1889

Aan het einde van de negentiende eeuw vergaarden Amerikaanse industriëlen enorme vermogens. Oliemagnaat John Rockefeller en staalbaron Andrew Carnegie, elk vanuit zijn eigen achtergrond, maakten zich nogal druk over hoe ze de verdiende miljoenen moesten besteden op een moreel waardige manier. Andrew Carnegie verontschuldigde zich niet voor de status quo in de Amerikaanse samenleving. Die was nodig om de weelde te creëren maar, stelde Carnegie, sociale hervormingen zouden tot stand kunnen komen als de rijken hun vermogen goed gebruikten. In 1889 publiceerde Carnegie een artikel in de North American Review , getiteld Wealth , waarin hij die ideeën neerlegde.


“Dit dan is de plicht van de man van weelde. Ten eerste moet hij een voorbeeld stellen van bescheiden, onopzichtig leven, afzien van vertoon of overdrijving. Hij moet adequaat voorzien in de legitieme behoeften van zijn familie. Daarna moet hij alle overwinsten die hem toekomen eenvoudigweg als trust funds beschouwen; hij is geroepen om ze te beheren en is strikt gebonden, als een morele plicht, om ze op zo'n manier te beheren dat ze het beste resultaat opleveren voor de gemeenschap. Daarmee wordt de man van weelde dus enkel een agent en een trustee voor zijn armere broeders, en is hen van dienst met zijn superieure wijsheid, ervaring en kennis van administratie. Zo kan hij de zaken beter regelen voor hen dan zij het zelf zouden kunnen of willen.

Bij het uitvoeren van liefdadigheid moet de belangrijkste overweging zijn om hen te helpen die zichzelf helpen; om hen die zich willen verbeteren een deel van de middelen te leveren waarmee zij dat kunnen; om hen die willen opklimmen de middelen te geven om dat te doen. Kortom, om te helpen maar zelden of nooit om alles te doen. Noch het individu noch het ras wordt beter van uitdelingen. Degenen die hulp waardig zijn hebben zelden hulp nodig, speciale gevallen uitgezonderd.

[…]

Een goede hervormer is alleen degene die voorzichtig is en net zo bezorgd de onwaardigen niet te helpen als de waardigen wel bij te staan; want met uitdelen wordt meer schade aangericht omdat het slechte gewoontes beloont.

De welgestelde man is zo gedwongen om de voorbeelden te volgen van Peter Cooper, Enoch Pratt uit Baltimore, Mr. Pratt uit Brooklyn, senator Stanford en anderen, die weten dat de beste manier om de gemeenschap te laten profiteren daarin ligt om de ladders binnen bereik te plaatsen van hen die de ambitie hebben om te klimmen. Ze verschaffen parken en recreatiemiddelen, waar mensen in lichaam en geest worden geholpen; kunstwerken die garanderen om plezier te geven en de smaak van het publiek te verbeteren, en aan publieke instellingen van diverse soorten, die de algemene conditie van de mensen zullen verbeteren. Op deze manier retourneren ze hun surplus rijkdom aan de massa van hun medeburgers in de vormen die het best zijn toegesneden om hen blijvend goed te doen.

Zo moet het probleem van Rijk en Arm worden opgelost. De wetten van het vergaren van rijkdom moeten vrij blijven; de wetten van de verdeling evenzo. Individualisme zal blijven maar de miljonair zal een trustee zijn voor de armen.”

Carnegie zette een trend voor filantropie die in Amerika sterke wortels heeft geslagen. Hij financierde onder meer de Amerikaanse openbare bibliotheken, schouwburgen, toonzalen en universiteiten. De traditie van Carnegie (en Rockefeller en anderen) wordt nog steeds gevolgd door Amerikaanse rijken, zoals Bill Gates.

Bron

Wealth door Andrew Carnegie in The North American Review , June 1889.