1620

William Bradford was een van de Pilgram Fathers die in 1620 uit Leiden vertrokken om in Amerika een utopisch experiment te beginnen: een staat gebaseerd op geloof. In totaal 120 kolonisten kwamen met de Mayflower aan in Plymouth. De lange en koude eerste winter kostte de helft van de kolonisten het leven, onder wie de vrouw van Bradford. Het jaar daarop konden ze met goede oogsten en nieuwkomers uit Engeland de kolonie stabiliseren en versterken. Rond 1630 woonden er zo’n 1500 Engelsen in de Plymouth kolonie. Bardford rondde zijn persoonlijk dagboek af in 1650. Het begint met zijn gevoelens aan de vooravond van de landing in Plymouth.

Aan boord van de Mayflower maar al voor de kust.

“Zo aangekomen in een goede haven en veilig aan land gebracht, vielen ze op hun knieën en dankten de God van de Hemel die hen over de wilde en woeste oceaan had gebracht en hen had behoed voor alle gevaren en ellende ervan, dat hij hen weer met beide voeten stevig op de vaste en stabiele grond had gezet, hun natuurlijke omgeving.

[…]

En omdat het seizoen de winter was en ze wisten dat de winters van dat land scherp en heftig waren, en vergezeld gingen van wrede en felle stormen, gevaarlijk als je naar plaatsen wilde reizen die je kende maar helemaal onaangenaam om een onbekende kust te onderzoeken. Bovendien, wat viel er te zien dan een afgrijselijke en desolate wildernis, vol met wilde beesten en wilde mensen – en hoeveel er daarvan waren, wisten ze niet. Noch konden ze, als het ware, naar de top gaan van de Pisgah [de bergtop van waaruit Moses het beloofde land kon zien] om vanuit deze wildernis een beter land te zien dat hun hoop kon geven; want in welke richting ze hun ogen ook wendden (behalve hemelwaarts), ze konden weinig troost vinden of verzoening in relatie tot zichtbare objecten. Want nu de zomer voorbij was, kwam alles hen tegemoet met een verweerd gezicht, en het hele land, vol met bossen en struiken, gaf een wilde en woeste aanblik. Achter hen lag de machtige oceaan die ze waren overgestoken en die nu een barrière was die hen scheidde van de beschaafde delen van de wereld. Je kunt zeggen dat ze een schip hadden om hen te helpen, maar wat hoorden ze dagelijks van de scheepsmeester en zijn ploeg? Dat ze toch maar vooral zo snel mogelijk een plek moesten zoeken (met hun sloepen) waar ze konden verblijven, niet te ver weg. Want het seizoen was zo dat hij vandaar niet wilde wegvaren tot er een veilige haven was ontdekt, waar ze konden verblijven en waar hij zonder gevaar heen kon varen, en dat proviand inderdaad plaats innam maar dat hij voldoende moest bewaren voor henzelf en hun terugkeer. Ja, er werd zelfs gemompeld dat als ze niet op tijd een plek konden vinden, ze hen en hun spullen aan land zouden zetten en hun zouden achterlaten. Wat kon hen nu helpen overleven dan de Geest van God en Zijn Genade?

[…]

Zo kwamen ze aan op 11 november bij Cape Cod. Ze moesten een plek vinden om te wonen. Aangezien ze een grote sloep hadden meegebracht uit Engeland die in het ruim van het schip was opgeslagen, haalden ze deze nu tevoorschijn en zetten de timmerlieden aan het werk om hem in orde te maken; maar omdat hij behoorlijk beschadigd was door het slechte weer, zagen ze dat dit lang zou gaan duren. Daarop gingen een paar van hen over land om naar de dichtstbijzijnde plaatsen te zoeken, terwijl de sloep werd gerepareerd; er leek een opening een paar kilometers verwijderd, waarvan de meester meende dat het misschien een rivier was. We dachten dat de poging misschien gevaarlijk was maar omdat we zagen dat ze vastbesloten waren, lieten we ze gaan, zestien van hen, goed bewapend onder leiding van Captain Standish, nadat de noodzakelijke instructies hadden gekregen.

Ze vertrokken op 15 november en toen ze ongeveer anderhalve kilometer langs de kust hadden gelopen, bespeurden ze vijf of zes personen met een hond die naar hen toekwamen. Het waren wilden maar ze vluchtten en renden de bossen in, en de Engelsen volgden hen, deels om te zien of ze met hen konden praten, en deels om uit te vinden of er niet meer van hen in hinderlaag lagen. Maar de indianen die zich zo achtervolgd zagen, kwamen uit het bos en renden over het zand zo hard ze konden, zodat ze niet dicht bij hen konden komen maar wel hun voetsporen enkele kilometers konden volgen.

[…]

Maar ze volgden hen nog steeds op de gok, in de hoop hun onderkomens te vinden; maar spoedig waren ze hen kwijt en waren ze verdwaald, en kwamen terecht in zulk struikgewas dat hun kleding aan stukken scheurde; maar vooral hadden ze behoefte aan water. Uiteindelijk vonden ze water en verfristen zich. Dit was dan het eerste New England water dat zij dronken, en door hun enorme dorst was dit voor hen net zo plezierig als de wijn en het bier dat ze vroeger dronken.”

