1950

1950

Opkomst van de suburbs

 

Tuinsteden waar het beter leven was dan in de binnenstad kende Amerika al sinds het einde van de negentiende eeuw. Trams, treinen en de ondergrondse maakten deze suburbs een alternatief om te wonen. Na de Tweede Wereldoorlog namen de fabrieksmatig gebouwde suburbs een enorme vlucht. De omvang werd groter en de suburbs begonnen op nieuwe steden te lijken. Volgens onderzoeker Kenneth Jackson hadden deze nieuwe steden vijf kenmerken. Ze lagen buiten de oude steden. Ze waren niet erg dicht bebouwd: het alleenstaande huis werd de norm. Qua architectuur waren ze gelijk, in elk geval bij oplevering. De prijs was laag, bereikbaar voor het gemiddelde gezin. En ze waren economisch en raciaal homogeen. In januari 1950 schreef Ralph Martin een lang artikel voor The New York Times over deze toen nieuwe manier van leven. In een onderschrift bij de foto’s staat ‘nieuwe veteranen huizen’: de meeste nieuwe bewoners waren veteranen die dank zij de GI Bill in staat waren huizen te kopen.

 

“Je kunt je nog steeds herinneren hoe je naar je nieuwe huis wandelde, in deze nieuwe wijk in Long Island, die dag dat het officieel van jou werd. Je zag niet de modder op je grasveld, je zag dik groen gras en bloemen. En als je de deur opende zag je niet de leegte van de kamers maar een gezellig meubilair rondom de open haard. Kijkend uit je raam zag je niet de tractors die het land uitvlakten maar een toekomstig park, met dikke bomen en vogels, heel veel vogels. En als je door de kamer liep, was het gemakkelijk om je geluiden voor te stellen in de stilte – je vrouw druk in de keuken met alweer een heerlijk toetje, het gehuil van een nieuwgeboren baby.

De idylle van een eerste huis in de suburbs – want het is een idylle. Maar dit is niet gebruikelijke suburb met van alles wat, van een spits dak tot een driekamer ranch huis. Dit is een van die nieuwe wijken met een eigen patroon. Onze wijk kwam tot leven – en er zijn er tientallen net als deze op Long Island – voornamelijk om veteranen te helpen die weg wilden van hun schoonouders, weg van de hoge huren in vochtige kelders in Manhattan. De meest opmerkelijke karakteristiek van deze wijken is dat ze opspringen uit het niets en binnen een paar maanden een gemeenschap vormen. Het resultaat is een nieuwe manier van leven en een nieuwe soort persoon.

[…]

Onze wijk ligt op een vlak stuk land, ongeveer vijftig kilometer van New York en halverwege tussen de noord en de zuidkust van Long Island. Sinds 1940 heeft Nassau County al vijftig procent meer inwoners. In de afgelopen twee jaar zijn er meer dan tien nieuwe wijken opgesprongen uit wat eerst boerenland was, met hele nieuwe stukken toegevoegd aan de bestaande 25 gemeenschappen – 60.000 nieuwe huizen sinds 1947.

Mijn gemeenschap is niet zomaar een slaapstad van New York City, ook al is dat maar vijftig minuten gaans. Iedere dag wordt het meer een aparte plek. We hebben een nieuwe bank, een postkantoor, een telefoongebouw. Nog eens twee scholen staan op het punt te openen, verscheidene kerken komen erbij en altijd maar meer verenigingen. Het lokale nieuwsblad heeft een serie concerten aangekondigd. Een veteranen organisatie heeft zijn eigen lokale schoonheidskoningin gekozen. Politici komen toespraken maken. Er komt zelfs een operagezelschap.

