Drie generaties op bezoek in China

Door Frans Verhagen

De foto is fascinerend: president Barack Obama schudt de hand van de Chinese president Hu Jintao. Rechts staat Hu, met rechte rug en geplastificeerd zwart geverfd haar, links neigt de grijzende Obama licht voorover, alsof hij buigt. Het was natuurlijk niet zo bedoeld maar de metaboodschap van de foto is onmiskenbaar: hier staat de leider van de oude nieuwe wereld die zijn respect betoont aan de leider van de nieuwe nieuwe wereld. De reacties waren voorspelbaar: woedende Amerikaanse nationalisten klommen in de gordijnen, Chinese nationalisten knorden tevreden. De rest van de wereld zag de toekomst.

Want wie de toekomst wil zien gaat niet meer richting Amerika maar begeeft zich naar China. Daarin was ik allesbehalve origineel toen ik er rondreisde. Behalve journalistieke motieven, rondkijken wat er gebeurt, had ik andere overwegingen. Mijn Chinees Amerikaanse schoonfamilie ging mee en zo konden we met drie generaties, de oudste geboren in Shanghai (Donald, mijn schoonvader), de middelste in Los Angeles (Karen, mijn vrouw) en de jongste in Amsterdam (Paul en Mark, mijn zonen), een soort drietrapsraket van culturele exploratie afsteken. Ik ben dertig jaar dagelijks met de Verenigde Staten bezig geweest, laat dat mijn excuus zijn om al na één bezoek te schrijven over een land dat minstens zoveel jaren vereist om daadwerkelijk te ontdekken.

Zoals zoveel China-gangers was ik onder de indruk en enthousiast. Inderdaad, waar ik in Amerika veel signalen zie van een land op leeftijd, zich moeizaam schikkend in een mid life crisis, daar zag ik in China een land dat met zijn veel langere en veel treuriger geschiedenis fris en verrassend voelde, jong, energiek en gedreven. Natuurlijk krijg je een vertekend beeld want het vertelt weinig over de feitelijke ontwikkelingen in beide landen; zoals je in Amerika weinig merkt van de politieke verlamming, zo merk je in China weinig van de beperkingen van een semi-autoritair regime. Maar vooral probeerde ik niet voortdurend te vergelijken maar China te bekijken op zijn eigen merites, zoals ik dat ook altijd met Amerika gedaan heb.

Het was een voordeel om te reizen met mijn Chinees Amerikaanse schoonouders. Het verschafte niet alleen een historisch perspectief en het nodige commentaar, maar ook veel uitleg en hulp bij vertaling. Bij mijn vrouw thuis in Los Angeles spraken de kinderen alleen Engels maar een soort rudimentair Chinees bleek toch aanwezig in haar onderbewustzijn. Mijn zoon van twintig pikte het Chinees op met het enthousiasme van een derde generatie kind dat zijn wortels koestert. We zagen misschien net wat meer dan een gewone toerist: sommige familieleden zijn nooit weggegaan, anderen zijn teruggegaan toen dat in de jaren negentig mogelijk werd. Mijn schoonouders gaan nu zowat jaarlijks naar China.

Drie generaties Kao

Shanghai is de deur waardoor je van de ene in de andere wereld stapt, zoals New York dat is voor Amerika. Natuurlijk is kosmopolitisch Shanghai China niet, zoals New York weinig zegt over Amerika. Maar dezelfde energie die ik voelde toen ik in New York studeerde, overviel me nu in Shanghai. In de vergelijking anno nu verliest New York het. Mocht ik een lang weekend winkelen, uitgaan en cultuur opsnuiven, ik zou Shanghai kiezen. En zoals ik dertig jaar geleden in New York ging studeren, zo wil mijn zoon naar Shanghai.

 

China oogt bruisend, energiek en modern, in elk geval rond de grote steden. Wat je ziet gebeuren spreekt duidelijk taal, de cijfers onderstrepen het. Sinds 1978 heeft China gedurende 33 opeenvolgende jaren economische groei doorgemaakt, zegt Justin Lin, een Chinese econoom die nu chief economist en senior vice president is van de Wereldbank. De gemiddelde groei was 9,9 procent per jaar en de gemiddelde groei van de handel met de rest van de wereld was 16,3 procent per jaar.

