1838

Naarmate de kolonisten oprukten naar het westen nam de druk op de indianen toe. President Andrew Jackson, zelf een grondspeculator uit Tennessee, kwam in 1830 met de Indian Removal Act die geld vrijmaakte voor verdragen die de indianen elders heen stuurden. De Cherokee in Georgia bevochtten bij het Amerikaanse Supreme Court hun rechten. Ze wonnen hun zaak maar president Jackson reageerde met de woorden, ‘[Opperrechter] John Marshall heeft deze uitspraak geschreven; laat hem die nu maar uitvoeren.’

Een kleine minderheid van de Cherokee dacht dat verzet nutteloos was en sloot in 1835 een verdrag om naar het westen te vertrekken in ruil voor geld en nieuw land. In mei 1838 gaf president Van Buren generaal Winfield Scott opdracht het verdrag af te dwingen. In zijn memoires vertelt Scott hoe hij op 10 maart 1838 een ultimatum naar de Cherokee stuurde in de vorm van een brief.

“Cherokee! De President van de Verenigde Staten heeft mij gestuurd met een machtig leger om jullie gehoorzaamheid af te dwingen in het uitvoeren van het verdrag van 1835 en dat deel van jullie volk te vergezellen dat al in welvarende omstandigheden woont aan de andere kant van de Mississippi. Helaas hebben jullie in de twee jaar die je daarvoor had hen niet gevolgd en daartoe zelfs geen voorbereidingen getroffen; en nu moet de emigratie voltooid worden in grote haast maar, naar ik hoop, zonder wanorde. Ik kan niet nog meer vertraging toestaan om de fout die jullie hebben begaan te corrigeren. De volle maan van mei is al aan het slinken en voordat een andere maan voorbij zal zijn, zal iedere Cherokee, man, vrouw en kind in die staten op weg zijn om zich te verenigen met hun broeders in het verre westen.

Mijn vrienden! Dit is niet een plotselinge beslissing van de president die jullie en ik moeten gehoorzamen. Volgens het verdrag zou de emigratie op de 23ste van deze maand voltooid hebben moeten zijn en de president heeft jullie steeds gewaarschuwd, gedurende de toegestane twee jaar dat het verdrag afgedwongen zou worden.

Ik kom om dat besluit uit te voeren. Mijn troepen hebben al veel posities ingenomen in het land dat jullie gaan verlaten en duizenden en duizenden komen van overal om verzet en ontsnapping hopeloos te maken. Al die troepen, regulier en militia, zijn vrienden van jullie. Ontvang hen en vertrouw hen als zodanig.

[…]

Er zal voedsel zijn voor allen en kleding in diverse plaatsen en vandaar zullen jullie op je gemak en in alle comfort worden overgebracht naar jullie nieuwe thuis, in overeenstemming met de termen van het verdrag. Dit is de brief van een krijger aan krijgers. Mogen deze overwegingen vriendelijk worden ontvangen en mag God zowel de Amerikanen als de Cherokee welvaart brengen en hen lange jaren in vrede en vriendschap met elkaar bieden!”

Scott beschrijft het proces van de dramatische verwijdering als een fantastisch verlopen operatie. Hij vertelt hoe de Cherokee goed verzorgd werden, goed onderdak hadden en beschikten over doktoren, overheidsgeld en comfortabele vervoersmiddelen. In zijn versie lijkt het Trail of Tears niet veel meer dan een succesvolle expeditie naar het westen. Scott schrijft zijn memoires in derde persoon.

“Binnen een paar dagen waren de indianen, op een paar uitzonderingen na, verzameld zonder enig bloedvergieten. De Cherokee uit Georgia, North Carolina en Tennessee zaten in een kamp van vijftien bij zes kilometer; schaduwrijk, met water uit bronnen, en geflankeerd door de Hiawassee rivier. Deze plek was goed gekozen aangezien de vier maanden daarvoor een vreselijke droogte het hele zuidwesten van het land had getroffen, waardoor elke voortgang naar het westen tot november gestremd was, want de rivieren de Tennessee, de Mississippi en de Arkansas waren vanaf het begin van juli niet meer bevaarbaar en op de land route naar de Arkansas waren er veel plekken van dertig, zestig of zelfs negentig kilometer zonder voldoende water voor de bewoners en hun vee. De andere emigratiekampen waren evenzeer schaduwrijk en van water voorzien. Scott zorgde ervoor dat de paar zieken werden bijgestaan door goede doktoren; hij reed bijna dagelijks door het belangrijkste kamp. Omdat hij de emigratie in handen had gegeven van de Cherokee autoriteiten zelf – hij had hun vertrouwen gewonnen – kon hij al in een vroeg stadium de vrijwilligers soldaten naar huis sturen, afgezien van één compagnie, een groot voordeel voor de schatkist.

