Kut marokkanen en andere mythes

Veiligheid op straat wordt vooral op wijkniveau beleefd, ook al hebben rondzwervende groepen jongeren een effect op de hele stad, of ze nu kwaad in de zin hebben of niet. Veel problematisch normoverschrijdend gedrag komt van een relatief kleine groep jongens van tussen de 10 en de 25. Dat geldt voor geweld op straat en op school, in het openbaar vervoer en het verkeer en wekelijks de rellen rondom voetbalstadions. Van de klassieke allochtone groepen zijn de Marokkaanse jongeren sterk oververtegenwoordigd in de criminaliteitscijfers, maar ook de Antillianen. Ook autochtone lastpakken, zoals de Lonsdale jeugd in Uden en Venray, en de licht ontvlambare supporters van Ajax en Feijenoord zitten in deze leeftijdsgroep maar worden door hun diffuusheid minder vaak als groep behandeld, hoewel ze behoorlijk wat op hun conto hebben.

Net als in het studentencorps gelden binnen dit soort groepen andere normen dan de algemeen aanvaarde. Maar net zomin als bij het studentencorps betekent dit dat de groepsleden de maatschappelijke waarden en normen als geheel verwerpen. Voor allochtone jongens blijkt het, zoals een rapport zegt, ‘samen te hangen met hun onvermogen in de gewone maatschappij een plaats te veroveren of erkenning te krijgen.’ Dat is geen excuus voor wangedrag maar een verklaring, categorieën die de media nog wel eens door elkaar halen.

Veel gewone burgers gedragen zich op een bepaalde manier in het verkeer, ontduiken belasting of werken zwart. Als normoverschrijdend gedrag toeneemt, kan dat het gevolg zijn van een kleine afname van sociale controle. Herstel vraagt onevenredig veel inspanning. Een triviaal maar duidelijk voorbeeld. Zonder achterlicht rijden was een normale activiteit geworden, in elk geval in Amsterdam. Het kostte veel energie om dat te keren en een normerend optreden door het uitschrijven van bekeuringen was daar deel van, maar het heeft gewerkt. Het herstellen van sociale controle onder sommige groepen jongeren is veel moeilijker.

Criminoloog Frank Bovenkerk veroorzaakte in mei 2009 enige opschudding door de noodklok te luiden over de mate waarin allochtone jongens in aanraking kwamen met de politie. Het percentage van 55 procent jongeren die gemeten over een langere periode een strafblad opbouwde, was goed voor grote chocoladeletters op de voorpagina’s. Bovenkerk was echter buitengewoon genuanceerd in zijn verklaring voor die cijfers en voor mogelijke oplossingen.
Om te beginnen stelde hij vast dat de criminaliteit van de verschillende groepen nogal verschilde. Marokkaanse delinquenten scoren relatief hoog bij vermogensdelicten met en zonder geweld en bij het verstoren van de openbare orde. Antilliaanse Nederlanders worden vaker verdacht van vermogensdelicten met geweld en van drugs- en wapendelicten, Surinamers vaker van drugshandel. Turkse delinquenten hebben lage cijfers voor diefstal maar komen vaak in aanraking met geweld, aldus Bovenkerk. Hij maakt zijn profilering af door autochtone jongeren hoog te scoren op vandalisme, vaak in de context van voetbal, hennepteelt en de fabricage van chemische drugs.

 

Culturele verklaringen

Speelt cultuur daarbij een rol, zoals vaak wordt geponeerd? Om er geen doekjes om te winden: zijn Marokkaans Nederlandse jongens crimineel omdat ze Marokkaans zijn? Zit dat ingebakken in de cultuur? Bovenkerk is een van de mensen die daar niets van gelooft. Volgens hem zijn er twee factoren die jeugdcriminaliteit beïnvloeden. De eerste is sociaal economische positie. Dat is een noodzakelijke voorwaarde voor hoge criminaliteit per groep. De tweede factor zorgt er, in combinatie met de eerste, voor dat cijfers exploderen: het ontbreken van sociale controle zowel op het niveau van de groep als binnen het gezin.

Zo wordt het plaatje genuanceerder. Niet het Marokkaans zijn (of Antilliaans of wat dan ook) van jonge criminelen verklaart veel maar het feit dat in Marokkaanse Nederlandse gezinnen sociale controle een probleem is. Daarvoor is een waslijst van redenen aan te voeren, maar het belangrijke punt is dat het Marokkaans zijn per se niet tot die criminaliteit leidt.