Dat Justin Lin de positie bekleedt die hij nu heeft, is al een bewijs van de nieuwe rol van China in de wereldeconomie. In zijn boek Demystifying the Chinese Economy betoogt Lin dat de groei van de wereldeconomie de afgelopen vijftien jaar sterk afhing van de Chinese groei. Volgens Lin heeft China een eigen pad gevolgd door het gebruik van wat hij een ‘dynamisch comparatief voordeel’ noemt. China probeerde niet, zoals veel ontwikkelingslanden, het wiel uit te vinden maar gebruikte wat al bestond en deed daar zijn voordeel mee. Een catch up land zoals China moet de technologie die er al is opslorpen en gebruiken, vindt Lin. Dat levert aanzienlijke lagere ontwikkelingskosten op, wel vergt het hoge investeringen in machinerie. En een hoop jatwerk. Het heeft gewerkt, zo lijkt het.

De vraag is of die groei valt vol te houden, of China de overgang kan maken naar een hoger niveau. Het weekblad The Economist heeft berekend dat China in de komende tien jaar in omvang van het Bruto Nationaal Product de VS zal passeren. Wel loopt het land een aanzienlijk risico op hogere inflatie vanwege de snel stijgende lonen in de brede economie, ook en vooral in de dienstensector waar weinig productiviteitsgroei is.

China besteedt jaarlijks negen procent van zijn BNP aan investeringen in de infrastructuur – Amerika drie procent. Een topdown systeem van beslissen en een harde hand van onteigenen, maakt het gemakkelijker om publieke investeringen te doen. Hoewel daarmee veel publieke voorzieningen tot stand komen, garandeert het zeker niet dat alle besluiten goed of verstandig zijn. Neem de peperdure Magalev magnetische hoge snelheidstrein tussen het vliegveld van Pudong en een afgelegen metro stop. In zeven minuten brengt de trein je naar een metro die minstens nog een half uur treinen van de stad ligt. Ondanks de dames met sjerpen die op het vliegveld je proberen de Magalev in te lokken, nemen de meeste reizigers de spotgoedkope taxi en zien dan de trein inderdaad als een flits langskomen, parallel aan de snelweg. Toen mijn zoon samen met zijn opa uit interesse de Magalev uitprobeerde, ontmoetten ze alleen maar toeristen die hetzelfde deden en daar dertig euro voor over hadden.

De infrastructuur in deze grote steden oogt imposant. Zeker, de hoge snelheidstreinen lopen wel eens uit de rails omdat ze al te snel worden aangelegd, de geleende technologie niet goed wordt beheerst en misschien ook omdat de minister corrupt is. In de flonkerende metro in Shanghai botsten in oktober twee treinen op elkaar omdat vanwege een probleempje de communicatie per telefoon moest. Maar het heeft zijn voordelen als een land zijn infrastructuur vanuit het niets moet opbouwen en daar ook veel geld in stopt. Wie de povere publieke omgeving van de Verenigde Staten kent, ziet dat China doet wat Amerika nalaat: de structuur neerleggen die nodig is om door te groeien.

Zo leverde de wereldtentoonstelling van 2010 Shanghai een nieuw vliegveld op waarbij de gammele Amerikaanse luchthavens met hun absurde controles door slecht opgeleide, klantonvriendelijke beveiligers schril afsteken. De metro in Shanghai was al goed en supergoedkoop en nu nog uitgebreider. Als Amsterdammer die de Noord-Zuid lijn heeft gevolgd zie ik dat die Chinezen hun metro aanleggen zonder veel problemen. De vraag is natuurlijk of de semi-autoritaire manier waarop dat wordt gedaan acceptabel is. Nee, natuurlijk niet, is het eerste antwoord, maar ondertussen liggen die mooie projecten er wel. Of de leugenachtige praktijken waarmee bij ons de HSL, de Betuweroute en de Amsterdamse metro zijn gerealiseerd nou zoveel democratischer zijn, daar valt nog wel een goede boom over op te zetten.

