Samen leven met verschillende culturen is de essentie van het Nederlanderschap

In de jaren zestig schudden we het juk van de verzuiling af. Inmiddels ogen de restanten van die splijtende verdeeldheid ietwat absurd, zoals ons disfunctionele omroepsysteem. We zijn vergeten hoezeer Nederland gebalkaniseerd was. Gelukkig. Maar wat we ook zijn vergeten is dat we desondanks een fundamentele eenheid vormden, ook al leefden die verschillende culturen in Nederland vaak geïsoleerd van elkaar. Zoals Arent Lijphart in zijn beroemde boek stelde: alleen aan de top kwamen de zuilen bij elkaar. Het is jammer dat we die geschiedenis zo snel zijn vergeten. Want het accepteren van die verschillende culturen, het leven met grote verscheidenheid, dat is nou net de essentie van het Nederlander zijn. We hebben er ervaring mee. Juist Nederlanders zouden moeten weten hoe dat moeten, samen leven.

Door Frans Verhagen

Ik ben geboren in Eindhoven, in de jaren vijftig. Mijn familie was katholiek en actief in katholieke politiek. Dus groeide ik op als katholieke jongen: misdienaar, katholieke verkenners, KRO gids, KVP, Romme, katholieke dit, katholieke dat. Geloven deed ik nooit, maar ik deed vrolijk mee en ik kan nog steeds genieten van een Gregoriaanse mis. De warmte van het katholieke nest, vooral afgezet tegen andere subculturen in Nederland, was aangenaam. We waren trots op onze eigen pater Leopold Verhagen, de man in habijt die de dagsluiting deed. Nonnetjes bedekten hun hoofden zonder dat iemand daarover zeurde. We waren deel van een grote veldslag – met de anderen. Want al houdt mijn moeder stug vol dat het nooit zo was, ik meen me toch echt te herinneren dat katholieken met hun grote gezinnen hoopten ooit de meerderheid te krijgen. Zelf droeg ze vijf kinderen bij, maar op mijn school waren er gezinnen van tien, twaalf of nog meer. Als het stokte bij twee kwam de pastoor langs.

Het gezin dat links van ons woonde was katholiek, onze rechterbuurman protestant – ik weet niet welke protestantse variant, want u begrijpt, dat bestudeerden we niet op de St. Tarcisiusschool waar pater Piet catechismus gaf. Maar de wereld zat duidelijk in elkaar: de kinderen rechts van ons gingen naar de Nutsschool, de Niksschool zoals we dat zeiden. De kinderen links zaten bij mij op school. Philipsmensen uit het noorden, dat was import. Sowieso, protestanten waren raar volk. Je zei netjes ‘hallo’ op straat, maar verder leefden ze in een andere wereld waarmee wij niets te maken wilden hebben.

Als ik anno 2008 lezingen geef op middelbare scholen – ik doe dat een keer of vijftig per jaar – en vertel over de verzuiling, over culturele barrières, werelden die gescheiden waren, in elk geval in de dagelijkse praktijk, dat we niet praatten met elkaar, dat we die anderen als een vreemd en onaangepast beschouwden, dan ontmoet ik verbaasde blikken. De scholieren zijn zich er ineens van bewust hoe ongelooflijk oud ik wel niet ben. Dat ik dat nog meegemaakt heb! Als ik vertel dat ik, hoewel diep ongelovig, altijd een katholieke jongen zal blijven omdat je die culturele bagage nooit meer kwijtraakt, dan knikken ze braaf maar alleen in de ogen van etnische Nederlanders zie ik een blik van herkenning. Die zijn niet zo oud als ik maar zij weten wat het betekent om een andere thuiscultuur te hebben. Die weten wat het is om Marokkaans-Nederlands, Turks-Nederlands of Chinees-Nederlands te zijn. Wij begrijpen elkaar. Wij weten dat je cultureel heel veel kunt verschillen en toch Nederlander kunt zijn.

Wat oudere Nederlanders, zo van de leeftijd van Wilders, Verdonk en andere politici, weten heel goed waar ik het over heb. Daarom werd Jan Siebelinks boek Knielen op een bed violen zo’n ongelooflijke bestseller. Hij raakte een snaar van herkenning bij honderdduizenden mensen. Niet bij mij. Toen ik het las, dacht ik: over wat voor wereld gaat dit? Is dit ook Nederland?