Ook Jan Dirk de Jong toonde in zijn boek over Marokkaanse straatcultuur, Kapot Moeilijk, dat crimineel gedrag zich goed laat verklaren door groepsdynamische processen en niet culturele achtergrond. De meeste analisten stellen, met De Jong, dat het geen Marokkaans probleem is maar een probleem van jongeren die Marokkaanse Nederlands zijn. Volgens hen is dat niet de resultante van cultuur zoals de criminoloog Hans Werdmölder stelt. Werdmölder heeft het graag over jeugdbendes, maar wie iets weet van Amerikaanse grote steden en hun bendes moet erkennen dat die verwijzing niet op zijn plaats is. Vergeleken met de Crips zijn onze kut-Marokkanen kleine jongens. Werdmölders pleidooi om de Marokkaanse jongens een tijdje naar Marokko te sturen zodat ze daar in het gareel geslagen kunnen worden, is gelukkig nooit serieus genomen – behalve door Wilders maar die wil ze dan ook nooit meer laten terugkomen.

Net als het islamboek van Martijn de Koning, kreeg Kapot Moeilijk relatief weinig aandacht van de media. Volgens De Jong is de culturele verklaring van criminaliteit zelf deel van het probleem geworden. In een soort vicieuze cirkel van beschuldiging en duiding, ontkenning en relativering, is de berichtgeving over een beperkt aantal jongeren die inderdaad problematisch zijn, een permanente mediahype geworden. Dat geeft een vertekend beeld dat weer invloed heeft op de jongeren die geen problemen hebben en op de hele gemeenschap die verantwoordelijk wordt gehouden voor wat Nederlandse problemen zijn. Zo stelde in 2004 een artikel in het Parool dat van de 6500 jongeren in Osdorp er ongeveer 150 deel zouden uitmaken van een ‘naar criminaliteit neigende groep’. In de kop van het artikel stond echter dat er sprake was van negen jeugdbendes, later bleek het te gaan over kleine ‘criminele straatgroepen’. Nu is het voor een slachtoffer inderdaad niet erg relevant hoe je groepen noemt, voor de analyse van een probleem van bedreiging dat veel mensen ervaren die er zelden mee te maken hebben, doet er dat wel degelijk toe. De jongens zelf zijn, zo melden diverse onderzoekers, zo slecht georganiseerd dat ze zelfs bezwaarlijk als groep kunnen worden omschreven. Een van de problemen is dat de voorgestelde oplossingen allemaal inspelen op het cultuur argument. Van de PVV stellingname dat je Marokkaans Nederlandse jongeren ‘terug moet sturen’ naar Marokko is onmiddellijk duidelijk dat dit niet past in een rechtsstaat waar rechtsgelijkheid een grondslag is en waar Marokkaanse Nederlandse jongeren nergens anders naar ‘terug’ kunnen dan naar Osdorp of Slotervaart, waar ze zijn geboren. Ook geroep om speciaal voor Marokkanen ‘denigrerende’ straffen te geven of speciale regels te maken, kan deze toets niet doorstaan. Van andere plannen zoals politieagenten stage laten lopen in Marokko om daar de cultuur op te snuiven valt meteen op dat niet alleen de probleemanalyse te wensen overlaat maar vooral dat de voorgestelde maatregel grenst aan totale absurditeit. Dat geldt natuurlijk ook voor oriëntatietripjes voor de jongens zelf waar dan ook terecht veel ophef over wordt gemaakt. De enige oplossing die recht doet aan het probleem is gewoon de wet toepassen en inderdaad, hard optreden. Maar niet zonder de rechtsgelijkheid te bewaren die de essentie is van onze rechtsstaat.

De moraal van de straat is wat deze jongens drijft, niet de Marokkaanse cultuur. Misschien is het zo dat ouders te weinig controle uitoefenen maar dat is geen uniek allochtoon verschijnsel. Zoals De Jong aantoonde zijn deze jongeren losgezongen van institutionele controle. Ouders, kerk, omgeving, school: ze zijn ongeleide projectielen geworden. Volgens de onderzoeken zijn de slachtoffers van hun misdragingen vaak wijkgerelateerd, zodat ze steeds vaker andere Marokkanen lastig vallen. Dat wil overigens niet zeggen dat de Marokkaanse gemeenschap niet bij kan dragen aan een begin van een oplossing – om te beginnen medeverantwoordelijkheid nemen voor het probleem. Al was het maar omdat het imago van een hele gemeenschap er ernstig door geschaad wordt. Hoe dat ook zij, het is onverstandig om dit onderdeel te maken van een of ander ‘integratiebeleid’, zoals sommigen willen. Sterker, het is beter om het te behandelen als een probleem van jeugdcriminaliteit. Niets minder maar ook niets meer.

De volgende uitdaging is het voorkomen van die criminaliteit. Zoals Frank Bovenkerk stelde in zijn afscheidsrede, daar moet het vooral gaan om de determinerende factoren aan te pakken. Dat zijn sociaal economische positie en gezinssituatie. Doe je daar niets, dan is de zuigkracht van de straat te groot. Voor beleid kom je dan uit op maatregelen om schooluitval te voorkomen en hulp te bieden op de arbeidsmarkt. Dat zijn goede investeringen. We hebben het al gehad over schooluitval, op de arbeidsmarkt gaat het vooral om het voorkomen van discriminatie en het bijsturen van gewoontes en attitudes die het moeilijk maken om een baan te vinden en die daarna te behouden. Opvoedingsondersteuning is een moeilijker verhaal. Hulp achter de voordeur, ja. Straf voor ouders die er niet in slagen hun kroost onder controle te houden, nee. Hoe ver mag je achter die voordeur komen? Niet al te ver wat mij betreft. In elk geval is helder dat hogere straffen niet helpen bij het voorkomen van criminaliteit. Maar dat wisten we al, een enkele dat-lossen-we-op politicus uitgezonderd.