Ze vonden een verlaten indianenkamp met een aardige voorraad maïs, een product dat ze nooit eerder hadden gezien. Ook zagen ze mogelijkheden om de sloep te landen, waarna ze terugging naar het schip.

“Hierna, met de sloep in orde, vertrokken ze nogmaals voor een verdere exploratie van deze plek en de meester van het schip stond erop zelf mee te gaan. Er waren daarom zo’n dertig man maar ze stelden vast dat het geen haven was voor schepen, alleen voor boten. Ze vonden er ook twee huizen, afgedekt met matten en met allerhande zaken erin, maar de mensen waren weggerend en nergens te zien. Ze vonden ook nog meer maïs en bonen in verschillende kleuren; de maïs en de bonen namen ze mee.

Hier moet de speciale voorzienigheid worden opgemerkt van God en van zijn grote genade voor deze arme mensen, dat ze zaad vonden om het volgende jaar maïs te planten, anders zouden ze van de honger zijn omgekomen, want ze hadden niets en geen mogelijkheid iets te verkrijgen tot het seizoen voorbij was, zoals het vervolg zou laten zien. Dat zouden ze waarschijnlijk nooit hebben gehad als die eerste trip niet was gemaakt, want de grond was nu helemaal bedekt met sneeuw en hard bevroren; maar de Here stelt nooit teleur in hun grootste noden; laat zijn Heilige naam alle lof krijgen.

[…]

Hierna kozen ze, of beter gezegd, bevestigden ze John Carver als hun gouverneur voor dat jaar. En nadat ze een plaats hadden gebouwd voor hun goederen, een gezamenlijke opslag (wat veel tijd kostte wegens gebrek aan boten, slecht winterweer en ziekte), maakten ze een paar kleine hutten voor bewoning. Al naar gelang ze er tijd voor hadden, kwamen ze bijeen en spraken wetten en regels af, zowel voor hun burgerbestuur als voor het militaire bestuur, omdat de noodzaak van hun omstandigheden dat vereiste en naar urgentie daaraan toevoegend.

In deze zware en moeilijke begintijd troffen ze enige ontevredenheid en gemonkel onder sommigen, en muitende uitlatingen en gedrag bij anderen; maar die werden spoedig onderdrukt en overwonnen door de wijsheid, het geduld en de rechtvaardige en gelijkmatige loop der dingen, door de Gouverneur en het betere deel van hem, dat grotendeels trouw bijeen bleef.”

 

De kolonisten slagen erin afspraken te maken met de lokale indianen. Die helpen hen overleven. Niettemin sterft een groot aantal van de Engelsen, onder wie gouverneur Gardner.

“Op 12 mei [1621] vond het eerste huwelijk plaats dat, in overeenstemming met de lovenswaardige gewoonte van de Lage Landen, waar ze hadden gewoond, naar hun idee het best kon worden uitgevoerd door de magistraat, aangezien het een burgerlijke zaak was, waarvan veel vragen over erfenissen van af hingen.”

Om de oogst te vergroten, gaf de gouverneur stukken land uit in privé bezit, althans voorlopig. Collectivisme werkte niet en voorraden uit Engeland lieten op zich wachten.

“Tenslotte, na veel debat, gaf de gouverneur eraan toe (met advies van de meest aanzienlijken) dat ze maïs moesten planten ieder voor zichzelf en dat ze in dit opzicht op zichzelf moesten vertrouwen; in alle andere opzichten zouden ze de zaken gemeenschappelijk blijven beheren. En hij gaf aan iedere familie een stuk land, in overeenstemming met hun aantal, voor dat doel en alleen voor huidige gebruik (maar maakte geen regeling voor erfenis) en bracht alle jongens en jongeren onder bij families. Dit was heel succesvol, want het betekende dat iedereen hard werkte, zodat veel meer maïs werd geplant dan de gouverneur anders had kunnen laten planten. Het bespaarde hem niet alleen een hoop moeite maar leverde ook meer op. Nu gingen de vrouwen het veld in en ze namen hun kinderen mee om de maïs te zaaien; dat zou voordien zijn weggezet als zwakte en gebrek aan capaciteit; en als ze gedwongen waren geworden dan zou het zijn aangeklaagd als tirannie en onderdrukking.”

De Pilgrims ontdekten dus al snel dat privé ondernemingen beter werkten dan collectieve activiteiten. Het zou een van de grondslagen worden van de Amerikaanse samenleving. New England trok vanaf het begin van de zeventiende eeuw een ander soort kolonisten dan de regio rondom Chesapeake. Ze waren beter af, ‘the middling sorts’, in de terminologie van die tijd, en konden hun eigen overtocht betalen. De grond in New England leidde tot relatief kleine boerderijen. Het zou tot een ander soort samenleving leiden dan in de zuidelijke koloniën.

Bron

History of Plymouth Plantation door William Bradford c. 1650