1978

1978

Camp David akkoorden

 

Na de oorlog van 1973, die door Israël overtuigend werd gewonnen, bleef de situatie in het Midden Oosten onzeker en instabiel. Toen Jimmy Carter in 1977 president werd, maakte hij het één van zijn prioriteiten om de patstellingen te doorbreken. Dat lukte hem in 1978 met het akkoord tussen Menachem Begin, de premier van Israël, en Anwar Sadat, de president van Egypte.

Jimmy Carter wordt vaak neergezet als een min of meer mislukt president maar op buitenlands terrein wist hij aanzienlijke successen te boeken, met name op heikele terreinen. De Camp David Akkoorden waren daar één voorbeeld van maar Carter slaagde er ook in om het Panama Kanaal Verdrag aan een tweederde meerderheid in de Senaat te helpen. Beide ondernemingen vergden aanzienlijke politieke moed. In het geval van de Camp David Akkoorden was de persoonlijke inzet van Carter essentieel voor succes. Niet alleen had hij de onderwerpen die aan de orde waren uit en te na bestudeerd, hij beklonk uiteindelijk ook de deal tijdens een dertiendaagse sessie in Camp David, het presidentiële buitenverblijf in Maryland.

 

Carter schrijft in zijn dagboek op 3 februari 197.

 

“We hadden nogal een verschil van mening bij het ontbijt, met mijzelf aan de ene kant en Fritz [vice-president Walter Mondale], Cy [minister van Buitenlandse Zaken Cyrus Vance], Zbig [veiligheidsadviseur Zbigniew Brzezinski] en Ham [persoonlijk assistent Hamilton Jordan] aan de andere kant. Ik denk dat we veel agressiever moeten zijn over de problemen in het Midden Oosten dan zij lijken te vinden, door een duidelijk plan te maken dat we privé onder elkaar kunnen gebruiken om de verschillende onderdelen met Sadat te bepraten, één voor één, en hem aan te moedigen met ons samen te werken door verrassingen in de toekomst te voorkomen, en door hem te verleiden de positie van Begin te begrijpen. Het plan dat we opstellen moet er een zijn dat als het op een beslissende confrontatie aankomt door Begin kan worden geaccepteerd als we de volledige steun hebben van Amerikaanse volk. Ik weet niet hoeveel steun ik heb, maar we zullen doorgaan met deze onderneming.”

 

In zijn memoires gaat Carter verder:

 

“Het heikele punt was of we een ‘Amerikaans plan’ zouden moeten opstellen en proberen dat te verkopen aan Sadat en Begin. Feitelijk besloot ik om die weg te volgen maar om die voorstellen niet onze naam te geven. Ik wist dat elk voorstel gedoemd was als het alleen maar uit onze koker kwam of bilateraal met een van de twee andere landen. Aanvaardbare plannen schijnen altijd te moeten komen uit gezamenlijke onderhandelingen. Natuurlijk wilde ik ook dat Sadat en Begin zoveel mogelijk directe verantwoordelijkheid hadden voor het succes van de vredesbesprekingen.”

 

Camp David is het buitenverblijf van de Amerikaanse presidenten, in Maryland, op een uurtje vliegen per helikopter van Washington D.C. Het werd opgezet door president Franklin Roosevelt die het Sangri-La noemde. President Eisenhower, een fervent gebruiker, gaf het zijn huidige naam.

 

“Camp David is werkelijk prachtig, met de huisjes (allemaal genoemd naar bomen) en de paden die aanliggen op de top en tegen een helling van een kleine berg en beschut met een dicht bos van statige eiken, populieren, essen, acacia’s en hickory en esdoorn bomen. Een veiligheidshek omsluit ongeveer 25 hectare rotsachtig terrein en de manier waarop de huisjes dicht bij elkaar liggen nodigt uit tot een atmosfeer van zowel intimiteit als isolement, leidend tot het wegnemen van spanningen en het bevorderen van informaliteit. Een paar golfwagentjes en fietsen waren beschikbaar maar meestal liepen mensen op een neer tussen de huisjes en de vergaderruimtes.”

 

De delegaties arriveerden op 5 september 1978. Op dag elf schrijft Carter:

 

“Ik werd wakker met het bewustzijn dat we niet verder kwamen. Ik riep de Amerikaanse delegatie bijeen in Aspen [het huisje met die naam], en we bespraken hoe we moesten omgaan met ons falen. Ik zou de hele dag besteden aan het losweken van voorstellen van Sadat en Begin, zodat ik de verschillen kon samenvatten en een einddocument kon voorbereiden voor zaterdag. Zondag zouden we opbreken, een gezamenlijke verklaring uitgeven en een embargo leggen op verdere openbare verklaringen van alle drie de delegaties tot maandagmiddag. Ik schreef dit voorstel met de hand op en Fritz [Mondale] bezorgde het bij president Sadat en premier Begin. Beiden accepteerden het.”

