Geloof, kerk en staat in Amerika

Gepubliceerd in De Republikein van oktober 2012

Als ze in Nederland weer beginnen te zeuren over moslims, democratie en moderniteit dan is mijn vaste antwoord: ik kijk niet naar wat mensen geloven maar wat ze doen. Ik ben katholiek opgevoed, ziet u, en dan ontdek je al vroeg in je leven dat luid verkondigde waardes niet per se gedrag bepalen. Deze levenswijsheid kwam goed van pas toen ik correspondent werd in de VS. Waarom zou je je druk maken over luid beleden geloof als dat er in de praktijk niet toe deed?

Al snel hanteerde ik voor politici een zelfde soort criterium: kijk niet naar wat ze geloven (of beloven) maar wat ze doen. Misschien was John F. Kennedy als vleesgeworden zondaar een mooi product van zijn geloof, maar voor zijn beleid deed het er inderdaad niet toe. Richard Nixon was een Quacker maar hij had weinig van de vanzelfsprekende vredelievendheid van die groep. Born again christian Jimmy Carter was een progressief in zijn beleid. Reagan acteerde.

De oude Bush was keurig elitair Episcopaals maar verklaarde zich tot de Heer bekeerd in ruil voor de steun van dominee Jerry Fallwel. Billy Clinton zondigde tegen god en gebod maar was vooral goed in het tonen van berouw. Kleine Bush vond de Heer op de bodem van zijn whiskeyfles, zijn beleid liep niet over van christelijke naastenliefde. Obama liep als een haas weg van zijn retorisch vuurspuwende dominee in Chicago.

Kortom, laat ze maar babbelen. Als die fameuze scheiding van kerk en staat waar Amerika zo trots op is dit jaar aan de orde komt dan danken we dat aan Mitt Romney, een Mormoon. Net als John F. Kennedy die echt, heus beloofde geen orders aan te zullen nemen uit Rome, zoals zijn geloof hem opdroeg, zal Mitt Romney kiezers moeten overtuigen dat vijftien oude mannen in Salt Lake City hem niet vertellen wat hij moet doen. Liever praat hij er niet over onder het motto dat het niet belangrijk is, wat dan weer opmerkelijk is voor iemand zo gevormd lijkt door zijn sociale omgeving. Het kan nog een leuke voorstelling worden.

 

Laten we wel wezen, de meeste geloven hebben nogal bizar verhalen als grondslag. Het is uiteindelijk geloof: ergens moet je in het diepe springen. Denk aan onbevlekt ontvangen moeders, herrijzenissen uit de dood, verdwenen immams en bizarre woestijngewoonten. Dat soort zaken.

Het is waar dat de Mormonen kampioen zijn in dit soort verhalen. De profeet Mormon, gouden tabletten, een brilletje dat kapot ging, Jezus die terugkeerde op aarde maar dan in up state New York waar een lokale charlatan, Joseph Smith, er een authentiek Amerikaans geloof op bouwde. Ze bekeren massaal dode mensen, schijnt het. Als ik Romney zie vraag ik me altijd af waarom ik iemand die in zoveel onzin gelooft serieus moet nemen.

De meeste geloven hebben bizarre praktijken. Veelwijverij of juist celibaat. Beelden of juist een verbod daarop. Besnijdenis, rare hoedjes of doeken, geen alcohol, miswijn, geen koffie, je kunt het zo raar niet bedenken of het is wel ergens usance. Ik herinner me uit mijn eigen studententijd dat opeens allerlei malloten in rode of oranje kleding rondliepen, in opdracht van een sluwe man in India.

Ook hier dragen de Mormonen een bijzondere geschiedenis met zich mee. Minder dan 120 jaar geleden was veelwijverij nog heel gebruikelijk, sterker, de kerkleiding gaf daartoe opdracht (Mitt Romneys overgrootvader hield er vijf vrouwen op na). Ze verboden het pas toen bleek dat Utah anders geen staat mocht worden maar de ware gelovigen praktiseren de veelwijverij nog steeds, bij gelegenheid gelardeerd met pedofilie en afgewezen door hun eigen kerk.