Het is niet allemaal hosanna. Nog los van corruptie, onterechte en ondergewaardeerde onteigening, schept de groeispurt ook problemen in de publieke ruimte en met luchtvervuiling en milieu. In december haalde het mistige landschap van een gewone vervuilde dag in Beijing de wereldmedia al viel het wel mee toen wij er waren. De regulering van de auto’s via dure vergunning is een poging om daar wat aan te veranderen en er is geen ochtendblad dat rekeningrijden dwarsboomt. Het heeft zijn voordelen om een verplichtende overheid te hebben: langs snelwegen in de stad staan bosjes en struiken om te voldoen aan de verplichting om dertig procent groen te hebben. Verder zijn de Chinese scooters elektrisch. Geen vervuiling en geen herrie, je zou soms wensen dat de Amsterdamse gemeenteraad dat kon opleggen.

Overal wordt gebouwd, kranen bepalen de horizon van de steden die we bezochten. China kent een bouw boom en net als bij ons is de overheid de grote stimulerende kracht daarachter. Niet door lage rentes en hoge hypotheken voor financiële klungels, maar omdat de overheid zich ten doel heeft gesteld om miljoenen woningen te bouwen voor de vele Chinezen die naar de steden zijn getrokken. Shanghai kent al zo’n tien satellietsteden. De planning voor dit jaar was tien miljoen ‘betaalbare woningen’ (China is en blijft een plan economie met hoera plannen die vijf jaar beslaan). Volgens de Financial Times is dat getal niet gehaald. De boom lijkt voorbij, lokale autoriteiten zijn te veel financiële verplichtingen aangegaan en hebben waarschijnlijk de rapportage opgeklopt. Zo blijkt ook een gat in de grond te gelden als bouwplek en dan gaat het hard. Officieel China houdt vast aan het vijf jaren doel van 36 miljoen nieuwe huizen tussen 2011 en 2015. Een flink aantal bouwprojecten die we zagen was in de mottenballen gezet en veel gaten in de grond waren niet meer dan dat. Ik hoorde dat dure nieuwe appartementen niet meer te verkopen zijn.

Xian op vrijdagavond

Verrassender dan Shanghai en Beijing en de omringende regio vond ik Xian. Deze stad ligt op een uur of drie vliegen van Shanghai en dankt zijn bekendheid aan de beroemde terra cotta legers. In mijn onnozelheid verwachtte ik een soort derde wereld-stad, zo in het binnenland van China. Meteen al vanaf het supermoderne grote vliegveld werd ik uit de droom geholpen. Om te beginnen gaat het niet zomaar om een stad, er wonen acht miljoen mensen, het is een van de vele miljoenensteden in China.

De vervuilende Sovjet industrieën die hier in de jaren vijftig waren gebouwd en de stad een vervuilde reputatie bezorgden zijn grotendeels verdwenen. Schoon is het er nog steeds niet, maar de grote industrieën zijn nu chemisch, farmaceutisch en high tech. We zien veel appartementsgebouwen in Sovjetstijl maar Xian bouwt als een razende. Zeker, het zijn cookie cutter gebouwen: allemaal hetzelfde, althans gegroepeerd in blokken van tussen de vijf en de tien vrijwel identieke torens, maar duidelijk moderner dan wat er was.

Ik loop altijd grote winkels binnen in het buitenland, een sociologische tik. Ik wil weten hoe het dagelijks leven eruit ziet, ook als je niet in al die huiskamers kunt kijken en in de supermarkt kom je veel te weten. Xian had warenhuizen die je qua producten kunt vergelijken met Westeuropa en Amerika. De luxe winkels boden de bekende Europese en Amerikaanse merken, niet zo ostentatief als in Shanghai maar toch. Tegelijkertijd was Xian de meest Chinese stad die we bezochten. Binnen de gigantische antieke muren lag de oude stad, met onder meer, stil en sereen midden in de stad, een van de oudste moskeeën ter wereld. Eromheen ligt een soort kabash, een rommelmarkt, maar het leukste was de sfeer in de het netwerk van straten daar vlakbij, waar op zaterdagavond werd gegeten, gepraat, gedronken, geflirt en wat al niet.

