Een middenklasse komt niet uit de lucht vallen

Ook in Amerika moet de overheid zorgen dat de inkomensgroepen niet te ver uit elkaar drijven.

Door Frans Verhagen

De droom dat zelfs een arme sloeber door een voorbeeldig leven een fortuin kan vergaren is misschien wel Amerika’s sterkste sociale drijfveer. Sociale mobiliteit ís de Amerikaanse droom. Het idee dat er armen en rijken zijn, maar dat die groepen geen gesloten bastions zijn. Dat in een op meritocratie gebaseerde samenleving mensen omhoog komen op basis van hun capaciteiten en hun prestaties.
Volgens diverse onderzoeken gelooft minstens tachtig procent van alle Amerikanen in deze droom.

Dit hardnekkige optimisme laat zich niet ondermijnen, ook al lijken sinds 1975 de mobiliteit verminderd en de inkomensverschillen toegenomen. Het gevolg is dat ouderlijk inkomen nu de beste voorspeller is van het inkomen van Amerikaanse kinderen. Amerikanen dromen, maar in Europa is de mobiliteit feitelijk een stuk groter.
Rekbaar begrip
Mobiliteit blijkt lastig te meten. Onderzoekers verschillen van mening of hij is afgenomen of gelijk gebleven. Een studie van de Federal Reserve Bank of Boston concludeerde dat in de jaren tachtig minder huishoudens in een hogere groep terecht kwamen dan in de jaren zeventig, en in de jaren negentig nog weer minder.

Een studie van het Bureau of Labor Statistics vond hetzelfde trend.
Dat op zich zegt nog niet veel over de middenklasse. Desgevraagd rekent tachtig procent van de Amerikanen zichzelf daartoe. Daar heb je dus niet veel aan. The New York Times stelde vast dat maar één procent van de Amerikanen zichzelf upper class vindt – dat is blijkbaar niet chique. Tegelijkertijd acht slechts zeven procent zich lower class. Working class roept minder weerstand op. Daartoe rekenden zich tot voor kort de fabrieksarbeiders die meer dan twintig dollar per uur verdienden en die qua leefstijl zichzelf in de middenklasse plaatsten: eigen huis, twee auto’s, boot.

Middenklasse is dus een rekbaar begrip. Laten we voor het gemak die tussenliggende quintielen aanhouden, inkomens grofweg tussen de 30.000 en de 100.000 dollar – de meesten van hen zonder een afgemaakte universitaire basisopleiding (college). Dat de middenklasse onder druk staat, onzeker is, het lastig heeft of anderszins bedreigd wordt, lijkt algemeen aanvaard. In verkiezingstijd heeft men het over ‘middle class anxiety’.
In hun boek The Two Income Trap: Why Middle-Class Mothers and Fathers Are Going Broke vertellen Elizabeth en Amelia Warren waarom. De vaste kosten voor een typisch Amerikaans gezin – hypotheekbetalingen, afbetaling auto, ziektekostenverzekering, kinderopvang, onderwijs en belastingen – zijn de afgelopen dertig jaar aanzienlijk sneller gestegen dan de inkomens. Een gezin van tweeverdieners brengt nu bijna tweemaal zoveel inkomen binnen als een gezin met één kostwinnaar in 1970, maar het gezin had toen meer vrij te besteden. Als beide partners werken dan is dat vaak uit bittere noodzaak. Bovendien zitten ze tot over hun nek in de schulden, zowel in tweede of derde hypotheken als torenhoge schulden op hun credit cards. Tot op een behoorlijk hoog inkomensniveau wordt de huidige hypothekencrisis gevoeld.

Inkomensongelijkheid gestegen

Amerikaans onderzoek concentreert zich vooral op inkomensongelijkheid. Volgens cijfers van het Congressional Budget Office steeg het voor inflatie gecorrigeerde inkomen belasting van een huishouden in de top één procent tussen 1979 en 2004 met 176 procent, tot meer dan 860.000 dollar. Het inkomen van de middelste twintig procent steeg in die jaren met 21 procent naar 48.400 dollar, terwijl de laagste groep er maar zes procent op vooruitging, met 800 tot 14.700 dollar. In de eerste jaren van de nieuwe eeuw versnelde dit proces. Sinds de laatste decennia van de negentiende eeuw is de inkomensongelijkheid in de VS niet zo groot geweest.
De vraag is wat het voor gevolgen heeft. Daar wordt het zorgelijk. De aansluiting van de verschillende groepen raakt verloren, de verhoudingen lijken verstard, de mobiliteit neemt af of is neerwaarts: een hele groep is uit de middenklasse verdwenen: de arbeiders met een hoog loon en uiterst attractieve arbeidsvoorwaarden, de blue collar middle class, ooit de ruggengraat van de Amerikaanse samenleving is een uitstervende soort.