 

Perceptie

Een deel van het probleem zit simpelweg in de perceptie. In een gesprek met een anderszins hooggeleerde disgenoot, doken ineens felle verwijten op over Marokkaans of in elk mediterraan ogende jongens in zwarte jacken met bontkragen. Ze deden niets maar kwamen dreigend op over op mijn gesprekspartner. Dat vond hij vervelend. Hij voelde zich onveilig. Ik vond het een mooie illustratie van de stelling dat iedereen zijn eigen hangjongere creëert. Die paar jongens op de hoek of bij het bankje, zijn die gevaarlijk of vervelend? Wel als u het vervelend of gevaarlijk vindt dat daar een paar jongens staan. Ik denk dat Illiass Elhadioui gelijk heeft als hij zegt dat hangjongeren alleen bestaan als je ze wilt zien.

Nu moeten we dat niet onderschatten. Een hangjongere mag een ‘social construct’ zijn, in sociologen lingo, als mensen hun situaties als ‘echt’ definiëren dan kunnen ze ‘echt’ worden in hun gevolgen. Anders gezegd, als veel mensen iets als een probleem ervaren, dan is het een probleem. De volgende vraag is wat je ermee doet. Als heel Volendam op de PVV stemt omdat ze een hekel hebben aan allochtonen terwijl er in het dorp geen allochtoon woont, is dat dan een probleem dat je serieus moet nemen? En welk probleem eigenlijk? Nou ja, het is een politiek probleem als je de stemmen van die Volendammers wilt. Maar wat kun je eraan doen anders dan proberen met feiten te laten zien dat het probleem grotendeels denkbeeldig is?

In een beschaafde samenleving is het onacceptabel om een groep mensen die als enige gezamenlijk kenmerk hebben dat ze dezelfde etnische achtergrond hebben verantwoordelijk te stellen voor individuele leden van die groep. ‘Ik vind het ronduit beledigend om geassocieerd te worden met boefjes op de Schiphol-lijn die laptops stelen. Het is alsof je een Italiaanse professor in de geschiedenis van de Renaissance ter verantwoording roept voor de misdaden van de Italiaanse maffia,’ zo reageerde verontwaardigd schrijver en econometrist Fouad Laroui.

Als daders zijn allochtone jongeren oververtegenwoordigd in de criminaliteitscijfers. En allochtonen als geheel zijn ook meer dan gemiddeld het slachtoffer van criminaliteit. De criminele jongeren discrimineren niet. Dat is reden voor zorg. Zwarte getto’s en hispanic barrio’s in Amerika kennen hetzelfde probleem, al is de permanentheid van hun gedepriveerde situatie aanzienlijk serieuzer dan die van onze allochtone jongeren. Anders gezegd, bij ons valt er veel meer te redden en wordt er veel meer gered.

Volgens het CBS onderzoek van 2008 voelen allochtonen zich over het geheel genomen onveiliger dan autochtonen. Dat geldt niet alleen in de steden, waar ze vaak wonen in relatief onveilige wijken, maar ook op het platteland of in kleinere gemeenten. Volgens een artikel in de Telegraaf, vlak na de verkiezingsoverwinning van de PVV in juni 2009, voelen allochtonen zich steeds meer onwelkom en misschien daardoor, minder veilig. We hebben van Fortuyn geleerd dat de perceptie van onveiligheid minstens even belangrijk is als de realiteit ervan. Fair enough, maar laten dat ons ook realiseren voor de gevoelens die ontstaan door de onophoudelijke verbale aanvallen op allochtonen.

Als ik hier niet al te veel aandacht besteed aan jeugdcriminaliteit dan is dat niet om het probleem te ontkennen. Maar we zouden ons met de feiten bezig houden en al zijn de problemen zeker reëel, in het grote verband van de Nederlandse samenleving zijn ze beperkt van omvang. Omdat het gaat om Marokkaanse jongens, voornamelijk, is het probleem onderdeel geworden van het integratiedebat. Dat is geen goede zaak. Je kunt de excessen van kleine groepjes uit bepaalde kring niet de hele groep aanwrijven. Als was het maar omdat dan de autochtonen ook verantwoordelijk zijn voor alles wat er verder in Nederland gebeurt dat niet in de haak is en daar niet voortdurend collectief voor ter verantwoording worden geroepen. Mijn boekenkast staat vol met verklaringen voor deviant gedrag of simpelweg criminaliteit. Is het een integratieprobleem? Nee, het is een probleem dat de discussie over integratie belast.