Maar vooruit, zand erover, ze doen het officieel al heel lang niet meer. Het is ook lastig over dit soort dingen te klagen in een land dat nog maar zestig jaar geleden zwarte burgers rechteloos hield en ze opknoopte als dat zo uitkwam. Bijbelvaste racisten maakten deel uit van de veelgeprezen New Deal coalities.

Kortom, ik neem Mitt Romney zoals hij komt. Niet zijn rare geloof maar wat hij zegt en doet beoordeel ik. Dan hoor ik een inderdaad diepgelovige man, behoorlijk rijk, met vijf fris geboende kinderen die net als hij allemaal jong getrouwd zijn en het kweken van flinke gezinnen als een levensopdracht beschouwen. Zijn ideeën zijn variabel. Niet mijn pakkie an maar evenmin iets dat diskwalificeert. Sterker, dit soort leefgewoontes zijn toch wat veiliger in een vertegenwoordigend politicus dan de schuinsmarcheerderij van Bill Clinton, ook al stond diens gebrek aan discipline dichter bij mijn jaren zestig generatie dan de mottig conservatieve familie Romney. Heeft Romney gelijk? Moeten we ons niet bezig houden met zijn geloof, zijn kerk en staat niet stevig gescheiden? Juist in Amerika?

 

Staat en kerk, het is in de Verenigde Staten altijd een wat bizar mengsel geweest. Het land werd gesticht door fundamentalisten, de befaamde Pilgrim Fathers. Minstens een deel daarvan kwam uit ons eigen Leiden waarheen ze gevlucht waren toen hun strikte geloofsbeleving in Engeland minder populair was geworden. Leiden beviel niet want dezelfde liberale kant van de Hollanders die hen onderdak gaf had het nadeel dat de Puriteinse kinderen gecorrumpeerd werden. Ze gingen lastige vragen stellen, teveel wijsheid opdoen en voor je het wist verlieten ze de veilige gevangenis van het geloof – het is van alle tijden.

Die Pilgrim Fathers, de Puriteinen, stichtten een theocratie in wat nu Massachusetts is. Ze waren zo streng in de leer dat kolonisten met een wat ruimere geest vertrokken, bijvoorbeeld naar het vrijdenkende Pennsylvania. Zo nu en dan trokken predikanten die door hun gemeenschap eruit gegooid waren (te fundamentalistisch, te weinig, of gewoon, oplichters) het land rond en begonnen een religieuze revival die steevast aanslag bij mensen die aan de frontier de moed verloren hadden. We hebben er een stuk of vier gehad en we noemen ze Great Awakenings (de meest recente begon in de jaren zestig met de opkomst van evangelische kerken). Aan de frontier was geloof belangrijk, al was het maar om te denken dat je alle tegenslagen wel zou overleven.

Overigens heeft dat noordelijk stuk van de staat New York waar Joseph Smith zijn eigen crack pot theologie bedacht niet voor niets the burned over country. Het dankte die naam aan de verschroeiende religieuze branden die er regelmatig woedden en die een stevige impuls vormden voor de trek naar het westen. Wat is er mooier dan een nieuwe theocratie beginnen, ergens in de wildernis? Zelfs Hollandse gereformeerden lokte dat nog in het midden van de negentiende eeuw.

Toen de kolonies zich afscheidden en in 1776 hun eigen land begonnen, schreven ze hun natuurlijke rechten toe aan hun Creator, wat tot op de dag van vandaag grondwetsgroupies ervan overtuigt dat de Founding Fathers allemaal diep gelovig waren en een christelijk land wilden stichten. Never mind dat Washington, Hamilton, Madison, Franklin en Jefferson weinig gaven om geloof en georganiseerd geloof juist buiten de politiek wilden gehouden. Ze faalden. In de vieze campagne van 1800 (wat overigens laat zien dat alle campagnes voor het presidentschap vies waren – het is nooit anders geweest) werd Jefferson al van afgoderij beschuldigd. Hij had trouwens ook kinderen bij een van zijn slaven, heel gebruikelijk in zijn omgeving van aristocratische plantagehouders, die hun slavocratie met de bijbel in de hand rechtvaardigden.

