Inkomens ongelijkheid

In 1975 verdiende de top 0,1 procent van de Amerikaanse inkomens 2,5 procent van het nationale inkomen van de VS. In 2008 was dat 10,8 procent. Als je kijkt naar het inkomen van de top 0,01 procent van de inkomens in de VS dan is dat opgelopen van 0,85 procent in 1975 tot 5,03 procent in 2008. In deze groep bevinden zich 15.000 mensen die gemiddeld 27 miljoen dollar per jaar verdienen.

Er zijn talloze andere cijfers beschikbaar die aangeven wat iedereen kan zien: de inkomensongelijkheid in de VS is de afgelopen dertig jaar exponentieel toegenomen. De hoogste inkomens zijn enorm gestegen, de midden inkomens en de laagste inkomens hebben pas op de plaats gemaakt. Als je landen in de wereld vergelijkt op basis van inkomensongelijkheid, bevindt de VS zich in het gezelschap van de minst ontwikkelde landen van de wereld.

De meeste analyses van deze ontwikkeling wijzen op twee fenomenen die hiervoor verantwoordelijk zijn. Ten eerste de globalisering en de verheerlijking van de markt die ondernemers in staat stelt de inkomens te claimen die ze wensen, pretenderend dat de markt zo concurrerend is dat ze anders ergens anders gaan werken. Dat ook ondernemers in slecht lopende of zelfs verlies leidende bedrijven miljoenen per jaar verdienen zou die claim kunnen ondermijnen maar doet dat niet.

Het tweede fenomeen is dat de overheid steeds meer gericht is op het welvaren van deze kleine maar invloedrijke groep. Via het grote geld hebben ze een onevenredig grote grip op het lobbyen, ze kunnen politici naar hun pijpen laten dansen en campagnes voeren die de situatie zoals hij is rechtvaardigen of zelfs verbeteren. Het hele Tea Party fenomeen zou nauwelijks opgemerkt zijn als niet de gebroeders Koch, miljardairs die uit de publiciteit blijven, de activisten hadden gesteund. Hun belang daarbij: het ondermijnen van regulering op milieu en delfstoffengebied en het voorkomen van welke belasting dan ook. Evenzo slaag Wall Street erin om ondanks het debacle van 2008 de politic zodanig te beïnvloeden dat regulering tandenloos of irrelevant gemaakt wordt.

Je zou denken dat zo’n onderwerp geleidelijk aan zijn weg vindt in de Amerikaanse politiek. Maar dat is zo gek: inkomensongelijkheid, of beter ‘geframed’, de stagnerende middeninkomens lijken er nauwelijks toe te doen. De Democraten boeken nauwelijks vooruitgang om de belastingvoordelen voor de hoogste inkomens die president Bush invoerde, terug te draaien. Integendeel. Evenmin kunnen ze voorkomen dat successierechten steeds lager worden voor vermogens van, nota bene, boven de zeven miljoen dollar. Het is niet zo dat de gemiddelde Amerikaan veel door te geven heeft, maar hij is er tegen dat het belast wordt.

Belastingen, verzet ertegen, is een stokpaardje dat de Republikeinen bijna altijd ongestoord kunnen berijden. Op de een of andere manier slagen Democraten er niet in om duidelijk te maken dat er zaken zijn die door de samenleving gefinancierd moeten worden en dat die op een eerlijke manier gefinancierd moeten worden. Het leidt tot een ietwat wereldvreemd debat omdat de kiezers stemmen op politici die hun geen enkel voordeel brengen. Toen de social issues, zoals verzet tegen abortus, euthanasie en homohuwelijk nog de aandacht konden afleiden van economische nadelen van anti-overheidsbeleid, was dat misschien nog te verklaren. Inmiddels is het een stuk lastiger.

Mensen laten zich niet mobiliseren om het grootste algemene goed te verdedigen of te verwezenlijken maar om in abstracte vorm de vrijheid van het individu veilig te stellen. Dat de sterkste individuen zich niets gelegen laten liggen aan degenen die hen die vrijheid hebben gegeven, is een ervaringsfeit dat kiezers niet van mening doet veranderen.

Inkomensongelijkheid wordt geen onderwerp in deze verkiezingen omdat de Amerikaanse samenleving als geheel meent dat iedereen beter wordt van minder overheid en lagere belastingen. Het is een onderwerp dat ogenschijnlijk de Democraten zou bevoordelen maar ze weten er zo slecht mee om te gaan dat de Republikeinen zelfs kunnen claimen dat inkomensongelijkheid een teken is van groot economisch welzijn.