En ja, dit is ook Nederland. Eerder dit jaar gaf ik een lezing op een protestants christelijke school, opening en sluiting met gebed, zeldzame fans van Sarah Palin en John McCain. Daar bestond de verzuiling nog. Het was een andere subcultuur maar intens Nederlands. Ik kwam ook op het Caland lyceum in Amsterdam en een ROC in Amersfoort. Ook daar een soort subcultuur: etnisch, gekleurd, gevarieerd en in alle opzichten anders dan de cultuur waar ik in opgroeide of waar de reformatorische jeugd in Goes mee te maken krijgt. Maar net zo Nederlands.

Ik voer u langs deze persoonlijk getinte omweg om een punt te maken: al deze werelden waren en zijn Nederland. Dit land is een fantastische combinatie van diverse en zeer verscheiden culturen. Altijd geweest. Ik zal niet zeggen dat het een paradijs van tolerantie was. Antipapisme en ultramontaanse kadavergelovigheid waren hier altijd sterk. Paasheuvelbezoekers hadden weinig geduld met processiegangers. Op de Veluwe heerste zondagsrust als wij carnaval vierden. In Nederland hebben we een traditie van het leven met die culturen, in elk geval sinds het begin van de twintigste eeuw, toen de katholieke emancipatie was voltooid (dat woord alleen al vertelt iets over hoe het er in de negentiende eeuw aan toeging, maar dat terzijde). Al deze mensen, toen en nu, in het zuiden, het noorden en in de grote steden, ze zijn allemaal Nederlanders. Hier geboren, of hier al lang wonend. Ze, we, wij allemaal, wij maken Nederland. Maar zou je het ze vragen, en ik doe dat altijd bij die scholieren, dan hebben ze geen idee wat dat nou precies betekent, dat Nederlander zijn.

Gelukkig maar. Dé Nederlandse cultuur, dé Nederlandse identiteit bestaat niet. Hij is nergens opgeschreven, neergelegd of in een canon samengevat. Niemand kan je de maat nemen en zeggen: jij bent er wel een, jij niet. Natuurlijk, er zijn wijsneuzen of kwaadwillende populisten die dat wel pretenderen te kunnen en die menen te weten wat echt Nederlands is. Ze komen altijd met culturele aspecten, nou juist die dingen waarover je heel verschillend kunt voelen. Want is dat nou typisch Nederlands: handen schudden, Sinterklaas vieren en kerktorens waarderen? Hoort drie keer kussen erbij? En hoe zit het met al die kussende mannen hier in Amsterdam? Moet je houden van bot cabaret of Frans Bauer een culturele icoon vinden? Moet je überhaupt iets?

Er is geen standaard en dat is nou precies wat ons Nederlanders maakt. Nederland is een uniek stuk gevarieerdheid en zijn ongedefinieerdheid is nou precies wat ons bindt. Dát is wat we gezamenlijk hebben. De stijlen van de rechtlijnigen in Staphorst, de sappige Limburgers, de zwartekousen uit Putten, moskeetorens in Amsterdam en kerktorens in Blerick: ze zijn allemaal Nederlands maar ik daag iedereen uit om er cultureel een definitie van het Nederlanderschap aan te hangen. Wel kunnen we een maatschappelijke definitie hanteren, waarin we ons als burgers kunnen herkennen. De strekking daarvan is beperkt, zoals dat past in een vrije samenleving. We zijn allemaal burgers van de rechtsstaat Nederland. We delen waarden en normen die daarbij horen. We gaan ervan uit dat burgers zelfstandig beslissingen kunnen nemen en nemen dat als grondslag voor democratische besluitvorming. Als directe consequentie daarvan accepteren we pluriformiteit en diversiteit. We zijn het eens over onze idealen van vrijheid, gelijkheid en democratisch zelfbestuur. Dat is wat ons Nederlanders maakt en dat we, met acceptatie van die basiswaarden, ons leven naar eigen goeddunken inrichten, dát is de essentie van onze samenleving, van wat ons Nederlanders maakt.

De duurzaamheid van onze samenleving hangt daar van af. Want een duurzame samenleving is er een die flexibel is, die in staat is zijn cultuur inclusief te maken of accepteert dat iedere burger daar het zijne of het hare bij mag bedenken. Een duurzame samenleving heeft zijn grondslag in de rechtsstaat en de basisregels die voor iedereen gelden, zonder uitzondering. Daar kunnen we het allemaal over eens zijn. Daar zíjn we het allemaal over eens. Maar daarin onderscheiden we ons niet van Belgen, Duitsers of Fransen.

