1865 Burgeroorlog

Na de val van Richmond op 3 april 1865 was het duidelijk dat het Zuiden, de Confederatie, de Burgeroorlog had verloren. Opperbevelhebber Robert E. Lee had geen andere keuze dan zijn leger over te geven aan de opperbevelhebber van het Noorden, Ulysses S. Grant. Na ruim vier jaar van onvoorstelbaar bloedvergieten met minstens 600.000 doden was de strijd om het behoud van Unie eindelijk voorbij. Er zou maar één Verenigde Staten zijn, zonder slavernij. De twee generaals troffen elkaar in het gerechtsgebouw van Appomatox, een plaatsje midden in de staat Virginia. Horace Porter diende in de staf van generaal Grant.

“We kwamen binnen en troffen Generaal Grant gezeten aan een tafel met een marmeren blad in het midden van de kamer, en Lee gezeten naast een kleine ovale tafel bij het raam aan de voorzijde, in de hoek tegenover die van de deur waardoor wij binnenkwamen, met zijn gezicht naar Generaal Grant. We gingen stil naar binnen en verdeelden ons rustig over de verschillende zijden van de kamer, ongeveer zoals mensen een ziekenkamer binnenkomen als ze verwachten de patiënt serieus ziek aan te treffen.

Het contrast tussen beide commandanten was opmerkelijk en je kon er niet omheen nu ze zo drie meter van elkaar zaten. Generaal Grant, toen bijna 43 jaar oud, was een meter zeventig lang, met licht gebogen schouders. Zijn haar en zijn volle baard waren walnootbruin, zonder een spoortje grijs. Hij had een tuniek aan van donkerblauw flanel, openhangend, met daaronder een vest. Hij droeg een gewoon paar hoge laarzen met zijn broekspijpen erin en droeg geen sporen. Op zijn laarzen en delen van zijn kleding zaten modderspatten. Hij droeg geen zwaard en enkel de strepen op zijn schouder gaven zijn rang aan. Sterker, afgezien daarvan was zijn uniform dat van een gewone soldaat.

Lee daarentegen was een volle één meter tachtig in lengte en hij stond heel rechtop voor zijn leeftijd, zestien jaar ouder dan Grant. Zijn haar en zijn volle baard waren zilvergrijs en behoorlijk dik, alleen zijn haar was aan de voorkant wat uitgedund. Hij droeg een flinternieuw uniform van Confederate grijs, dichtgeknoopt tot aan zijn hals, en aan zijn zijde droeg hij een lang zwaard van uitzonderlijk mooie kwaliteit, met juwelen op het heft. Zijn laarzen waren relatief nieuw en waren versierd met een soort stiksels in rode zijde. Net als zijn uniform waren ze brandschoon en je zag nauwelijks dat hij gereisd had. Aan zijn laarzen droeg hij mooie sporen, met grote wielen. Een vilten hoed waarvan de kleur paste bij zijn uniform en paar lange geitenleren handschoenen lagen naast hem op de tafel.

Generaal Grant begon de conversatie met te zeggen: ‘Ik heb u één maal eerder ontmoet, Generaal Lee, toen we in Mexico dienden. Toen kwam u van het hoofdkwartier van generaal Scott om de brigade van Garland te bezoeken, waartoe ik toen behoorde. Ik heb uw gezicht altijd onthouden en ik denk dat ik u overal zou hebben herkend.’

‘Jazeker,’ antwoordde generaal Lee, ‘ik weet dat ik u bij die gelegenheid heb ontmoet en ik heb er vaak aan gedacht en geprobeerd met te herinneren hoe u eruit zag maar ik ben nooit in staat geweest om me ook maar iets voor de geest te halen.’

De twee generaals praatten nog wat over Mexico en begonnen vervolgens een discussie over de termen van de overgave, toen Lee aan Grant vroeg om die termen op papier te zetten. ‘Uitstekend,’ zei generaal Grant, ‘ik zal ze opschrijven.’ Hij riep om een orderboek met kopieën, opende het op de tafel voor hem en begon de termen op te schrijven. De bladzijden waren zo geprepareerd dat ze drie afdrukken van zijn schrijven maakten. Hij schreef heel snel en pauzeerde niet tot hij de zin had beëindigd met ‘officieren door mij benoemd om ze te ontvangen’. Daarna keek hij naar Lee en zijn ogen leken te blijven rusten op het mooie zwaard dat hing aan de zijde van die officier. Hij zei naderhand dat dit hem aan het denken zette over wat een onnodige vernedering het was om van officieren te verlangen dat ze hun zwaarden overdroegen en wat een enorme last het was om hen hun persoonlijke bagage en paarden te ontnemen en na een korte pauze schreef hij de zin: ‘Dit omvat niet de persoonlijke wapens van de officieren, noch hun privé paarden of bagage.’

Grant overhandigde het document aan Lee. Nadat hij het had bekeken, vertelde Lee tegen Grant dat de cavalerie en de artillerie in het zuidelijke leger hun eigen paarden hadden en vroeg of zij die mochten houden. Grant stemde daarmee in en Lee schreef een brief waarin hij de overgave formeel aanvaardde.

Iets na vieren schudde generaal Lee de hand met generaal Grant, neeg naar de andere officieren en verliet de kamer, samen met kolonel Marshall. Lee gaf aan zijn assistent het teken om zijn paard te brengen en terwijl het dier zijn bit inkreeg, stond de generaal op de onderste trede en staarde triest in de richting van de vallei waarachter zijn leger lag – nu een leger van gevangenen. Hij sloeg zijn handen een paar keer samen op een wat afwezige manier; hij scheen de groep noordelijke officieren niet te zien die bij zijn komst vol respect waren opgestaan en leek zich niet bewust van zijn omgeving. Iedereen begreep de droefenis die hem had aangegrepen en hij had de persoonlijke sympathie van eenieder die aanwezig was bij dit moment van uiterste beproeving. Het naderen van zijn paard leek hem te doen ontwaken uit zijn overpeinzingen en hij stapte meteen op. Generaal Grant kwam nu naar beneden vanaf de veranda en, naar hem toelopend, groette hem door zijn hoed af te nemen. In deze daad van beleefdheid werd hij gevolgd door al onze aanwezige officieren; Lee tipte aan zijn hoed met respect en vertrok om het droeve nieuws mede te delen aan de dappere lieden over wie hij zo lang het commando had gevoerd.”

 

Bron

Battles and Leaders of the Civil War, Vol. IV (1888, reprint ed. 1982) door Clarence Buel en Robert U. Johnson.