Essay in de Groene: Trots op Nederland

Trots op Nederland

Het gaat goed met de integratie. Het meest recente integratierapport van de SCP zegt het. De minister van integratie vindt het. Dat doen ze omdat de feiten er niet om liegen. Een enorme stapel onderzoeken laat zien dat de tweede generatie niet westerse allochtonen op alle relevante terreinen enorme vooruitgang boekt en in zijn gedrag steeds meer gaat lijken op het gemiddelde van de samenleving. Tegelijkertijd is dat gemiddelde veranderd omdat Nederland mede door hun aanwezigheid niet meer hetzelfde is. Dit proces van geven en nemen, inpassen en aanpassen, leidend tot een nieuw evenwicht, is dat niet precies wat we met integratie bedoelen?

Toch heerst er een onversneden negatieve stemming over de integratie van de immigranten van Turkse en Marokkaanse afkomst en hun kinderen, want daar gaat het meestal over. Veel mensen menen dat het helemaal niet goed gaat, dat de integratie is mislukt. Begrijpelijk. De media bieden vrijwel exclusief slecht nieuws: altijd gaat het over schooluitval, criminele Marokkanen, gedwongen huwelijken, eerwraak, vrouwenbesnijdenis, terrorisme. Bijna dagelijks krijgen we een portie verbale aanvallen op ‘de moslims’ of ‘de Marokkanen’ over ons uitgestort. De kranten plaatsen opruiende stukken over wat ‘zij’ allemaal nog moeten doen om ‘wij’ te worden of waarom dat nooit zal lukken. Positief nieuws krijgt nauwelijks aandacht.

Die negatieve houding is onterecht. Het is zeker niet zo dat alles goed gaat, maar het is bepaald niet de ellende die ons bij voortduring wordt voorgeschoteld. In Hoezo mislukt?, mijn boek dat volgende week verschijnt, heb ik op een rijtje gezet hoe goed het gaat, waar problemen zitten en waarom (zie kader). Hier wil ik het vooral hebben over de vraag waarom we het toch zo moeilijk vinden om vast te stellen dat we het als samenleving heel goed doen.

Nederland is geen paradijs. Een aantal van de problemen in onze samenleving heeft ermee te maken dat we ruim veertig jaar geleden een vrij grote groep gastarbeiders uit Turkije en Marokko hierheen hebben gehaald. Verreweg de meeste van die mensen zijn nu Nederlands staatsburger. Hun kinderen, meer dan de helft van de allochtonen waar we het over hebben, zijn hier geboren en opgegroeid. Ze zijn Nederlands, deel van de Nederlandse samenleving. Zij zijn wij, voor wie in die termen wil denken. En wij zijn anders.

Want het is waar dat Nederland er anders uitziet dan veertig jaar geleden. Gelukkig maar. De wereld staat niet stil.
Nederland veranderde revolutionair. Het schudde de ketenen af van de verzuiling. Het moderniseerde in hoog tempo. Het land veranderde van een gesloten, behoudende en gelovige samenleving in een verzameling eigenwijze wereldburgers. De gekoesterde arrangementen van de verzorgingsstaat begonnen scheuren te vertonen. Zekerheden verdwenen. Dat alles zou ook gebeurd zijn als geen enkele buitenlander hierheen was gehaald of als ze allemaal van het keurige Máxima-soort waren geweest. In een levende samenleving is verandering een constante. En verandering is altijd lastig.

Een deel van de verandering was dat Nederland een immigratieland werd, althans een land waarin honderdduizenden burgers wonen met andere culturele en etnische achtergronden dan Nederlanders gewend waren. Dat gaf alle Nederlanders, allochtoon en autochtoon, de opdracht een manier te vinden om diversiteit in te passen in hun collectieve zelfbeeld. Het is niet dat Nederland daar geen ervaring mee had. De kleine luyden vonden in de negentiende eeuw hun stem, de katholieken bevochten hun plek. Na de oorlog emancipeerden de arbeiders. De komst van immigranten betekende dat dit hele proces nog eens over moest, dit keer met mensen die niet alleen sociaal-economisch op achterstand stonden maar die ook het hele pijnlijke proces van immigratie moesten doormaken.

Daarin is Nederland aardig geslaagd, soms ondanks zichzelf. Als we het afmeten aan de verwachtingen die we veertig jaar geleden konden hebben, dan blijkt dat Nederland het veel beter doet dan traditionele immigratielanden als de Verenigde Staten, Australië en Canada. De integratie in Nederland heeft zijn eigen dynamiek en profiteert van de eigenaardigheden van de Nederlandse samenleving, van de compactheid, de verzorgingsstaat, de inclusieve aard van het politieke systeem en de garantie van minimale levensomstandigheden op een aanzienlijk hoger plan dan in landen waar immigranten in dromen geloven.
Nederland zit namelijk behoorlijk goed in elkaar. Neem onderwijs.

