1941

Negen maanden voor Pearl Harbor publiceerde uitgever Henry Luce in zijn blad Life een hartenkreet over de rol die Amerika volgens hem in de wereld moest spelen. Luce was een van de meest invloedrijke uitgevers van de eeuw, de man achter Time Magazine , Fortune en Life . Als zoon van missionarissen in China was Luce intens patriottisch, een voorstander van economisch imperialisme, big business en het Amerikaanse systeem van vrije ondernemingsgewijze productie. Hij gebruikte zijn bladen om te ageren tegen Franklin Roosevelt, de New Deal, de vakbonden en communisme. Zijn voorkeur voor interventie in de Wereldoorlog deelde hij met president Roosevelt, die echter pas na Pearl Harbor zijn volk mee kon krijgen.


Luce stelt vast dat de Amerikaanse burger in februari 1941 niet erg optimistisch is:

“Wij Amerikanen zijn ongelukkig. We zijn niet gelukkig over Amerika. We zijn niet gelukkig met onszelf in onze relatie tot Amerika. We zijn nerveus – of zelfs pessimistisch – of apathisch.”

Hij vergelijkt dat met de Britten die op dat moment hun strijd leveren om te overleven.

“Voor ons is het anders. Wij hoeven niet te vrezen voor een aanval morgen, of overmorgen. Maar toch worden we geconfronteerd met iets dat bijna net zo moeilijk is. We staan voor grote keuzes.”

Luce verwerpt isolationisme en verwijt president Roosevelt te weinig te hebben gedaan om Amerikanen over te halen mee te vechten in deze oorlog.

“Op het terrein van ons nationale beleid was en is het fundamentele probleem dat terwijl onze natie in de twintigste eeuw de machtigste en meest vitale natie in de wereld is geworden, Amerikanen niet in staat zijn geweest zich geestelijk en praktisch aan dat feit aan te passen. Daarom ook zijn ze niet in staat geweest om hun partij mee te spelen als wereldmacht – een falen dat desastreuze gevolgen heeft gehad voor henzelf en voor de hele mensheid. En de oplossing is deze: het ruimhartig accepteren van onze plicht en onze kans te grijpen als de machtigste en meest vitale natie in de wereld, en daarom op de wereld ten volle de impact te laten gelden van onze invloed, voor doelen die wij belangrijk vinden en met middelen die wij nuttig vinden.”

[…]

“Dit is een revolutionaire eeuw. De paradoxen maken hem per definitie revolutionair. Vanzelfsprekend revolutionair in wetenschap en industrie. En ook revolutionair, daardoor, in de politiek en de structuur van de samenleving. Maar te zeggen dat er een revolutie gaande is, wil niet zeggen dat de mensen met de raarste ideeën of de meest woeste ideeën of de meest plausibele ideeën per se zullen winnen. De revolutie van 1776 werd opgezet en gewonnen door mannen die voor het merendeel zowel keurige heren schenen als mannen met gezond verstand.

Het spreekt voor zich dat een revolutionair tijdperk grote veranderingen betekent, grote aanpassingen. En dat is slechts één reden waarom het zo onnozel is dat mensen zich zorgen maken over onze ‘constitutionele democratie' zonder zich zorgen te maken, of beter nog, hard te denken over de revolutie in de wereld. Want alleen als we kunnen optreden en voor onze tijd de problemen van de wereldrevolutie oplossen, kunnen we weten hoe we onze constitutionele democratie voor nog eens vijftig of honderd jaar kunnen ankeren.

Deze twintigste eeuw is verbazend, moeilijk, paradoxaal, revolutionair. Maar nu, tegen de prijs van veel pijn en veel uitgestelde verwachtingen, weten we er toch heel wat meer van. We zouden onze blik naar buiten moeten aanpassen aan de kennis die we zo duur betaald hebben. Zo moet, bijvoorbeeld, een echt beeld van onze wereld van de twintigste eeuw zeker een levendig bewustzijn omvatten van minstens deze vier proposities.

Ten eerste dat deze wereld voor het eerst fundamenteel ondeelbaar is. Ten tweede dat de moderne mens oorlog haat en intuïtief aanvoelt dat oorlog, op de huidige schaal en met de huidige frequentie, fataal kan zijn voor de mensheid. Ten derde dat onze wereld voor het eerst in staat is in alle behoeften van de mensheid te voorzien. Ten vierde dat de wereld van de twintigste eeuw, als hij tot leven moet komen met enige overlevingskracht en vurigheid, in belangrijke mate een Amerikaanse eeuw moet zijn.