In 1955 sprak president Dwight Eisenhower voor de conventie van de AFL-CIO, de federatie van Amerikaanse vakbonden. ‘De Doctrine van de Klassenstrijd van Marx was de uitvinding van een eenzame balling, driftig pennend in de donkere hoeken van het British Museum,’ zei Eisenhower. ‘Marx verafschuwde de middenklasse. Hij kon niet voorzien dat de arbeiders in Amerika, gerespecteerd en welvarend, samen met de boer en de zakenman, zijn gehate middenklasse zouden vormen.’

Natuurlijk hield Eisenhower een politiek verhaal, maar het was ook een weergave van het federale beleid na de Tweede Wereldoorlog. Want de middenklasse in Amerika kwam niet vanzelf tot stand. Hij was het gevolg van beleid. Een heel scala aan overheidsprogramma’s maakte van de naoorlogse decennia in Amerika inderdaad de gloriejaren van de middenklasse. In een soort pacificatie ruilde de vakbeweging klassenbewustzijn in voor middenklassebewustzijn, zegt Lizabeth Cohen in haar fascinerende A Consumer’s Republic. Het vergroten van koopkracht werd de belangrijkste doelstelling, niet controle over de werkplaats of het management. Ook accepteerden de arbeiders sociale verzekeringen via hun werkgever en niet via de overheid. Wie geen baan had in een goed georganiseerde sector, viel buiten het systeem. Volgens Jacob Hacker van Yale University geven de VS net zoveel uit aan sociale voorzieningen als Europa, alleen loopt een flink deel via de private sector, die daarvoor uitgebreide fiscale voordelen geniet. De algemene opinie is dat deze gouden eeuw van de middenklasse duurde tot 1975.
Reagan-Tatcher revolutie

In de jaren zeventig begon de Amerikaanse economie aan een herstructurering, gedwongen door de oliecrisis en stagflatie. Mede daardoor veranderde het politieke klimaat. Herverdeling werd een vies woord, progressieve belasting een halsmisdrijf. Sinds de Reagan-Tatcher revolutie betalen de hogere inkomens aanzienlijk minder belasting dan tevoren en staan de overheidsuitgaven onder druk (in de VS ook op staatsniveau). De matigende werking van de inkomstenbelasting is verdwenen: volgens Business Week verdiende een CEO van een Fortune 200-bedrijf in 1980 42 maal zoveel als de gemiddelde arbeider. In 2001 was dat 500 maal zoveel.

Het verkoopargument was dat dit de economie zodanig zou stimuleren dat niet alleen de overheidsinkomsten erdoor zouden toenemen maar ook dat iedereen zou profiteren van de economische groei – in de woorden van John F. Kennedy: ‘een stijgend tij brengt alle schepen omhoog’. De werkelijkheid is minder prozaïsch. Veel schepen stegen niet terwijl andere schepen zo hard zijn gestegen dat ze in een andere wereld terecht zijn gekomen.
Een derde reden waren de grote veranderingen is de nieuwe economie. In de jaren tachtig en negentig accelereerde een proces van globalisering en van technologiegedreven productiviteitsstijging. De fabrieksarbeiders werden te duur om in die wereld te kunnen concurreren. Hun middenklasseparadijs werd geleidelijk aan ontmanteld. Weliswaar profiteerden ze van lagere prijzen en een groot aanbod, maar bepaalde diensten zoals gezondheidszorg en goed onderwijs werden steeds duurder.

En dat terwijl onderwijs de sleutel werd tot de nieuwe banen. Verdwenen zijn de traditionele banen in administratie, verkoop en geschoolde arbeid. De ‘college wage premium’, het extra inkomen van mensen met een universitaire basisopleiding, is gestegen. In 1975 verdiende zo iemand 24 procent meer dan iemand met high school, in 2002 was dat 43 procent. De grote ondernemingen van Amerika waren ooit vehikels van opwaartse mobiliteit: ze produceerden een nieuwe klasse van professionele managers. Dat is allemaal veranderd: de bedrijven zijn kleiner, de managementrajecten geven minder mogelijkheden voor minder mensen. De wortels in de samenleving zijn minder, er wordt gemakkelijker vertrokken.
De meeste nieuwe banen ontstaan in de vakbondsvrije dienstensector waar bovendien de sinds 1965 explosief toegenomen immigratie de lonen laag heeft gehouden. Door dit alles is de middenklasse klem komen zitten. Hun levensstijl is niet langer te handhaven met hun huidige inkomens.
Levensverwachtingen

De maatschappelijke gevolgen zijn enorm, zoals een artikel in Harvard Magazine op een rijtje zet. Zo is tussen 1983 en 1999 de levensverwachting van mannen in meer dan vijftig Amerikaanse counties gedaald – voor vrouwen in meer dan 900 counties. Volgens Majid Ezzati van de Harvard School of Public Health heeft een samenleving met grote verschillen – in gezondheid, rijkdom, onderwijs – negatieve gevolgen voor iedereen. Er is een correlatie met hogere misdaad, ontevredenheid, slechtere fysieke en mentale gezondheid, minder harmonie tussen rassen en etnische groepen, en minder participatie in de samenleving.