De verzorgingsstaat droeg eraan bij dat kinderen van ouders met een klassieke arbeidersachtergrond de kans kregen om zich te ontwikkelen. Een groot aantal van hen greep die kans. Was het in de jaren vijftig van de vorige eeuw hoogst ongebruikelijk dat arbeiderskinderen op een universiteit terechtkwamen, nu kijkt niemand daar meer van op. Volgens de laatste cijfers is 12,5 procent van alle studenten aan de universiteit van niet westerse allochtone afkomst – met uitschieters van twintig procent aan de VU en 25 procent aan de Erasmus Universiteit. In één generatie is een groep allochtonen die laagopgeleid was en homogeen in zijn kansloosheid veranderd in een groep die divers is en sociaal mobiel. Vooral meisjes weten gebruik te maken van de geboden voorzieningen. Anno 2010 kunnen kinderen van Turkse en Marokkaanse immigranten zowel arbeider zijn als gewone middenklasseburger, zowel ondernemer als promovendus, zowel ambtenaar als advocaat.

De diversiteit binnen de totale groep allochtonen gaat leiden tot nog meer verandering en tegelijk tot meer van hetzelfde. Want naarmate Turkse en Marokkaanse Nederlanders hoger opgeleid zijn, gaan ze meer lijken op hun autochtone leeftijdgenoten. Net zomin als hoogopgeleide autochtone vrouwen zullen hoogopgeleide allochtone vrouwen thuis blijven zitten. Alle onderzoeken laten zien dat voor hoger opgeleiden geloof een minder prominente rol speelt, dat traditionele opvattingen veranderen, dat mensen gaan wonen in huizen die horen bij hun inkomen, soms ver weg van hun ouders en hun etnische gemeenschap. Natuurlijk is er ook een groep die minder vooruitgang boekt, die vast lijkt te zitten in een weinig beloftevolle situatie. Maar van de ‘permanente onderklasse’ waarvoor ooit werd gewaarschuwd is geen sprake.
Kort samengevat: allochtonen bewegen naar het nationale gemiddelde. En dat nationale gemiddelde verandert natuurlijk ook. Nederlanders zijn misschien wat minder modern geworden, mogelijk zelfs conservatiever en religie is veel minder ver uit het dagelijks leven verdwenen als we dachten. Wie ervoor open staat, en waarom niet, waardeert de culturele diversiteit die de Nederlandse dorpssfeer heeft doorbroken.

Het proces van veertig jaar integratie was een straat met tweerichtingsverkeer.
Sociologen noemen dat assimilatie, een proces waarin een kleinere groep deel wordt van een grotere groep, terwijl beide groepen in dat proces veranderen in een andere, nieuwe groep. In de definitie van een van de grondleggers van de sociologie, Robert Ezra Park, is het ‘een proces van wederzijds doordringen (interpenetration) en vermenging waarin personen en groepen de herinneringen, sentimenten en attitudes verwerven van andere groepen of personen, en door hun ervaring en geschiedenis te delen, met hen worden geïncorporeerd in een gemeenschappelijk cultureel leven’. Een hele mond vol, maar in essentie gaat het om een proces waarin verschillende groepen elkaar beïnvloeden om tot een gezamenlijk leven te komen. Ook vele decennia later lijkt dat nog steeds een goede omschrijving van het proces, al is assimilatie inmiddels een besmet woord omdat het vaak als beleidsdoelstelling wordt aangemerkt en niet als beschrijving van een proces. Liever citeer ik de Californische journalist Peter Schragg als hij vaststelt dat dit proces van zich mengende culturen ‘iets [is] dat mensen maar al te vaak overkomt terwijl ze andere plannen maken’.

Neem de Marokkaanse gemeenschap, veel besproken en zelden op een positieve manier. Marokkanen worden beschreven aan de hand van de minst voorbeeldige individuen uit die groep. Dat is zuur en onterecht. De Marokkaanse gemeenschap is nu al oneindig gevarieerder en complexer dan mensen denken. Sommige Marokkanen gaan snel, razendsnel. Anderen gaan traag, een aantal staat stil. Marokkanen zijn gelovig en hun geloof is belangrijk in hun dagelijks leven. Tegelijkertijd hangen ze zich niet op aan hun geloof en vullen ze dat tamelijk individueel in. Het maakt hen conservatiever dan de gemiddelde Nederlander, al is niet duidelijk hoe progressief die Nederlander nu precies is. Maar het idee dat ‘de moderniteit’ deze mensen voorbij is gegaan, is aantoonbaar onjuist.