[…]

We lijken op elkaar in heel veel opzichten. Niet alleen zitten we allemaal in dezelfde leeftijdsgroep (25-35), heeft vrijwel elk van de 9.000 woningen minstens één kind (en zijn er maar honderd van de 8.000 kinderen oud genoeg voor de middelbare school). Niemand probeert met zijn buren te concurreren omdat ze allemaal hetzelfde inkomen hebben (ongeveer 4.000 dollar gemiddeld). Niemand praat veel over de oorlog want ze zijn er allemaal bij geweest. En de meeste mannen hebben hetzelfde Long Island Rail Road forensen probleem – wat velen opgelost hebben met carpools. Dit alles helpt buren om te smeden in vrienden.

[…]

Als de meisjes naar de tuinclub vergadering gaan, komen wij jongens bij elkaar om te babysitten en pinochle [een kaartspel] te spelen. Of we gaan met z’n allen een avond naar de bowlingbaan op de Village Green. En nu nemen we allemaal een stel van die volwasseneneducatie cursussen die één avond per week op de school worden gegeven. Dick en ik doen een cursus ‘How to Finish Your Attic’ en John doet fotografie [de huizen werden allemaal opgeleverd met een onafgewerkte zolder].

[…]

Mensen die jaren in een appartement gewoond hebben waar ze hun buren nauwelijks kenden, komen hier en beginnen een Dale Carnegie leven [Carnegie was een populaire schrijver van zelfverbeteringsboeken]. Voor nieuwkomers is het soms te veel van het goede. Je komt thuis van je werk en ontdekt dat je buurman (waarmee je nog niet had kennisgemaakt) je melk in haar ijskast heeft gezet zodat de zon hem niet zou bederven. Als je geen auto hebt, vragen buren met auto’s altijd aan je vrouw ‘Ik ga winkelen, wil je meekomen?’.

Voordat je iemand om een grasmaaimachine kunt vragen, wordt die al aangeboden. Eén vrouw had haar kraan aan laten staan en kwam terug met een ondergelopen keuken maar zes buren waren al bezig de zaak op te ruimen. Als je auto vast komt te zitten, geen zorgen, de volgende auto die langs komt, helpt je.

[…]

Er is een kleine-stads vriendelijkheid in de Village Greens (er zijn er drie, tot nu toe, maar er komen er snel meer). De Green is modern opgezet, een winkelcentrum voor elk gedeelte – en nog heel wat meer faciliteiten. Mensen nemen steeds de tijd om hier met elkaar te praten. Niemand heeft haast.

Dit is een paradijs voor kinderen. ‘Er zijn zoveel baby’s dat je zou denken dat niemand er veel aandacht aan zou besteden,’ zei mevrouw Alice Miller. ‘Maar toch, als er een nieuwe baby is, winden alle buren zich daarover op.’ Kinderen kunnen hun speelgoed op straat laten liggen, of in iemands achtertuin. Iedereen heeft kinderen. Kinderen hebben ruimte om rond te rennen, zwembaden, speeltuinen. Moeders hoeven zich geen zorgen te maken over auto’s want er is bijna geen doorgaand verkeer. Mensen die hier rijden, wonen hier. Je hoeft ze niet te vertellen dat ze moeten uitkijken voor kinderen – ze hebben ze zelf. En de korte, kronkelende straten zorgen ervoor dat vreemden niet te hard rijden.

[…]

In de gewone openbare scholen (er openen er binnen nog drie meer, en er is al ruimte gereserveerd voor vijf nieuwe scholen extra) worden dagelijks dertig nieuwe kinderen aangemeld. Pak weg twee jaar geleden waren er slechts 37 kinderen in het hele schooldistrict. Nu zijn er 1.180 kinderen op de lagere scholen, men verwacht er duizend meer in september 1950. […]

