Geloof in de verkiezingen

Wie president van Amerika wil worden, dient gelovig te zijn. Protestant, dat is het beste. Katholiek levert altijd weer problemen op. Zelfs de gescheiden en hertrouwde John Kerry, geen vaste kerkbezoeker, kreeg in 2004 weer vragen over zijn verplichtingen aan de paus in Rome. We zullen zien of Newt Gingrich een drie maal getrouwde bekeerde katholiek (dat zijn de ergsten) in 2011 deze problemen kan ontlopen.

Mormoon is ook niet goed. Mormonen houden er rare ideeën op na over Joshua Smith, gouden tafels en eenmalige brilletjes om die te lezen. Maar ze werken hard en drinken niet, al is hun onderdanigheid aan de bejaarde bazen in Salt Lake City een probleem. Maar het ergste is om niet te geloven. Een politicus die durft te zeggen dat geloof voor hem geen belangrijke rol speelt, of dat politiek daar los van staat, kan het wel schudden.

Formeel is de VS een land waar kerk en staat streng gescheiden zijn. Dat leidt soms tot interessante juridische uitspraken zoals de klemmende vraag of een kerststal een randversiering is of een uiting van geloof. Of het Supreme Court moet zich buigen over de vraag of radicale evangelische fundamentalisten de tien geboden als monument mochten plaatsen in de hal van de state capitol in diep zuidelijke staten. Nee, dus.

In de praktijk is het leven in de VS doordrenkt van geloof. Niet alleen geloven Amerikanen meer dan wie dan ook in god (op het niveau van Ieren en Polen), maar ook in engelen, satan en Big Foot. Politici moeten in staat zijn om te communiceren met evangelische kiezers die met bepaalde code woorden getriggerd moeten worden (zie ook Amerikaans exceptionalisme).

Gezien de geschiedenis van de VS met zijn puriteinen en zijn vier Great Awakenings, is dat niet zo verwonderlijk. Tegelijkertijd blijken de meest succesvolle of in elk geval historisch gezien, belangrijkste president niet veel te hebben gehad met georganiseerd geloof. Sommigen, zoals Abraham Lincoln en Thomas Jefferson geloofden niet, al verwezen ze zonder moeite naar de Almachtige of iets dergelijks. Washington, Madison en Monroe, om maar een paar Founding Fathers te noemen, droegen hun geloof niet op hun voorhoofd. Franklin Roosevelt viel zelden te betrappen op overpeinzingen over godsdienst, net zo min als neef Theodore. In 1960 was het katholieke geloof van John F. Kennedy natuurlijk een groot politiek probleem. Anders dan zijn voorganger Al Smith in 1928, wist Kennedy het te pareren. Eenmaal gekozen, maakte niemand zich er meer druk over.

Richard Nixon was een Quaker. Lyndon Johnson leefde van god los. Enfin, eigenlijk pas sinds de Vierde Great Awakening doordrong in de politiek en dat gebeurde pas met de conservatieve wederopstanding in de jaren zeventig, is het weer usance om politiek en geloof stevig te koppelen.

Ironisch genoeg was het de born again christian Jimmy Carter, een progressief die in de praktijk als president niet zeurde over zijn geloof, die als eerste dat geloof in de campagne omarmde. Daarna was het steeds nadrukkelijk aanwezig, zelfs bij de ongelovige Ronald Reagan die gemoedelijk het spel meespeelde met zijn evangelische achterban. Hij was geliefd maar bood hen niets.

De oude Bush was Episcopalian, door Amerikanen gezien als een elitaire kerk, helemaal passend bij de Bush familie. In de campagne van 1988, toen Bush president wilde worden, omarmde hij de machtige predikanten van die tijd, Jerry Falwell en Pat Robertson, door te vertellen dat hij wel degelijk ‘born again’ was, een voorwaarde voor Republikeinse steun. Billy Clinton was gelovig en sprak de taal van het zuiden maar zijn moraal vroeg om voortdurende vergeving. Bush de Jongere was born again, zowel in zijn geloof als in zijn bekering van alcoholisme en nietsnutterij, en werd daarom omarmd door evangelische christenen. Obama had zijn dominee. Laten we daar verder niets over zeggen.

In 2012 kan je veilig zeggen dat niet gelovigen niet meedoen. Meer dan bij de Democraten is het bij de Republikeinse Partij een vereiste om te geloven en liefst een niet te gek geloof. Het zal een probleem zijn voor Mitt Romney, een mormoon, en voor Gingrich een bekeerde katholiek (maar Gingrich kan, geheel in stijl, claimen dat hij alles is geweest). Maar vooral zullen kandidaten als Mike Huckabee (een zalvende ex-predikant bij wie je ‘damn’ niet mag zeggen), Sarah Palin (waarvan rare exorcisme video’s circuleren) en Michele Bachman hun geloof gebruiken als primair bewijs van hun betrouwbaarheid als kandidaat. In Iowa is dat belangrijk, zoals Huckabee in 2008 bewees. In New Hampshire, de eerste echte voorverkiezing, speelt het minder, maar in South Carolina, de derde verkiezingsdag als de kleine spelers afvallen, zal het beslissend blijken.