In hun wat dwarse individualisme lijken Marokkanen op hoe autochtonen zichzelf graag zien. De Marokkaanse successen zorgen ervoor dat ze over het geheel genomen meer ‘contact’ hebben met autochtonen en volgens die maatstaf beter geïntegreerd zijn. Bovendien blijken Marokkaanse vrouwen van de tweede generatie behoorlijk geëmancipeerd. Marokkanen zijn duidelijk bezig met een opmars in het onderwijs en op de arbeidsmarkt. Aan de negatieve kant staan natuurlijk de hoge jeugdcriminaliteit en relatief hoge cijfers van schooluitval en het stagneren van de eerste generatie, die vooral levensvreugde ontleent aan de vaststelling dat het met hun kinderen behoorlijk goed gaat en die zelf leeft in alleszins acceptabele omstandigheden.

Ook de Turkse gemeenschap, die in de media veel minder prominent aanwezig is dan de Marokkaanse, steekt anders in elkaar dan de clichés ons willen doen geloven. Turken waren vanaf het begin al een gevarieerde groep, mensen van het platteland, mensen uit Ankara, Istanbul en andere steden die groter zijn dan de grootste Nederlandse stad. Zeker in de jaren tachtig, toen de militairen in Turkije de scepter zwaaiden, waren ze politiek verdeeld van uiterst links tot aanhangers van de Grijze Wolven. De Turken vormen een nogal gesloten gemeenschap en in een aantal opzichten is dat een rem op de integratie. Ze spreken thuis en met elkaar meer Turks dan Nederlands. In het onderwijs boeken ze minder vooruitgang, maar ze doen het wel goed op de arbeidsmarkt. Ze zijn ondernemend. Door een sterkere sociale controle zijn ze minder betrokken bij kleine misdaad. Anderzijds hebben ze meer te maken met georganiseerde misdaad. Door de geslotenheid van de groep en het minder uitgedaagde conservatisme van de Turkse gemeenschap, is de rol van Turkse vrouwen anders. Een deel van hen stopt sneller met studeren, trouwt eerder en heeft minder moderne ideeën over de verhouding tussen man en vrouw. Tegelijkertijd heeft de Turkse gemeenschap altijd vrouwen gekend die hun eigen weg gingen, van politici als Nebahat Albayrak en Fatma Koser Kaya tot een actrice als Funda Müjde.

De grote probleemgroep van de jaren zeventig en tachtig, de Surinamers, lijkt haast van de radar verdwenen. Bij hen was en is taal geen probleem, maar hun voortgang in het onderwijs stagneert. Bovendien is de uitval van Surinaamse jongeren op de middelbare school hoger dan gemiddeld en ook de jeugdwerkloosheid is nog te hoog. Maar als het over integratie gaat, dan zijn Surinamers al nauwelijks meer een issue. De veel kleinere groep Antillianen vertoont een gemend beeld. Volgens het Jaarrapport Integratie 2008 van het cbs bestaat hij uit een deel dat onverminderd hoog scoort en een groep nieuwkomers die op alle indicatoren onderpresteert.

Sinds het artikel van de toenmalige vvd-voorman Frits Bolkestein, in 1991, over de vermeende onverenigbaarheid van het geloof van moslims en westerse waarden is er heel wat afgediscussieerd, zinnig en onzinnig. Honderdduizenden moslims bewijzen dagelijks dat de stelling dat een westerse leefwijze en de islam elkaar niet verdragen, niet deugt. Zeker, niet iedere allochtoon is zo verlicht als de gemiddelde autochtoon denkt dat hij zelf is. Dat is geen probleem. Het is geen misdaad om conservatief te zijn of om door geloof beïnvloede ideeën te hebben. Nederland zit vol met dat soort burgers, ze zitten zelfs in de regering.
We hebben een maatschappelijk probleem, niet een moslimprobleem.