[…]

Als we eens ophouden ons te laten afleiden door platte discussies over isolationisme, zullen we verbaasd aanschouwen dat er al een enorm Amerikaanse internationalisme is. Amerikaanse jazz, Hollywood films, Amerikaanse spreektaal, Amerikaanse machines en patenten, het zijn feitelijk de enige zaken die iedere gemeenschap in de wereld gemeenschappelijk heeft, van Zanzibar tot Hamburg. Blindelings, onbedoeld, per ongeluk en eigenlijk ondanks onszelf, zijn we al een wereldmacht in al de triviale opzichten – in heel menselijke opzichten. Maar is heel wat meer dan dat. Amerikanen – bewoners van het Midden Westen – zijn vandaag de dag de minst provinciale lieden in de wereld. Ze hebben het meest gereisd en ze weten meer van de wereld dan de bevolking van welk ander land dan ook. Amerika's wereldwijde ervaring in handel is ook veel groter dan de meesten van ons zich realiseren.

Het allerbelangrijkste is dat we het ondefinieerbaar maar onmiskenbaar teken van leiderschap dragen: prestige. Anders dan het prestige van de Romeinen, Genghis Khan of het negentiende eeuwse Engeland bestaat het Amerikaanse prestige in de wereld uit vertrouwen in de goede bedoelingen maar vooral ook in de ultieme intelligentie en de ultieme kracht van het hele Amerikaanse volk. We hebben iets van dat prestige verloren in de laatste paar jaar [voor 1941]. Maar het is er nog steeds. Het Amerikaanse internationalisme van de twintigste eeuw kan niet eng gedefinieerd worden. Het zal vorm krijgen, zoals alle beschavingen vorm krijgen, door het te leven, door het werk en de inspanning, door proberen en falen, door onderneming en avontuur en ervaring. En door verbeeldingskracht!

[…]

Maar dit alles is niet genoeg. Dit alles zal falen en niets ervan zal gebeuren tenzij onze visie van Amerika als een wereldmacht gepassioneerd is toegewijd aan grootse Amerikaanse idealen. We hebben sommige dingen in dit land die ons geweldig dierbaar zijn en die specifiek Amerikaans zijn – een hang naar vrijheid, een gevoel van gelijkheid van mogelijkheden, een traditie van op jezelf vertrouwen en onafhankelijkheid en ook samenwerking.

[…]

Amerika als het dynamisch centrum van steeds verder reikende golven van ondernemingszin, Amerika als trainingscentrum van de vaardige dienaren van de mensheid, Amerika als de Goede Samaritaan, Amerika dat echt opnieuw gelooft dat het beter is te geven dan te ontvangen en Amerika het machtscentrum van de idealen van Vrijheid en Rechtvaardigheid – uit deze elementen kan toch zeker wel een visie op de twintigste eeuw worden ontwikkeld waaraan we ons kunnen en willen wijden in vreugde, met plezier, en met kracht en enthousiasme.

Andere naties kunnen overleven simpelweg omdat ze al zo lang bestaan – soms met meer en soms met minder belang. Maar deze natie, geboren uit avontuur en gewijd aan de vooruitgang van de mens – deze natie kan niet werkelijk overleven als niet in haar aderen van Maine tot Californië het bloed pompt van doelgericht handelen en ondernemingslust en vastberadenheid.

Gedurende de zeventiende, achttiende en negentiende eeuw barstte het op dit continent van de vele projecten en schitterende doelstellingen. Het hoogste en tegelijk de bindende kracht die ze allen tezamen weefde in de meest opwindende vlag van de hele wereld en van heel de geschiedenis was de triomfantelijke doelstelling van vrijheid.

Het is in deze sfeer dat wij allen zijn geroepen, ieder naar de mate waarin hij daaraan kan bijdragen, en ieder in de breedste horizon van zijn visie, om de eerste grote American Century te scheppen.”

De meeste internationalisten juichten Luce's oproep toe. Ze wilden graag de passiviteit van Amerika doorbreken die was opgelegd door de isolationisten in het Congres. Maar zelfs de voorstanders van zijn oplossing waren verontrust door het missionarisproza van Luce. Dat past echter wonderwel bij de Amerikaanse geschiedenis. De term American Century ging een eigen leven leiden. Het lijdt geen twijfel dat de twintigste eeuw Amerika's eeuw was, ook al zijn er nogal wat mensen die inderdaad denken dat Amerika's dominante rol tot die eeuw beperkt zal blijven.

Bron

The American Century door Henry R. Luce, Life Magazine 10, no. 7 (February 17, 1941), pp. 61-65.