[…]

De Cherokee kregen immense geldsommen van de regering, zo snel als dat werd verordonneerd door een commissie, bij wijze van vergoeding van schade en als vrijstelling. Daardoor kwamen zwermen gokkers, oplichters, zwarthandelaren en andere desperado’s op hen af. Het kamp werd gevrijwaard van zulk gespuis door de militaire politie. De Cherokee juichten dan wel niet maar ze accepteerden hun lot comfortabel. Ze hadden veel van de miserabele kanten van het leven ervaren, maar hoop, zowel een wereldse hoop als die van een christen, lonkte hen toe. Scott volgde de bewegingen van de groepen bijna tot aan het samenstromen van de Ohio en de Mississippi, waar hij zijn afscheidsgroet gaf aan de mensen die zo lang zijn toegewijde zorg hadden genoten. Hij had reden te geloven dat, over het geheel genomen, hun omstandigheden door het transport waren verbeterd.”

 

Drie groepen waren die zomer vertrokken. De groep die over land reisde in Arkansas kampte met drie tot vijf doden per dag door ziekte en de droogte. 15.000 kampbewoners wachtten nog op hun reis. Overbevolktheid, slechte sanitatie en droogte maakte hun leven uiterst onaangenaam. Velen stierven. De Cherokee vroegen uitstel van vertrek tot de herfst en beloofden dan vrijwillig te gaan. Ze kregen uitstel, op voorwaarde dat ze in de interneringskampen bleven tot de reis verder ging. In november maakten twaalf groepen van elk duizend mensen de voettocht van 1200 kilometer naar het westen, maar door regen en modder waren de routes onbegaanbaar. Tweederde deel van de groepen kwamen in januari vast te zitten tussen de Ohio en de Mississippi. In maart 1839 waren alle overlevenden in het westen aangekomen. Niemand weet precies hoeveel indianen waren gestorven, maar de schattingen lopen tot meer dan vierduizend, een vijfde deel van de Cherokee bevolking.

Niettemin was de Amerikaanse regering zeer tevreden met haar werk, verklaarde president Martin Van Buren op 4 december 1838:

“Ik ben oprecht verheugd om u op de hoogte te kunnen stellen van de algehele verwijdering van de Cherokee Natie van indianen naar hun nieuwe woonplaats ten westen van de Mississippi. De maatregelen waarvoor het Congres me toestemming heeft gegeven om de al lang bestaande controverse met hen op te lossen, hebben de meest gelukkige gevolgen gehad en ze zijn nu geëmigreerd zijn enige vaststelbare tegenzin …”

De minister van Oorlog, Joel Poinsett, voegde daaraan toe:

“Het genereuze en verlichte beleid dat bleek uit de maatregelen die het congres tegenover die mensen heeft genomen, is kundig en verstandig ten uitvoer gebracht … op elk punt met directe aandacht en bewonderenswaardigheid medemenselijkheid … Zij [de Cherokee] vertrokken met enthousiasme onder leiding van hun eigen opperhoofden. … Medemenselijkheid evenzeer als een gezond beleid dicteerden deze ontwikkeling … Het zal altijd met dank vervullen te bedenken dat dit tot stand is gekomen, niet alleen zonder geweld, maar met volle aandacht voor de gevoelens en de belangen van die mensen.”

De behandeling van de Cherokee staat model voor het geleidelijk aan wegdrukken van de oorspronkelijke bevolking door kolonisten. Afspraken met de indianen werden niet nagekomen, verzet werd hardhandig neergeslagen. Uiteindelijk verzeilden de overlevenden in reservaten waar ze zonder middelen van bestaan gedoemd waren te leven van de bijstand van de federale overheid.

Bron

Memoirs of Lieut.-General Scott, LL.D. door Winfield Scott, New York, 1864. University of California Libraries.
Uitspraken Poinsett geciteerd in The Cherokee Removal, 1838: An Entire Indian Nation is Forced Out of its Homeland door Glen Fleischmann. New York: Franklin Watts, 1971.
Uitspraken Van Buren geciteerd in The Rhetoric of Nuna Dual Tsuny: Retelling the Cherokee Trail of Tears door Nicol Nixon Augusté (2006).