1861

De verkiezing van Abraham Lincoln tot president, in november 1860, en zijn vermeende oppositie tegen slavernij, waren voor de zuidelijke staten de directe aanleiding om zich af te scheiden. South Carolina deed dat als eerste staat, op 20 december 1860. De regering Buchanan die nog tot 4 maart aan zou blijven, reageerde als verlamd. Toen in februari 1861 een conventie bijeen kwam om de Confederale Staten van Amerika op te zetten, hadden zich al zes staten aangesloten. Terwijl zuidelijke staten de federale eigendommen op hun grondgebied bezetten, werd Fort Sumter, gelegen op een eiland in de haven van Charleston, de belangrijkste stad van South Carolina, een twistappel. In januari verjoeg South Carolina een burgerschip, maar Lincoln was vastbesloten om Fort Sumter niet zonder meer op te geven – dat zou een erkenning inhouden van de afscheiding. Al doende liet hij het zuiden de eerste schoten lossen.

Op 8 april kreeg commandant Anderson van fort Sumter de opdracht zich over te geven en op 11 april weigerde hij dat. Om half vijf de volgende ochtend openden de zuidelijke kanonnen het vuur. In de aanloop naar de confrontatie was in Charleston een koortsige sfeer ontstaan. Het zuidelijk enthousiasme was groot.

Zo schreef de plantagehouder Edmund Ruffin in zijn dagboek:

“Ik hoop met heel mijn hart dat Lincoln een sterk squadron zal sturen om de doorgang te forceren en de verdediging van Charleston aan te vallen. De troepen en de burgers worden koortsig ongeduldig voor de overname van Fort Sumter en voor het einde van de huidige noodzaak om de beleg gevende krachten in te tomen.”

In Washington probeerde Lincoln nog uitwegen te vinden, zoals James Pike, een journalist voor The Tribune schreef op 7 april.

“Toen Mr. Lincoln aantrad, trof hij een lege schatkist, een gedemoraliseerd leger en verraderlijke defectie in de hele overheidsorganisatie. Hij heeft zijn weg moeten zien vinden om het vertrouwen van het publiek te winnen in het zicht van een verdeelde oppositie, en om te zien welke middelen hem ten dienste stonden, voordat hij kon doorgaan met het verwerkelijken van de principes die hij in de Inaugurele rede had uitgesproken. […] De tijd is gekomen dat ze in vrede hun vindicatie vinden, als de opstandige staten dat toestaan, of anders, als ze er op staan om een botsing te provoceren, en de regering in een defensieve houding te dwingen.”

Jefferson Davis, de gloednieuwe president van de Confederatie, de afgescheiden staten, had tot dan toe geprobeerd een aanval op het fort te voorkomen omdat het ‘om niet meer ging dan een zaak van trots’. Op 8 april liet Davis zijn kabinet weten van mening veranderd te zijn en het gevecht te willen beginnen. Zijn minister van Buitenlandse Zaken, Robert Toombs, verraste iedereen door voorzichtigheid te bepleiten.

“Het vuren op dat fort zal een burgeroorlog beginnen die omvangrijker zal zijn dan enige die de wereld tot nu toe heeft gezien, en ik voel me niet in staat u daarover te adviseren,” zei hij tegen Davis. Later in de discussie merkte hij abrupt op: “Mr. President, op dit moment, is het zelfmoord, moord en zal het ons al onze vrienden kosten in het noorden. U zult opzettelijk een wespennest opstoken dat zich uitstrekt van de bergen tot de oceaan en legioenen, nu rustig, zullen uitzwermen en ons doodsteken. Het is onnodig; het zet ons aan de verkeerde kant; het is fataal.” Davis gaf opdracht om evacuatie van het fort te eisen. “Als dat wordt geweigerd, ga dan voort op de manier die u goed dunkt,” telegrafeerde hij naar Charleston.

Die avond gingen vier confederale officieren naar het fort om te kijken of ze de commandant tot overgave konden bewegen. Om 4 uur ’s ochtends werd de eerste order gegeven om een signaal schot af te vuren zodat de andere kanonnen konden beginnen. De commandant van de batterij gaf de eer aan Roger Pryor, een afgevaardigde die gold als aartsvijand van de noordelijke Republikein Thaddeus Stevens, om het eerste schot of te vuren. Pryor durfde niet. “Ik kan niet het eerste schot afvuren van de oorlog,” gaf hij toe. Om half vijf schoot kapitein George James, de commandant van Fort Johnson, de eerste granaat af boven het fort.

Kolonel Lee, een van de onderhandelaars met Fort Sumter, schreef er later over: “Het afvuren van de mortier veroorzaakte echo’s in elke hoek en elk gaatje van de haven en op dit dode uur van de nacht, voor zonsopgang, was dat schot een alarmsignaal dat elke soldaat in de haven deed opstaan, en elke man, vrouw en kind in de stad Charleston deed ontwaken. Een rilling ging door de hele stad. Men voelde dat de Rubicon was overgestoken. Niemand dacht erover om naar huis te gaan; ook al waren hun oren niet gewend aan de luide knallen, noch de vurige vlammen van de kanonnen, ze stonden daar urenlang te kijken, gefascineerd in hun schrik.”

Edmund Ruffin claimde later, onterecht, als eerste een musketschot te hebben gelost. De Charleston Mercury van die dag gaf de sfeer in de stad goed weer:

“Nooit in de geschiedenis van de wereld is een volk de strijd ingegaan met hogere stemmingen of een meer tevreden, doordacht, geconcentreerde doelstelling van succes, onafhankelijkheid en respect … We juichen toe dat onze bevolking als één man, met plechtige stemmigheid, klaar staat voor de plechtige afrekening met de vijanden die ons bedreigen.”

 

Op 14 april gaf Fort Sumter zich over en konden de federale soldaten evacueren. De burgeroorlog zou vier jaar duren en ruim 600.000 doden eisen.

 

Bron

The Diary of Edmund Ruffin verzorgd door William Kaufman Scarborough.

Diverse citaten oa. Battle Cry of Freedom. The Civil War Era door James McPherson (1988)