Maar niet iedereen is hier gelukkig. Sommige mensen vertrekken omdat ze het te landelijk vinden; ze willen meer opwinding, meer Broadway. Sommige gezinnen groeien zo snel dat ze een groter huis nodig hebben dan deze 4,5-kamer huizen (hoewel sommige huizen twee extra kamers hebben op zolder, en een kamer boven de garage). Eén vrouw vertrok ‘omdat een huis geen huis is zonder kelder’, hoewel ze toegaf dat de centrale verwarming heerlijk was [de huizen werden gebouwd op een plaat beton]. Voor anderen is het een financieel probleem. De maandelijkse lasten voor huiseigenaren zijn 58 dollar, dat dekt alles behalve verwarming en elektriciteit. Maar er zijn altijd de maandelijkse treinkosten van 17 dollar, plus kaartjes voor de bus en de ondergrondse, tenzij je deel uitmaakt van een carpool. Een ander vaak gehoord punt van kritiek is dat dit stadje niet typisch is voor de echte wereld. Je kunt je kinderen vertellen over oudere mensen maar je kunt ze niet laten zien. En dat geldt eigenlijk ook voor teenagers.

Sommige mensen gaan terug naar de stad om dat ze deze kleine gemeenschappen te vriendelijk vinden. Dat zijn introverte lieden die graag onzichtbare grachten rondom hun huis hebben of niet weten hoe ze moeten omgaan met overenthousiaste buren die er op staan om binnen te lopen zonder te kloppen. Meestal hebben mensen die graag grachten willen die ook, daarvoor hoef je niet te verhuizen.

Maar mensen hebben andere redenen om weg te gaan. Je moet een tijdje in een huis gewoond hebben voor je de problemen ervan kent. Mogelijk ontwikkelt je vrouw een fobia vanwege de harde tegels. Of misschien houdt je niet van het extra grote raam in de zitkamer als dat alleen maar uitkijkt op het extra grote raam van de zitkamer van je buren. Of het is de grootte van de kamers, of de layout, en hield je vrouw toch al nooit van open haarden.

Na een tijdje ontdek je van alles dat je wilt veranderen, vooral als je rekeningen voor reparaties hoog zijn. Het droomhuis is een altijd doorgaande droom. Huizen zijn geen auto’s – je kunt ze niet ieder jaar inruilen. Voor de meeste mensen is dit hun ideaal. Voor anderen is het een eerste huis, een eerste stap om te leren wat een huis is. Als hun inkomen groeit, en de omvang van hun gezin, bouwen ze misschien wat ze echt willen hebben.

De argumenten voor dit soort nieuwe half landelijke wijken zijn zo sterk of zwak als je ze wilt maken. Het hangt ervan af wie je bent. Maar als je een plek wilt waar je veilig op straat kunt wandelen met een levende eend als huisdier; als je een plek wil waar je een klein symfonieorkest kunt beginnen door een brief aan de hoofdredacteur te sturen; als je ervan houdt om ’s morgens op te staan en meteen de frisse lucht in te lopen; als je volksdansen leuker vindt dan de juke box, boterbloemen aardiger vindt dan Broadway; als je je hele leven hebt geprobeerd om weg te komen van de drukkende, overweldigende haast van de stad – dan is dit wat je zoekt.”

 

De suburbs groeiden uit tot de belangrijkste woonplek van Amerikanen. De gevolgen waren enorm. De privé auto, niet de carpool, werd dominant. De huizen veranderden. Bouwtechnieken werden aangepast, een van de redenen waarom Amerikaanse huizen altijd zijn gebouwd met houten geraamtes (balloon frame construction) niet met baksteen. Er vond ook een feitelijke woonsegregatie plaats omdat woonwijken weinig gediversifieerd waren en dezelfde soort mensen aantrokken. De invloed op de binnensteden was desastreus. Stadscentra raakten in verval naarmate de inwoners en hun winkels naar de suburbs verhuisden, woonwijken verloederden. Forensafstanden werden steeds groter, wat bedrijven ertoe verleidde om hun nieuwbouw ook in verder weg gelegen suburbs onder te brengen. De idealen die Ralph schetste, erodeerden en het individualisme nam toe. Amerika werd een land van suburbs. De literatuur weerspiegelde dat. Schrijvers als John Updike, Richard Ford en Richard Yates schetsen allemaal portretten van deze nieuwe steden.

 

Bron

Life in the New Suburbia door Ralph G. Martin, The New York Times Magazine, january 15, 1950.

Achtergrond in The Crabgrass Frontier door Kenneth Jackson.