Omdat we mijn Chinees Amerikaanse schoonouders bij ons hadden, konden we wat meer contact leggen met ‘echte Chinezen’. Het bood enig inzicht in het Chinese dagelijkse leven – we hebben er nog wat familie – al heb ik niet de illusie dat we ook maar een hoekje van de deken hebben opgelicht. Chinezen wonen in piepkleine appartementen, het idee van huiskamer bestaat pas sinds kort en is nadrukkelijk middenklasse. Ikea heeft nog een wereld te veroveren. Als Chinezen mensen ontvangen dan is het in één van de vele privé eetkamers in de restaurants – iets wat ik overigens al kende van Los Angeles, het is altijd verrassend hoe culturele gewoontes ook overzees blijven bestaan. Chinezen brengen veel tijd buiten door, veel grootouders met kinderen, maar ook mensen die ’s ochtends om zeven uur in de vele parken doen aan ball room dansen of tai chi oefenen. Anderen huppelen met grote rode waaiers, een enkeling goochelt met een namaakzwaard. Gezonde geest in een gezond lichaam, zou Confucius al gezegd hebben, zij het niet in het Latijn.

Omdat mijn jongste zoon bij een scooterongeluk in Thailand een diepe vleeswond had opgelopen, moesten we om de anderste dag de wonde laten schoonmaken. Het bood een brede variatie van medische zorg, waarbij er meteen uitsprong dat als je meer geld hebt of bereid bent te betalen, je kortere rijen en betere verzorging hebt. Hoewel voor ons dat laatste niet veel uitmaakte, want de community health care in Hangzhou was beter dan de privé kliniek in Shanghai. De kosten in Hangzhou waren drie Euro, in Shanghai vijftig Euro, maar daar stond tegenover dat je er een keurige factuur bij kreeg voor de verzekering. De vijf of zes ziekenhuizen waar we zijn geweest hielden spreekuur in open kamers, er stonden lange rijen en je moest voor elke behandeling vooraf en achteraf wat betalen, niet als smeerolie maar gewoon in bureaucratische procedures. Een klein inkijkje, illustratief misschien, maar hoe het echt zit ontging ons.

 

De verhalen over de nieuwe elite van partijbonzen en ‘princelings’, de kinderen van partijbonzen die ongelukken veroorzaken en daarmee wegkomen, zijn legio. Maar sprekender was het anekdotisch materiaal. Tijdens ons bezoek kwam de nieuwe Amerikaanse ambassadeur in China aan. Ambassadeur Gary Locke trok veel aandacht: niet alleen is hij nu de hoogste Amerikaan in China, hij is van Chinese afkomst en dat vervulde de Chinezen met trots. Voordat hij ambassadeur werd, was Locke gouverneur van Washington State en minister van Handel bij Obama. Voor de machthebbers in Beijing was de lol er snel af.

Als een lopend vuurtje ging de foto rond van Locke met zijn dochter aan de balie van een Starbucks op het vliegveld van Seattle. Niets bijzonders, zou je zeggen. Locke staat in de rij, bestelt en betaalt. Andere foto’s laten Locke zien op het vliegveld van Beijing waar hij zijn koffers van de band haalt. De beelden zorgden voor opwinding in China. Een man van gezag, een autoriteit die zich gedraagt als een gewone burger? De vergelijking met de op luxe gestelde Chinese bazen is weinig flatteus. Zij wonen in aparte complexen met airconditioning tegen de vervuilde lucht, ze rijden rond in limousines en doen hun eigen inkopen niet. Oeps, dat zag er ineens slecht uit. En dan was er Lockes grijze haar. Het leek wel haast een steek onder water: alle Chinese politici hebben pikzwart geverfde haren, ze zijn eeuwig jong in hun eigen spiegel. Door zijn haar niet te verven, maakte Locke er een punt van.

Het zijn maar incidenten maar het vertelt iets over de kwetsbaarheid van het Chinese regime voor wat in de westerse wereld heel gewoon is en hun bewustzijn daarvan. Naarmate China meer open staat voor de wereld zullen dit soort vragen vaker gesteld worden en in de slipstream ervan, waarom kunnen westerse landen politieke rechten en vrijheid van meningsuiting hebben en wij niet? De doelstellingen van de Chinese leiding zijn economische groei en politiek stabiliteit. De grote vraag is of die twee samen blijven gaan.