 

Uiteindelijke overeenstemming hing op de vraag of het Israëlische parlement zou instemmen met de ontmanteling van nederzetting voordat er een Egyptisch-Israëlisch vredesverdrag was ondertekend. Op dag dertien schrijft Carter:

 

“Ik liet [minister van Buitenlandse Zaken van Israël] Dayan achter en wandelde terug naar het huisje van [minister van Defensie] Weizman. Hij zag me en kwam naar buiten rennen, maar ik stond al voor zijn deur. We lachten omdat het binnen zo’n troep was en hij schaamde zich ervoor dat ik dat zag. Ik begreep echter dat de Israëli’s op het punt aan het inpakken waren om uit Camp David te vertrekken en dat ieder huisje nu bomvol mensen zat. Hij liep met me mee naar Aspen en beloofde een vurig gevecht te zullen leveren om de Knesset voor te laten stemmen.”

[…]

“Sadats bereidheid om te onderhandelen hing af van de toestemming van de Knesset om de nederzettingen op te heffen. Begin wilde vastleggen dat de vredesonderhandelingen zouden beginnen na de stemming in de Knesset, maar ik stond erop dat het zou zeggen dat de vredesonderhandelingen niet zouden beginnen tot nádat de Knesset had gestemd. Na enige heen en weer accepteerde Barak uiteindelijk mijn formulering. Ik stuurde de vice-president naar beide leiders voor hun instemming. Ik ging naar mijn kamer en was verbaasd dat Fritz [Mondale] daar al was. Hij zei dat beide leiders bijeen waren in het huisje van Sadat en dat hij hen niet wilde storen. Ik besloot zelf te gaan omdat ik dacht het cruciaal was dat ik zelf erin stapte als ze aan het bekvechten waren.

Ik rende naar Sadats huisje en zag dat Begin net wegging in een golfwagentje, met Barak. Hij klonk heel gelukkig toen hij me vertelde dat ze een love feast hadden gehad en dat Sadat had ingestemd met Begins formulering over de Knesset stemming. Ik wist dat dit niet waar kon zijn en ik vroeg Barak met precies te vertellen wat Sadat had gezegd. Elke keer dat hij me probeerde te antwoorden, had Begin weer iets anders te zeggen. Uiteindelijk vroeg ik de premier direct om Barak te laten antwoorden.

Barak beschreef de conversatie. Wat Begin had gevraagd was: ‘Denk je dat de Knesset onder druk gezet moet worden als ze moet stemmen?’ Natuurlijk had Sadat geantwoord: ‘Nee, dat zou niet moeten gebeuren.’ Dat was alles. Begin had dit geïnterpreteerd als instemming met een formulering door hemzelf van wat voor formule dan ook om te verzekeren dat de Knesset geen negatieve gevolgen zou afroepen als ze tegen zou stemmen.

Ik vroeg Barak met mee te komen. Begin liet hem gaan en we gingen naar mijn huisje, wat verderop. Ik ging met een stofkam over de Israëlische formulering. Het wás een verwarrend punt en we waren allemaal doodmoe. Opeens klaarde mijn geest op en bedacht ik een manier waarop ik alle drie de laatste brieven kon formuleren zodanig dat ze aanvaardbaar waren voor Sadat en Begin. Susan [Carters secretaresse] typte ze uit en ik stuurde een exemplaar naar beide leiders en naar heel onze delegatie met deze instructies, ‘Dit is de exacte formulering die gebruikt moet worden. Gebruik geen enkel ander woord, on of off the record.

Pas toen realiseerde ik me dat we geslaagd waren.”

[…]

“Als ik terugkijk op die dertien dagen, kan ik nog steeds de emoties oproepen die ik voelde als de onderhandelingen vorderen en mislukten. Het lijkt buitengewoon hoeveel intense uren ik heb doorgebracht opgesloten in de kleine studeerkamer aan het einde van de hal van Aspen. Een aantal van de meest onplezierige ervaringen van mijn leven vond plaats tijdens die dertien dagen – en, natuurlijk, een van de meest dankbare resultaten kwam aan het einde ervan.”

[…]

“Pas veel later ontwikkelde zich een soort vriendschap en respect tussen Sadat en Begin. De spanning en de intense persoonlijke verhoudingen tijdens de onderhandelingen rukten de façades weg waarmee mensen in het openbare leven vaak zich omringen uit zelfbescherming. We hadden tijdens het werk in de privacy van Camp David geen noodzaak om het publiek te laten zien dat we wijs, krachtig, consistent of superieur waren in onze onderhandelingstechnieken.’

 

Die avond, op 17 september 1978, werden in het Witte Huis de documenten getekend die leidden tot een blijvende vrede tussen Israël en Egypte. De Camp David onderhandelingen blijven het model voor intense, afgezonderde onderhandelingen onder leiding van een diep betrokken Amerikaanse president om tot resultaten te komen die anders niet mogelijk zouden zijn. President Clinton probeerde hetzelfde proces aan het einde van zijn ambtsperiode, in de zomer van 2000, zonder resultaat. Jimmy Carter kreeg zijn welverdiende Nobelprijs voor de Vrede pas veel later, in 2002. In 1980 verloor hij de strijd om herverkiezing van Ronald Reagan, onder meer door een andere crisis in het Midden Oosten: de gijzelaars in Teheran. Vrede in het Midden Oosten is nog steeds een droom.

 

Bron

Keeping Faith. Memoirs of a President door Jimmy Carter (1982)