Een van de meer verstandige zij het niet al te succesvolle presidenten (ik suggereer geen verband tussen beide), John Quincy Adams, weigerde in 1825 dan ook de presidentiële eed af te leggen op die bijbel. De scheiding van kerk en staat stond dat niet toe, meende hij oprecht. Hij gebruikte een wetboek. Zijn goede voorbeeld werd niet gevolgd, sterker, anno 2012 is het onmogelijk dat iemand die níet gelooft tot president gekozen zou worden. Een katholiek? Vooruit dan maar als hij er goed uitziet en een mooie vrouw heeft en als Nixon zijn tegenstander is. Een Mormoon? Lastig maar het zal eerder gebeuren dan een atheïst. Zelfs zo’n rooie voddebaal uit de jaren zeventig zou nog meer kans hebben dan een verklaard ongelovige.

Vandaar dat dit jaar alle presidentskandidaten hun geloof op hun voorhoofd droegen. Rick Perry organiseerde een gebedsdag om het begrotingstekort terug te dringen en vond het vreemd dat hij verloor. Michelle Bachmanns echtgenoot was een homogenezer en niemand die daarvan opkeek. De drie maal getrouwde Newt Gingrich koketteerde met zijn nieuwverworven katholicisme en bewees opnieuw dat ‘oprecht berouw’ in de VS de operatieve terminologie is.

Maar niemand deed het mooier dan de superconservatieve afgevaardigde van het Vaticaan, de überkatholiek Rick Santorum. Santorum wist stemmen te behalen met zijn stelling dat voorbehoedsmiddelen leiden tot immoreel gedrag, een ferm katholiek standpunt als er ooit een was.

Barack Obama is geen uitzondering. Hij koos heel weloverwogen zijn dominee in Chicago en hoewel hij niet voortdurend over de Heer loopt te roepen, is hij onverdacht gelovig. Hoewel, sommige van zijn meest domme tegenstanders zijn ervan overtuigd dat Obama een moslim is. Maar dat is altijd nog beter dan een atheïst.

Het wordt steeds erger. De geloofswaanzin van de gemiddelde Amerikaan is zorgwekkend en in de naweeën van het nieuwe ontwaken onder leiding van tamelijk abjecte televisiedominees en circusachtige gigakerken heeft het de samenleving steeds meer in zijn grip. Het zou amusant zijn als het niet zo bedreigend was.

 

Bij ons in Brabant zeiden ze vroeger ‘de ondernemer houdt ze arm en de pastoor houdt ze dom’, een tweeslag die het product was van diepe levenservaring. De katholieke burgers leefden onder een juk van collectivistisch beleefde klerikale dictatuur. Het curieuze in de Verenigde Staten is dat de burgers zichzelf arm houden en elkaar dom, althans een niet gering deel van hen. In het meest superindividuele land ter wereld is ‘anders denken’ niet de meest in het oog springende kwaliteit. Sterker, een zekere conformistische domheid, onderbouwd en versterkt door een onwrikbaar geloof, is de norm.

Wie kan een land serieus nemen waar een groot deel van de bewoners werkelijk gelooft dat de aarde 6000 jaar oud is en dat fossielen als paaseieren zijn verstopt door een wel heel komische god? Een land waar homescholing en beperkingen in het openbare onderwijs ertoe leiden dat evolutietheorie wordt onderwezen als een ‘alternatieve theorie’ voor creationisme? Waar de tien geboden in rechtszalen en parlementsgebouwen hangen? Waar de ‘satanische’ Harry Potter boeken uit de bibliotheken worden geweerd? Een land dat wetenschap gevaarlijk vindt en intellectuelen potentiële landverraders? Geloof in allerlei vormen was ooit de kracht van Amerika, persoonlijk dank ik dat het in de toekomst zijn zwakte zal blijken.

Maar zult u zeggen, dat is niet het land: het zijn enkel de burgers die dat vinden. De kerk ís gescheiden van de staat. Het Supreme Court heeft het regelmatig bevestigd. Dat is waar. Zo komen we bij de paradox van de Verenigde Staten: formeel is er geen land dat kerk en staat meer gescheiden houdt, materieel is er geen westers land waar geloof een grotere rol speelt. In die formulering zit misschien het antwoord. In Amerika is de kerk niet erg machtig, maar geloof is dat wel.

Amerika kent geen scheiding van geloof en staat.