We staan toe dat moslims in het verdomhoekje worden gezet, soms met de ergste motieven die iemand in een samenleving kan hebben: mensen tegen elkaar opstoken en medeburgers angst aanjagen. Wie gewoon met een koel oog naar de feiten kijkt, kan niet volhouden dat islamitische Nederlanders slecht of niet geïntegreerd zijn. Maar het onophoudelijke offensief van de anti-islambrigades heeft hoge kosten: aan de autochtone kant in ongerechtvaardigd pessimisme en bij de mensen die het volgens onze eigen standaarden heel goed doen in machteloze woede. Hoe hoger opgeleid allochtonen met een moslimachtergrond zijn, des te meer storen ze zich aan het gebrek aan respect voor hun geloof en daarmee ook voor henzelf, als succesvolle, gelovige Nederlanders. En ze hebben gelijk. Als je volgens alle gangbare maatstaven gewoon Nederlands burger bent, je als zodanig gedraagt en nog maatschappelijk succes boekt ook, waarom zou je dan lastig gevallen moeten worden over je geloof?

Een terugkerend Nederlands probleem is de onophoudelijke zucht naar ad hoc beleid. Het algemene onderwijsbeleid met zijn vrije toegang, de mogelijkheden tot stapelen en lage kosten voor de burgers lijkt prima te werken voor individuele allochtonen. Het algemene huisvestingsbeleid heeft geleid tot betere woonomstandigheden voor allochtonen. Algemeen beleid is het trefwoord. Niets werkt beter om de samenleving te integreren dan algemeen sociaal-economisch beleid. Iedereen profiteert van economische groei, van goed onderwijs, goede huisvesting en een flexibele arbeidsmarkt.
Maar helaas, sinds Fortuyn of misschien al langer, zit Nederland in een permanente politieke kramp. Politici willen dat er ‘iets gebeurt’, zelfs degenen die meestal de mond vol hebben over hun afkeer van de overheid. En dus komen er nota’s, voorstellen en ander geduldig papier. Wie zoekt naar voorbeelden van marginaal beleid zonder meetbare doelstellingen, kan zijn hart ophalen aan de gesubsidieerde ‘contact’ projecten: barbecues, straatfeesten, interculturele markten, open dagen, koken voor elkaar, buurtuitstapjes, buurtkrantjes. Verder is er een Deltaplan inburgering, een ‘voortzetting van de toolkit participatie’ en uitvoering van het project ‘Duizend en één kracht’. Het is moeilijk om dat allemaal serieus te nemen.

Wat de overheid, of beter gezegd: wat onze politici wél kunnen doen, is tweeledig. Ten eerste kunnen ze duidelijk maken dat de problemen van een aantal Nederlanders vooral het gevolg zijn van ouderwetse klassenverschillen, dat deze problemen hun wortels vinden in sociaal-economische factoren. Het tweede dat ze kunnen doen is niet voortdurend hameren op problemen of mislukkingen, maar ook eens aandacht besteden aan successen. Dat is niet sexy, het levert minder media-aandacht op maar het is wel de werkelijkheid. Het glas is niet half vol, het is meer dan driekwart vol en het wordt tijd dat we dat zeggen.
Geleidelijk aan wordt duidelijk dat een deel van de problemen in allochtonengemeenschappen het gevolg is van de snelle vooruitgang van een aantal van hun leden. De marginalisering van laagopgeleide mannen, de opgelegde inactiviteit van de eerste generatie, de criminalisering van kansarme jongeren en het zoeken naar identiteit door middel van geloof: het zijn allemaal verschijnselen die direct te maken hebben met het gat tussen eerste en tweede generatie, maar vooral met de steeds grotere verschillen bínnen de tweede generatie. Dat betekent dat het geen integratieprobleem meer is maar een maatschappelijk probleem van een geïntegreerde samenleving.

Terwijl ze in hun gevarieerdheid steeds meer op autochtonen gaan lijken en steeds minder homogeen zijn komt er paradoxaal genoeg steeds meer druk te staan op allochtonen als groep. Anders gezegd, hoe duidelijker wordt dat individuele allochtonen keurig integreren, hoe meer autochtonen hen als groep duiden. Het proces van individualisering waaraan autochtonen onderhevig zijn, geldt natuurlijk evenzeer voor allochtonen. Dat proces vormde de opmaat naar de veel nadrukkelijker allochtone aanwezigheid in de algemene, brede cultuur van Nederland. Juist dat succes wordt door sommigen als bedreigend ervaren. Individuele successen leveren zichtbare mensen op, rolmodellen. Maar ook modellen om je aan te ergeren, mensen die je kunt aanvallen of op wie je je kunt afreageren.

