1842

Veel reizigers die rond 1840 Amerika bezochten, schreven met enig afgrijzen over de minder aantrekkelijke kanten. Ontberingen aan de frontier, gevaar van indianen, vreselijke postkoetsen, maar vooral de Amerikaanse levensgewoonten werden bekritiseerd. Charles Dickens bezocht de Verenigde Staten in 1842 en publiceerde nog datzelfde jaar zijn American Notes. Van Pittsburgh gaat Dickens per stoomboot naar Cincinnati.

“Op wat voor manieren Amerikanen ook reizen, hun gewoonten met betrekking tot persoonlijke netheid en toilet maken zijn uitzonderlijk nalatig en smerig; en ik ben ervan overtuigd dat behoorlijk wat ziektes daaraan te wijten zijn.

We zouden drie dagen aan boord blijven van The Messenger; aankomst in Cincinnati (zonder ongelukken) op maandagmorgen. Er zijn drie maaltijden per dag. Ontbijt om zeven uur, diner om half één en souper rond zes uur. Bij elke maaltijd verschijnen er een groot aantal kleine schotels en borden op tafel met weinig erop; zodat hoewel het ogenschijnlijk lijkt op een feestmaal er zelden veel meer te halen valt dan een kleinigheid: misschien ligt dat anders voor hen die dol zijn op schijven rode biet, slierten gedroogd rundvlees, gecompliceerde concocties van gele uien; maïs, indiaans graan, appelmoes en pompoen.

Sommige mensen vinden al deze kleine lekkernijen samen aantrekkelijk (met zoete confituren erbij) als een soort smaakmaker bij hun gerookt varkensvlees. Dat zijn meestal die mensen die lijden aan slechte spijsvertering maar ongehoorde hoeveelheden warm maïsbrood eten (ongeveer zo goed voor de digestie als een gekneed speldenkussen), bij het ontbijt en bij het souper. Degenen die deze gewoonte niet hebben en zichzelf in plaats daarvan verscheidene malen opscheppen, zuigen meestal nadenkend op hun messen en vorken tot ze besloten hebben wat ze nu gaan nemen; dan nemen ze die uit hun monden, stoppen ze in het gerecht, helpen zichzelf en kauwen door. Bij het diner is niets te drinken dan grote kannen met ijskoud water. Niemand zegt iets bij het maal, tegen niemand. Alle passagiers zijn troosteloos en lijken geweldige geheimen te hebben die hen neerslachtig maken. Er is geen conversatie, geen lachen, geen opgewektheid, geen sociale activiteit, behalve in het spugen; en dat wordt gedaan in stille collectiviteit rondom de kachel, na de maaltijd. Iedereen gaat zitten, sloom en lusteloos; werkt zijn eten naar binnen alsof ontbijten, diners en soupers plichten van de natuur zijn die je nooit moet koppelen aan ontspanning of plezier; en na zijn voedsel in een mistroostige stilte te hebben verorberd, sluit hij zichzelf in die stilte op. Ware het niet voor deze dierlijke rituelen, je had kunnen denken dat het hele mannelijke gezelschap aan boord bestond uit de melancholieke geesten van overleden boekhouders, doodgevallen achter hun bureau; zo erg is hun eentonige uitstraling van zakelijkheid en calculeren. Vergeleken met hen zouden begrafenisondernemers in actie dartel overkomen; en een lichte maaltijd van begrafenis-gebakken vlees zou, in vergelijking met deze maaltijden, waarlijk een sprankelende festiviteit zijn.

De mensen zijn ook allemaal hetzelfde. Er is geen variëteit in karakter. Ze reizen allemaal rond met dezelfde taken, zeggen en doen dezelfde dingen op exact dezelfde manier, en volgen elkaar op dezelfde duffe vreugdeloze manier. Kijk ik langs de lange tafel, ik zie nauwelijks iemand die zich onderscheidt van zijn buur. Het is nogal een opluchting dat ik tegenover me een spraakwaterval van een meisje heb zitten van een jaar of vijftien, die, ik moet haar recht doen, helemaal aan deze omschrijving voldoet en de handtekening van haar natuur laat zien, want van al de kleine kwebbelkonten die ooit de rust van een slaperige damescabine zijn binnengedrongen, is zij de top. Het mooie meisje dat een stukje verder zit is net vorige maand getrouwd met de man die voorzien is van donkere bakkebaarden naast haar. Ze gaan zich vestigen in het heel verre Westen waar hij vier jaar heeft gewoond maar waar zij nooit is geweest. Ze waren pas met z’n tweeën over de kop geslagen met de postkoets (overal waar over de kop slaan niet zo gebruikelijk was, zou dat een slecht voorteken zijn) en zijn hoofd dat nog de tekenen draagt van de recente wond, is nog steeds verbonden. Ze raakte ook gewond en lag een paar dagen buiten westen; nu is ze zo sprankelend als haar ogen.

Nog verder weg zit een man die nog een paar mijl verder gaat dan zij van plan zijn, om een nieuw ontdekte kopermijn te ‘verbeteren’. Hij heeft het dorp bij zich dat daar moet komen: een paar simpele huisjes en een apparaat om koper te smelten. Ook de mensen heeft hij bij zich. Ze zijn deels Amerikaanse en deels Iers, en schurken samen op het lagere dek; waar ze zich amuseerden, de afgelopen avond, tot diep in de nacht door beurtelings pistolen af te vuren en hymnes te zingen.”

Bron

American Notes for General Circulation door Charles Dickens (1842)