Nee, typisch Nederlands is juist dat we niet zo zeker weten wat nou specifiek Nederlands is, behalve dat het een open cultuur is waarin veel past. In die zin zijn we allemaal liberaal – de ultieme liberale natie. Dát is Nederlands. Duurzaamheid betekent dat je respect hebt voor de multiculturele aard van onze samenleving – en ik gebruik multicultureel hier weloverwogen: het is geen werkwoord, geen -isme. Het is simpelweg een feitelijke vaststelling. Nederland is multicultureel, zoals Californië dat is en New York. Kijk naar de cijfers, kijk om je heen, kijk naar Andries Knevel, Jurgen Raymann en Camiel Eurlings, Maxime Verhagen en premier Balkenende, Ali B. en Marco Borsato, en je stelt dat vast. Klaar. Het is geen waardeoordeel, het is een feit.

Om duurzaam te kunnen zijn moet een samenleving daarmee kunnen leven. Nederlands zijn betekent dat we bouwen op onze lange traditie van omgaan met een veelzijdige culturele samenleving. Niet de veelgeroemde tolerantie, want dat viel nogal tegen. Nee, juist het Nederlands pragmatisme dat ons in staat stelde om samen te leven, als we dat wilden, in tamelijk afgescheiden subculturen maar altijd open genoeg om aan de top de compromissen te sluiten die eigen zijn aan onze samenleving. Een pragmatisme dat ons toestaat, als individuele burgers of groepen burgers, om binnen die rechtsstaat onze eigen cultuur te vormen en, ook al spreekt de cultuur van anderen ons niet aan of begrijpen we die niet, daar toch respect voor te hebben en het recht op die andere cultuur te vieren.

Duurzaamheid, in dit geval sociale duurzaamheid, houdbaarheid zou ik haast zeggen, is een essentiële waarde in een beschaafde samenleving. Richtingwijzer is daarvoor bijna een te zwak woord. Het is geen richting. Het is een fundament. Het zit in ons DNA. Maar we moeten het steeds herbevestigen. Zeker nu zich Nederlander noemende intolerante lieden hun interpretatie van het Nederlanderschap als absolute norm proberen op te leggen. Niets is on-Nederlandser. Niets past slechter in onze traditie dan het tegen elkaar uitspelen van verschillende bevolkingsgroepen. De antipapisten en anti-socialisten van toen zijn de anti-islam en anti-etnische cultuur lieden van nu. Toen vonden politici in het parlement altijd een modus om dat multiculturele Nederland bij elkaar te houden, om de essentie van verscheidenheid als bindmiddel te gebruiken. Nu proberen ze een eigen zuil van anti-alles mensen te scheppen, door niets anders bijeen gehouden dan afkeer en angst. Mijn verwijt aan deze stokers en bangmakers van nu is dat ze samenlevingsverraad plegen – ze verraden hun land, hun samenleving, ze verraden de essentie van het Nederlander zijn. Maar dat is te negatief om mee te eindigen.

Het past ons liberalen, D66’ers, om het positieve te benadrukken. Daar leggen de negatievelingen en pessimisten het altijd tegen af. Simpelweg omdat ze altijd inspelen op ongereflecteerde, kortstondige sentimenten – die weliswaar voortkomen uit reële problemen maar waarvoor de antipartij nooit oplossingen biedt. Dat kan ook niet, want ze zijn altijd overal tegen, willen onze vrijheid als burgers aan banden leggen (hoe meer vrijheid in de naam van een partij, hoe minder daarvoor op de bres wordt gesprongen). Duurzaamheid gaat samen met een positieve instelling, met een open geest, met een besef van veelkleurigheid en een vaststelling dat multicultureel zijn de essentie is van het Nederlander zijn. Daar moeten we trots op zijn.

In Nederland gaat het met de integratie, om dat absurde woord maar te gebruiken (absurd én overbodig omdat uiteraard álle beleid gericht moet zijn op de integratie van onze samenleving), veel beter dan de doemroepers menen. Natuurlijk zijn er problemen, met allerlei groepen van Marokkaanse kutjong tot kaaskopperige voetbalfans, van zuipende bierhutbezoekers tot permanente potheads, van verdeeldheid zaaiende politici tot de stokende wakkere krant van Nederland. Maar die problemen mogen niet verhullen dat Nederland een behoorlijk hecht land is, een multiculturele samenleving, een aangename omgeving waarin je jezelf kunt zijn en juist daardoor bijzonder Nederlands. Een omgeving waarin een katholiek-Nederlandse jongen zijn Chinees-Amerikaans-Amsterdamse kinderen op school ziet gaan met Marokkaans-Nederlandse kinderen, Turks-Nederlandse kinderen en jazeker, protestants-christelijke fundamentalisten. En dat allemaal vanzelfsprekend vindt. Dat is het Nederland waar ík trots op ben. Dat is waarom ik denk dat wij een duurzame samenleving hebben en moeten houden. Het is geen richting, het is een vertrekpunt.