Het rare is dat die individuen dan toch weer in de groep geplaatst worden en mede verantwoordelijk gemaakt worden voor het slechtste aspect van die groep.
In de loop van de geschiedenis hebben eerdere immigranten de weg naar volledige integratie op heel verschillende manieren afgelegd. Sommige groepen migranten zijn lang zichtbaar gebleven in de Nederlandse samenleving, soms zelfs in de geschiedenis, door hun taal, hun religie of hun beroep. Andere groepen hebben weinig sporen nagelaten. Maar altijd hadden integratieprocessen minstens twee en eerder drie generaties nodig om enigszins uit te kristalliseren. Is groepsvorming voor dat proces een probleem, zoals sommige pessimisten stellen? Werkt dat integratie tegen? Wie de geschiedenis van immigratie bestudeert, kan alleen maar zeggen dat dit zelden het geval is. Eigenlijk zie je het alleen als een groep wordt uitgesloten door een samenleving. In de regel is het goed voor de integratie en emancipatie als er een combinatie bestaat van een intern redelijk samenhangende groep én een open samenleving.
Nederland heeft het al eens meegemaakt.

Na de Tweede Wereldoorlog kwamen heel uiteenlopende immigranten naar Nederland. De overheid maakte zich grote zorgen over hun integratie en assimilatie. Denk aan de Indische Nederlanders, de Chinezen, de Italianen en Spanjaarden en eigenlijk ook de Molukkers en de Surinamers. Ze zijn allemaal geïntegreerd. Dat wil zeggen: ze zijn herkenbaar als je ze wilt zien, maar ze worden niet als een speciale groep beschouwd. Met Marokkanen en Turken zal het precies zo gaan. Het is geen melting pot in de zin dat het proces van assimilatie een gladde, smakeloze soep oplevert. Eer is veeleer sprake van een soep met ballen. In de gezamenlijkheid van het Nederlander zijn kunnen groepen heel goed hun eigen cultuur behouden. Zo’n samenleving is Nederland altijd geweest. Premier Balkenende is herkenbaar gereformeerd, minister Maxime Verhagen heeft duidelijk een katholieke achtergrond. Nederland is al heel lang een soep met ballen.

We hadden het over enige generaties. Het is dan ook nogal kras om al in 2000 te stellen dat ‘alle onuitgesproken verwachtingen, als zou integratie vooral een kwestie van tijd zijn, niet [worden] bewaarheid’, zoals Paul Scheffer deed in zijn beroemde nrc-artikel. Hij had dan ook ongelijk. De integratie gaat volgens verwachting. Het zal nog jaren duren voordat alle plooien zijn gladgestreken en er zullen ongetwijfeld nieuwe problemen opduiken, maar er is geen reden om de integratie van de vier grote groepen niet westerse allochtonen mislukt te noemen.
In zijn artikel had Paul Scheffer het over een ‘ernstige dreiging voor de maatschappelijke vrede’. Het is goed mogelijk dat die vrede inmiddels ernstig wordt bedreigd, maar dat komt niet doordat het zo slecht gaat met de integratie. De reden daarvoor is eerder de polarisering en de vergroving van het debat. Daardoor spelen niet meer de feiten de hoofdrol, maar emoties, vooroordelen en onbestemde gevoelens van ongenoegen. En politiek opportunisme. Dat is niet de schuld van Paul Scheffer; hij heeft een aantal keren laten weten er niet blij mee te zijn. Hij was niet gelukkig met de bruuskerende nota van zijn eigen PvdA, die hem in de voorbereidingen wel hoorde, maar niet naar hem luisterde.

Sociale processen die immigranten doormaken, hebben hun eigen dynamiek en de ervaring van talloze immigratielanden had ons kunnen vertellen welke resultaten we hadden kunnen verwachten, zo aan het begin van de derde generatie. En dat is precies waar we nu zijn aangekomen, het de eerder vermelde kanttekening dat we het dankzij onze eigenaardigheden eigenlijk veel beter doen dan die samenlevingen. Terwijl vooral autochtone Nederlanders zich een ongeluk ‘discussieerden’ zonder ook maar een stap verder te komen, ging het proces gewoon door. Noem het maar de paradox van de integratie: naarmate het beter gaat met onze diverse, gevarieerde samenleving herkennen we dat minder.

We voeren een maatschappelijk gesprek dat alles problematiseert, dat moedeloos makend pessimistisch stemt, terwijl het in de praktijk van het dagelijks leven behoorlijk goed gaat. Kon toenmalig wethouder Ahmed Aboutaleb een paar jaar geleden nog zeggen dat je maar moest vertrekken als de Nederlandse samenleving je niet beviel, nu kun je met evenveel recht tegen autochtone tobbers zeggen dat ze geen andere keuze hebben dan te accepteren dat Nederland gevarieerder is dan ooit. Dat we een multiculturele samenleving zijn die behoorlijk goed in elkaar zit. Een samenleving waarop we lang niet trots genoeg zijn.