kon men zich daar niets bij voorstellen: ook in de Nederlandse Grondwet worden partijen niet genoemd. Tijdens de twee regeringsperioden van George Washington (1789-1797) ontstonden de eerste meningsverschillen die tot partijvorming leidden. De Federalisten van Washington, Adams en Hamilton waren voor een sterkere centrale overheid, de Republikeinen van Jefferson voor een decentrale regering (als republikeins ideaal gepresenteerd, vandaar de naam).

Na een periode waarin deze Jefferson-Republikeinen elkaar als president opvolgden, kwamen in 1829 de Democraten van Andrew Jackson aan het bewind. In die tijd vormden de Whigs de oppositie, nadat de Federalists verdwenen waren. Ook de Whigs gingen in de loop van de jaren vijftig ten onder. Ze werden rond 1855 vervangen door de Republikeinse Partij die met Abraham Lincoln in 1861 zijn eerste president kreeg. Sindsdien zijn er geen nieuwe grote landelijke partijen bijgekomen.

Wel zijn er altijd derde partijen geweest, sommige van enige omvang, andere meer van tijdelijke aard, zoals de Bull Moose Party van Theodore Roosevelt in 1912 en de partij van Ross Perot in 1992. Maar er zijn ook derde partijen die al heel lang aan de verkiezingen meedoen. De gerespecteerde Eugene Debs scoorde tussen 1900 en 1924 behoorlijk goed voor de Socialist Party. De Communist Party USA functioneert al decennia en had met de zwarte activiste Angela Davis zelfs een landelijk bekende figuur op het ticket (al stond ze er nogal ongemakkelijk op met de door de Sovjet-Unie gesponsorde ouderwetse Gus Hall). (Zie ook: Democratische Partij, Republikeinse Partij, DLC.)