Langer en gezonder leven

Volgens Janny Scott van The New York Times is er statistisch bewijs dat de upper middle class langer en gezonder leeft dan de middenklasse, die weer langer en beter leeft dan de arbeidersklasse. Dat is niet het gevolg van toegang tot medische zorg maar geeft verschillen weer in werkomstandigheden, stress, dieet, buurten, gezinsopbouw, en een hele batterij andere sociale en economische factoren. Amerikanen in de hoogste vijf procent van de inkomenspiramide leven negen jaar langer dan mensen in de bodem tien procent. In de lijst van OESO landen staan de Verenigde Staten op plaats 21 voor wat betreft levensverwachtingen en op 25 voor kindersterfte.

Verder leiden de inkomensverschillen tot een dramatisch verschil in onderwijskansen. In Amerika worden scholen gefinancierd uit de onroerend goedbelastingen – het laat zich raden dat de scholen in de rijke wijken stukken beter zijn. Bovendien kunnen ouders met hoge inkomens meer investeren in de opleiding van hun kinderen. Een gevolg – en dan zijn we terug bij mobiliteit – is dat het onderwijssysteem steeds meer is gestratificeerd op basis van sociale klasse.

Het risico is dat hierdoor een zichzelf in stand houdende elite ontstaat. Driekwart van de studenten aan de top 146 colleges komen uit de het rijkste kwart van de samenleving, slechts drie procent komt uit de laagste 25 procent. De mediaan van het huishoudinkomen van ouders van Harvard studenten is 150.000 dollar. Nu een paar families de landelijke politiek domineren, klinkt het soms alsof niet Europa maar Amerika het continent is geworden waar een elite de rijkdom en de macht aan elkaar overdraagt.

Ongelijkheid kan mensen hard aan het werk zetten en hoge prestaties opleveren – maar ook leiden tot meer individualisme. Amerikanen werken langer en, zoals Robert Putnam liet zien in zijn beroemde boek Bowling Alone, ze doen steeds minder samen. Er is een afname van sociaal kapitaal, betrokkenheid bij buren, vrienden en civic society. Dit wordt onderstreept door de toenemende economische segregatie van Amerikaanse woonwijken, een observatie die journalist Bill Bishop uitwerkt in een recent boek, The Big Sort. Suburbs en subdivisions raken meer en meer gescheiden niet op basis van ras, religie en etnische afkomst, zoals vroeger, maar op basis van inkomen. Hoe verdeelder een samenleving, hoe minder bereidheid om genereus te zijn met voorzieningen. De suburbs met de rijkste inwoners privatiseren allerlei diensten liever.

Politieke consequenties

Uiteindelijk zal dat natuurlijk politieke gevolgen hebben. Harvard-econoom Edward Glaeser verwoordt het wel heel apocolyptisch: ‘Grote afstanden tussen rijk en arm … kunnen schadelijk zijn voor de democratie en de rechtsstaat als de elite dictators prefereert die hun belangen beschermen, of als de achtergestelden zich wenden naar een dictator die belooft om eigendomsrechten te negeren.’ Zo dramatisch zal het niet snel worden maar het is goed om deze waarschuwing in het achterhoofd te houden als populisten van links en van rechts het politieke klimaat vergiftigen – of profiteren van het gif dat de samenleving genereert.
Het gaat niet om afgunst, daar hebben Amerikanen weinig last van. Relatieve armoede is een lastig begrip, maar het resoneert in een tijd dat oude zekerheden bedreigd worden en optimisme en hoop afnemen. Dat zijn nou juist de eigenschappen die Amerika nodig heeft om te functioneren, zoals Robert Frank laat zien in Falling Behind.

