Buitenlandse politiek na Bush

In het verleden konden we zeggen dat de Amerikaanse buitenlandse politiek grote continuïteit vertoonde, ongeacht welke president het land bestierde. Hier en daar werd een schroefje aangedraaid, een accent verlegd, maar revoluties vonden zelden plaats. George W. Bush heeft die gemakkelijke zekerheid aan scherven gegooid. De belangrijkste reden was 9/11 maar de grondslagen ervoor waren voordien al aanwezig.

Kandidaat Bush had deze revolutie niet aangekondigd. In de campagne van 2000 betoogde hij nog dat de VS zich bescheiden en terughoudend moesten opstellen. Zijn adviseur Condoleezza Rice schreef in Foreign Affairs een traditionele analyse van de problemen voor de volgende president.

Dit onderstreept dat wat kandidaten zeggen tijdens de campagne weinig houvast biedt. Die wereld die de nieuwe president aantreft op 20 januari zal nogal zijn veranderd. Niet 9/11 maar de oorlog in Irak is het keerpunt van waaruit met name de Amerikaanse rol in de wereld beschouwd moet worden. Nog steeds is Amerika het sterkste en machtigste land in de wereld. De hard power van de VS is onbetwist. Maar de incompetentie en arrogantie waarmee de oorlog is gevoerd, en het in alle opzichten teleurstellende resultaat, zullen lange termijn gevolgen hebben. Als militaire macht voor een belangrijk deel berust op perceptie dan is het gebruiken ervan en vervolgens falen rampzalig. Dan blijkt ineens dat de schoolyard bully die altijd met zijn spierballen rolde, een echt gevecht niet kan winnen. Het moment van Amerikaanse hypermacht – zoals minister Védrin het indertijd noemde – duurde kort en eindigde op de dag dat het standbeeld van Saddam werd omvergetrokken. Het democratiseringsproject van de de Verenigde Staten heeft dodelijke averij opgelopen en de reputatie van het land als hoeder van mensenrechten en de rechtsstaat is verkwanseld.

Afgezien van de oorlog in Irak en daaraan gekoppeld het aanzien van Amerika valt te verwachten dat buitenlandse politiek nauwelijks een expliciete rol zal spelen in de campagne. De NAVO, de VN, hulp aan diverse landen, het Midden Oosten, de relatie met Rusland, Chavez of zelfs Cuba zullen allemaal bijzaken blijken. Zelfs Iran speelt in het door Irak gedomineerde klimaat vooralsnog geen rol.

Zo bezien biedt een analyse van de kandidaten per se weinig inzichten. Een overwinning voor de Republikeinen zou een grote verrassing zijn. Zij lijken hun reputatie voor competent en doordacht beleid te hebben verspeeld. Overigens hebben de Democraten de afgelopen jaren geen blijk gegeven van een originele visie of nieuwe ideeën maar in alle eerlijkheid: dat is moeilijk vanuit de oppositie en in een oorlogssituatie.

Uitermate belangrijk is het welke assistenten een nieuwe president zal kiezen. Het valt te voorzien dat niet het American Enterprise Institute (de thuishaven de neoconservatieven) maar thinks tanks als de Brookings Institution en andere, meer op Democraten gerichte organisaties aan bod zullen komen. Het lijkt een redelijke aanname dat zij zich terughoudend zullen opstellen en zullen proberen de Amerikaanse rol in de wereld in brede zin te herdefiniëren en op een aantal terreinen te herstellen. Unilateralisme is passé maar wat voor multilateralisme ervoor terugkomt is een open vraag.

Bezien we de kandidaten dan springt de expertise van drie van hen eruit. John McCain, ex-Vietnam krijgsgevangene/held, kent zijn zaakjes. Hij heeft zich echter vastgeknoopt aan het beleid van president Bush en daardoor ook aan het mislukken daarvan. Bovendien kleeft aan McCain sinds jaar en dag een reputatie van loose cannon. De Democraat Joe Biden is de meest ervaren kandidaat als het om buitenlands beleid gaat. Biden is op dat terrein betrouwbaar en verstandig – zei nogal pompeus – maar hij maakt geen kans. Ook Christopher Dodd heeft ruime ervaring als senator maar wordt zeker geen president. Bill Richardson was ambassadeur bij de VN onder Clinton, maar wie kent hem daar nog van? De rest van het veld heeft nog vrijwel niets gezegd over buitenland of defensie. Alle Democraten zullen terugvallen op de adviseurs van Bill Clinton. Er zullen veel bekende namen opduiken, inclusief de voor ons bekendste van Ivo Daalder.

Onder McCain of Guliani zullen meer traditionele Republikeinse adviseurs opduiken – mensen uit de Scowcroft school. Van Mitt Romney valt weinig te zeggen behalve dat hij het opportuun vond te roepen dat de gevangenis in Guantanamo Bay verdubbeld moet worden, wat het ergste doet vrezen.

De volgende president zal verder gaan op het halfhartig uitgevoerde stramien van Bush’ tweede periode: herstel van betrekkingen met bondgenoten en meer multilateraal optreden. Naar verwachting met meer succes, want dat vergt niet veel. Het zou plezierig zijn te kunnen zeggen dat de periode 2001-2005 een uitzonderlijke tussenfase was die snel zal zijn vergeten. Maar de gevolgen van het falen van de regering Bush zullen nog lang hun sporen nalaten. Een terugkeer dus naar de lange lijn van de Amerikaanse buitenlandse politiek maar vanuit een aanzienlijk zwakkere Amerikaanse positie – met als enige voordeel dat ook de VS nu zeker weten dat zij anderen nodig hebben om hun eigen belangen te behartigen.