Nee, dank u. Geen beleid. Please.

Ten slotte in dit hoofdstuk nog een paar opmerkingen over de rol van de overheid bij integratie. Dat gaat ook over politiek want het zijn politici die ‘iets willen doen’, beleid maken en oplossingen voorstellen. De commissie Blok stelde dat de integratie grotendeels geslaagd was maar dat overheidsbeleid daarbij geen grote rol had gespeeld. De eerste conclusie trok alle aandacht van de politici, die vervolgens allerlei beleid voorstelden om wat ze niet als conclusie accepteerden, namelijk dat het goed ging, toch te bereiken. Nodeloos te zeggen dat het grotendeels verspild geld was.

Al in 2001 was de WRR kritisch over de rol van de overheid in het integratiebeleid. Helaas waren de punten die de raad aanvoerde breder toepasbaar: de overheid in het algemeen heeft nogal wat problemen. Maar laten we ons beperken tot integratie. De WRR stelde dat als de effectiviteit en effecten van beleid onduidelijk zijn altijd de druk toeneemt om met nieuw beleid te komen in plaats van de uitvoering van het bestaande beleid te verbeteren. Dat betekent dat juist in de tijd dat maakbaarheid officieel uit de mode was, de overheid een taak in de maag kreeg gesplitst die onuitvoerbaar was.

In zijn door het SCP uitgegeven proefschrift De sociale pijler, ambities en praktijken van het grotestedenbeleid velt Jeroen Hoenderkamp een vernietigend oordeel. Hij concludeert dat het voeren van een ambitieus en omvangrijk sociaal beleid behoort tot de kern van onze nationale identiteit. Zelfs als het rendement van dat beleid laag is, blijft het draagvlak onverminderd groot. De Nederlandse samenleving, zegt Hoenderkamp, ‘kent een egalitaire, sociale, feminiene cultuur die onder tot uiting komt in een breed gedragen afkeer van ‘amerikaanse toestanden’.’ Nederlanders willen graag een ‘sociale’ samenleving waarin zorgzaamheid, delen, solidariteit, respect en tolerantie kernwaarden zijn, aldus Hoederdos. Tegelijkertijd bestaat er een sterk bewustzijn van de onmacht van de overheid op dit terrein, of misschien over de overheid in het algemeen.

Entzinger en Fermin wijten het gebrek aan resultaat van beleid aan de drang van opeenvolgende kabinetten om zich te profileren op dit terrein. Daarom moest telkens het beleid radicaal omgegooid. Steeds probeerde het kabinet aan een vermeend volksgevoel tegemoet te komen.

Analyses van overheidsbeleid komen er slecht af. Net als de politici. Zo constateert Hoenderkamp elders in zijn proefschrift dat het gemeentelijk beleid vooral veel nota’s produceert en reageert op maatschappelijke druk. Daarom worden beleidsoplossingen voorgestelde ook als er geen enkele reden is om te denken dat beleid nuttig of zelfs maar relevant zou zijn. En als de overheid daadwerkelijk reageert dan doen ze dat zonder goed te weten wat werkt. Om toch iets te treffen vuren ze een schot hagel af. Hoenderdos heeft het over ‘wicked problems’, pest-problemen: moeilijk te definiëren en nog moeilijker te vatten in beleidsdoelstellingen. De interventies zijn licht en de resultaten navenant. Noem het Postbus 50 beleid: veel voorlichting, veel uitleg, onmeetbare resultaten.

Meer algemeen stelt hij de ‘hindermacht’ van betrokkenen in de Nederlandse beleidscultuur aan de orde. Daardoor duurt alles lang en wordt het stroperig. Waarschijnlijk leidt het ook tot niets anders dan suboptimale compromissen. De politieke druk om te handelen is enorm. Doe wat. Regel het. Los het op. Maar de eisen die aan overheidshandelen worden gesteld maken ‘sturen op resultaten’ erg moeilijk. In het geval van integratie, dat Hoenderkamp speciaal heeft bestudeerd, gebeurt het al snel dat de bureaucratie het middel tot doel verheft. Ze proberen budgetten te houden, leiding te geven, macht te vergroten, kortom alles wat organisaties doen om zichzelf gewicht te geven. Hoenderkamp wijst op Gouda waar een oudkomerbeleid werd georganiseerd enkel en alleen omdat er een potje was ‘dat de gemeente niet mocht laten lopen’. Vervolgens vlogen diverse afdelingen elkaar in de haren wie erover mocht beschikken. In Amsterdam is het permanente strijd tussen stadsdelen en de centrale stad. En iedereen weet dat je om geld te krijgen uit Den Haag een plan moet hebben. Dus maken ze een plan.

Aardig is overigens dat hij vaststelt van overheidsbeleid dat ze wel door moeten modderen, omdat ‘niets doen geen optie is’. Net als bij files of andere problemen wordt niet geaccepteerd dat een historisch gegroeid probleem simpelweg niet valt op te lossen. Hoenderkamps analyse biedt angstwekkend leesvoer over het grote stedenbeleid. Het is niet zo dat er niets wordt bereikt.

Ongetwijfeld heeft het enig effect, van taalcursussen tot barbecues en straatfeesten. Maar de verwachtingen van succes moeten laaggespannen zijn en het rendement van geïnvesteerd kapitaal is laag. Ook hier geldt dat iedereen praat over de niet-maakbare samenleving maar toch steeds weer beleid verlangt. Minder overheid is meestal niet aantrekkelijk voor politici, ze hebben het liever over een andere overheid.

Maar we zien na al decennia lang een terugkerende factor. De politiek heeft de neiging voortdurend problemen te benoemen die onoplosbaar zijn. Dat discussieert lastig. Hoe je het ook meet, dat beleid kan nooit succes hebben. Ruud Koopmans zei in een interview met de Groene Amsterdammer dat ‘helemaal niets doen misschien wel beter [was] geweest’. Ik heb de neiging het met hem eens te zijn, op voorwaarde dat er wel een algemeen beleid is op een terreinen zo als onderwijs waar de overheid wel veel verschil kan maken.

Een van de winstpunten van de jaren zeventig en tachtig was het besef dat de samenleving niet maakbaar is. Je kunt geen blauwdrukken ontwerpen zonder creativiteit en natuurlijke processen de nek om te draaien. We leken wijs geworden. Maar terwijl politici luidkeels bezweren dat ze niet zo naïef zijn om in die maakbaarheid te geloven, doen ze eindeloos voorstellen om de overheid van alles en nog wat te laten oplossen. Ze zijn hardleers.