Je hoeft niet vreselijk partijdig te zijn om vast te stellen dat de regering-Bush veel schade heeft aangericht met zijn rücksichtlose belastingverlagingen voor de rijken, zijn weigering om de kosten van de oorlog in Irak door te berekenen en het uit de hand laten lopen van de zelfzucht van het Republikeinse Congres. Het komt niet van één kant. Republikeinen en Democraten vergiftigen al decennia het politieke klimaat, maar meent dat de overheid een rol heeft te spelen in het creëren van die stabiele middenklasse en het beteugelen van de excessen in de inkomensverhoudingen, kan alleen maar hopen dat er snel een waterscheidingsverkiezing plaatsvindt. Dan kan een nieuwe coalitie onder een nieuwe president de rol van de overheid opnieuw definiëren en een deel van de egoïstische zelfzucht kanaliseren.

Dat is het ideale scenario. Populisme heeft in Amerika nooit veel voet aan de grond gekregen. Zoals James Madison al opmerkte, met Alexis de Tocqueville als echo: Amerika heeft zoveel verschillende belangen en belangenbehartigers dat één onderwerp nooit prevaleert. Politici die de armen en minder succesvollen probeerden te mobiliseren, kwamen nooit erg ver. Hoe lager iemands inkomen, hoe minder hij gaat stemmen. Bovendien zijn de moraalpopulisten erin geslaagd om kiezers over te halen voor hen te stemmen op andere dan sociaal economische gronden. Thomas Frank schreef erover in What’s the matter with Kansas? waarin hij probeert te verklaren waarom mensen uit de laagste inkomensgroepen stemmen op een partij die de belasting verlaagt voor de rijken en hun publiek gefinancierde voorzieningen onthoudt of afneemt. Ze laten zich wijsmaken, meent Frank samen met een goed deel van de intelligentia, dat homohuwelijk, abortus en schoolgebed belangrijker zijn dan goed onderwijs, sociale voorzieningen en gezondheidszorg.

Kop van jut

In verkiezingstijd is protectionisme altijd een populair onderwerp. Globalisering een heerlijke kop van jut. En natuurlijk zijn illegale immigranten de schuld van alles. Over dat protectionisme hoeven we ons niet al te druk te maken. In de praktijk is het geen werkbare optie, al kunnen politici er wat bonuspunten mee scoren, ze zullen het niet kunnen en willen uitvoeren. Verzet tegen globalisering heeft veel van verzet tegen het weer, dus ook dat hoeft niet veel te betekenen. Stemmingmakerij tegen illegalen kan lelijke vormen aannemen, maar er lijkt in de Verenigde Staten een brede stroom die de twaalf miljoen illegalen een pad naar burgerschap wil geven. Dat is verstandig want recent onderzoek liet zien dat de reden dat veel Hispanics achterblijven, te maken heeft met hun illegale status waardoor hun normale traject als immigrant stokt. Bovendien kan Amerika niet zonder hun werkkracht.

Om een brede middenklasse te behouden zal Amerika moeten kiezen voor een actiever overheidsbeleid. Met name gezondheidszorg en onderwijs moeten zo gestructureerd worden dat ze de ongelijkheid binnen de perken houden. De Amerikaanse samenleving is verdeeld geraakt, niet zozeer tussen de blauwe en de rode staten maar tussen mensen die kunnen omgaan met het systeem en zij die er geen invloed op hebben. Naarmate de groep die profiteert zich meer afzondert – letterlijk – van degenen die de klappen krijgen zal er een grotere coalitie ontstaan die de overheid weer de rol toebedeelt die noodzakelijk is om het geloof in de Amerikaanse droom te herstellen. Of beter gezegd, niet het geloof daarin, want dat is er, maar de daadwerkelijke mogelijkheden om die Amerikaanse droom ook echt te leven.

Literatuurlijst

Class Matters door correspondents of The New York Times, 2005.

Falling Behind. How Rising Inequality Harms the Middle Class door Robert H. Frank, 2007.

The Working Poor. Invisible in America door David K. Shipler, 2004.

A Consumer’s Republic. The Politics of Mass Consumption in Postwar America door Lizabeth Cohen, 2003.

Bowling Alone. The Collapse and Revival of American Community door Robert D. Putnam, 2001.
Nickled and Dimed. On (not ) Getting By in America door Barbara Ehrenreich, 2001.

Are We Still a Middle-Class Nation door Michel Lind in The Atlantic Monthly, January/February 2004.

Unequal America, Causes and Consequences of the wide – and – growing gap between rich and poor door Elizabeth Gudrais in Harvard Magazine, juli 2008.

What’s the Matter With Kansas? How Conservatives Won the Heart of America door Thomas Frank, 2004.

The Big Sort: Why the Clustering of Like-Minded America Is Tearing Us Apart door Bill Bishop, 2008.

One Nation, After All. What Middle-Class Americans Really Think About door Alan Wolfe, 1998.
9 juli 2008, Frans Verhagen