Vrijheid van geloof

Het probleem is dat de ‘discussie’ over ‘de islam’ wel degelijk plaats vindt, ook al is hij nutteloos en irrelevant. Hij is een irritant. Het is een discussie die een politieke en debattechnische functie heeft omdat hij afleidt van waar het werkelijk om gaat. Het is niet een discussie die ik wil voeren. Eerste opdracht van een open, liberale samenleving is om de scheiding van kerk en staat te handhaven, hand in hand met het verdedigen van de vrijheid van geloof en geloofsbeleving. Er is een plek voor geloof en er is een plek voor burgerschap. Wie die twee mengt, is kwaadwillend, of het nu een fundamentalistische scherpslijper is of een populistische politicus. Er is geen enkele reden om een discussie te hebben over welk geloof dan ook.

Teug naar de vrouwenbesnijdenis. Bijna twintig jaar na het uitdagende boek van Shadid en Koningsveld, De mythe van het islamitische gevaar, gaat een verhaal over vrouwenbesnijdenis nog steeds over de islam. Terwijl toen toch al keurig werd aangetoond dat dit bepaald geen islamitisch voorschrift is maar een cultureel fenomeen, beperkt tot een aantal Afrikaanse landen. Zoals Abram de Swaan opmerkte: gelovige mannen slaan hun vrouwen niet omdat het de Koran dat voorschrijft, maar omdat ze afkomstig zijn uit stamverbanden in een agrarische pre-industriële samenleving waarin de machtsverhoudingen tussen mannen en vrouwen hoogst ongelijk zijn. In China, Latijns Amerika, Afrika en India worden vrouwen net zo vaak gekleineerd, achtergesteld en geschoffeerd. Daar heb je Allah en zijn profeet helemaal niet voor nodig. De Swaan voegde er aan toe dat Ayaan Hirsi Ali er beter aan had gedaan zich tegen het patriarchaat te keren in plaats van tegen de religieuze rechtvaardiging waar een deel van dat patriarchaat zich bedient. En zoals H.J. Schoo schreef, voor hij zich verloor in de strijd tegen wat hij de multiculturalisten noemde: ‘Vrouwvijandigheid, xenofobie en homohaat zijn geen monopolies van de islam. Het christendom en de westerse samenleving kenden en kennen deze kwalen evenzeer.’

Zo wordt ook ‘het invoeren van de sharia’ schaamteloos uitgebuit door politici als Geert Wilders, A.J. Boekestijn en conservatieve publicisten. Ze doen net alsof de paar warhoofden die daarvoor pleiten of een stel jonge heethoofden die de boel graag opstoken een trend of beweging zijn, terwijl er in geen velden of wegen mensen zijn te vinden die iets dergelijks bepleiten. Er is dan ook geen groep in Nederland, zelfs geen klein groepje, die voor een sharia pleit. Het is wat de Amerikanen een straw dog noemen, een doelwit dat je zelf opstelt om het vervolgens met veel bombarie omver te schoppen. Hetzelfde geldt voor gezeur over boerka’s, Koranlessen en ander klein bier.

Geen politicus zou de algemene uitspraken willen doen over ‘de joden’ die dagelijks over ‘de moslims’ worden gemaakt (Wilders zegt alleen maar over ‘de islam’ te spreken mar dat is een sofisme). Geen politicus geeft meer af op katholieken, de papen, zoals dat in de jaren vijftig gebruikelijk was. In sommige opzichten lijkt de framing van het debat in termen van ‘de islam’ op wat veel immigrantengroepen in Amerika overkwam. Daar ging het in raciale termen. Immigranten werden neergezet als ‘zwarten’ of in elk geval het rassenequivalent daarvan. Een Ierse dronkenlap was dan wel niet zwart maar eigenlijk was hij zwart zonder zwart te zijn. Dat maakte het debat een stuk gemakkelijker, omdat iedereen ineens wist waar het over ging: inferieur volk. Zo’n ‘discussie’ gaat niet over integratie maar over de waarde van onze samenleving. Als dit het niveau is waarop we debatteren dan hebben we een veel grote probleem dan we dachten.

Job Cohen, de favoriete kop van Jut voor de anti-islam brigades, heeft het mooi geformuleerd. Volgens Cohen hebben we onze nieuw verworven secularisatie zo verabsoluteerd dat hij leidt tot onbehagen en conflict als hij botst met een nieuwe godsdienst. ‘Of misschien met godsdienst in het algemeen,’ voegde hij er snel aan toe, want onze oude godsdiensten zien we eigenlijk niet meer op die manier. Daar hebben we geen problemen meer mee, blijkbaar.

Eerwraak is ook al zo’n fijne vlag om veel onder te laten varen. Zeker, er zijn gevallen dat broers de ontering van hun zussen wreken. Dat moet gestraft worden zoals iedere andere moord of doodslag aangepakt wordt. Maar er zijn betrekkelijk weinig gevallen die onder deze vlag vallen. Een bekend geval van moord op een studerende vrouw in Alkmaar bleek niet veel meer dan jaloezie van een teleurgestelde en gefrustreerde echtgenoot. Ook eerwraak is niet een probleem waar we ons dagelijks het hoofd hoeven te breken.

Soms is het wel leuk om te zien hoe problematisch het voor ons zelf is om cultureel gegroeide gewoontes in ónze samenleving te verdedigen. Neem polygamie. Ik geloof niet dat er hordes activisten klaar staan om dat in Nederland mogelijk te maken. Maar het dwingt ons na te denken. Waarom zou dat eigenlijk verboden moeten worden? Misschien had het enig nut in een tijd dat vrouwen werden behandeld als slaven maar in een tijd van vrije en sterke individuen, lijkt het een overbodig verbod. Toch heeft iedere westerse liberale staat het al lijkt het niet te passen bij het algemene principe dat volwassen burgers zelf mogen besluiten welke relaties ze aangaan. Als het argument is dat een één op één huwelijk beter is voor de kinderen (en, zoals soms wordt betoogd, voor de vrouwen) dan is niet duidelijk waarom echtscheiding zo gemakkelijk is. Het zou logischer zijn om dat juist te verbieden, zoals ze in door katholieken gedomineerde landen lang hebben volgehouden. Dit is uiteraard geen pleidooi voor polygamie of tegen echtscheiding maar het legt de willekeur neer die zelfs in een beschaafde westerse samenleving zit ingebakken in onze rechtstaat. Een beschaafde willekeur, maar willekeur is het.