 

Ik had me voorbereid met de Penguin History of Modern China van Jonathan Fenby. Het is een hele haal maar vanaf de opium oorlog tot Tiananmen Square stuiter je van de ene massamoord naar de andere. Warlords, keizerlijke legers, nationalisten, communisten: het is één aaneenschakeling van oorlog, dood en ellende. Voeg daarbij de talloze hongersnoden en natuurrampen, cholera en tuberculose, en je krijgt een beeld van een murw geslagen land, waarin de dertig of veertig miljoen doden die we aan Mao kunnen toeschrijven niet eens meer opmerkelijk zijn.

Wat je er van merkt is een samenleving van scherpe ellebogen. Chinezen maken de grofheid van Nederlanders klein bier. Vriendelijkheid zit niet in het Chinese DNA, althans niet vanzelfsprekend. Als je een paar Chinezen luidruchtig hoort praten, denk je dat ze vreselijke ruzie hebben. Als ze echt boos zijn, klinkt het net zo bruut als ze het waarschijnlijk bedoelen. Als ze nieuwsgierig zijn, zijn ze dat heel opdringerig. We hadden ook het gevoel dat het een ‘ratting society’ is, een samenleving waarin mensen niet aarzelen om anderen erbij te lappen, misschien zelfs familieleden.

Clichématig maar toch ook veelzeggend is het verkeersgedrag in Shanghai, een wonderbaarlijke wildernis. Afslaand verkeer rijdt gewoon de overstekende voetgangers plat, ware het niet dat die daarop geanticipeerd hebben en al inhouden voor chauffeurs die bewust oogcontact mijden en net doen alsof er niemand anders op de weg is. Mijn Amsterdamse instinct om auto’s te trotseren was ik snel kwijt, ze rijden gewoon door.

Als er wat gebeurt zijn Chinezen geweldig nieuwsgierig maar niet erg hulpvaardig. We zagen een scooter een wat oudere fietser ondersteboven rijden. De oudere man bleef op de grond liggen. De scooterrijder klopte zijn kleding af, keek naar de schade en ging weer verder. Maar wat echt verbaasde was dat niemand, letterlijk niemand, de oude man hielp. Die krabbelde uiteindelijk overeind onder het priemend oog van tientallen mensen die nieuwsgierig stonden te kijken maar geen hand uitstaken.

Toen dit najaar het filmpje naar buiten kwam over het tweejarige meisje dat twee keer werd overreden en waar omheen vervolgens achttien passanten liepen alsof het ze niet aanging, verraste dat niet. Het punt is: het ging ze inderdaad niet aan. Ze kijken niet op van lichamelijk leed, zou je kunnen concluderen, of iets minder cynisch, ze passen wel op zich ermee te bemoeien. Je weet maar nooit hoeveel last je daarvan krijgt. Beter de andere kant opkijken en doorlopen. De krantenkop dat China aan zelfonderzoek deed naar aanleiding van dit incident, klonk vooral plichtmatig.

 

Met de middenklasse is het aantal auto’s in China geëxplodeerd. Het oude beeld van al die duizenden fietsers is vervangen door volgelopen snelwegen. Beijing heeft acht ringen die allemaal de hele dag vol staan en niet met simpele bakjes. Wat opvalt is dat Buick, in de VS een secundair merk voor oudere, weinig energieke types, hier een geweldig marktaandeel heeft en hip is. De Chinese bureaucraten en bazen rijden in een Audi 6, bij voorkeur met donkere ruiten. Taxi’s zijn allemaal Volkswagens, een oud soort Passat, als ik het goed zag, dat hier Santana heet. Volkswagen was er vroeg bij, het bedrijf sloot al in 1984 een joint venture met een Chinees bedrijf. Daarmee kreeg Audi ook voet aan de grond. In 2010 verkocht Audi bijna 280.000 auto’s, het dubbele van wat het bedrijf in de VS kwijt kan. BMW loopt achter, het heeft last van een slecht imago omdat corrupte officials er een voorkeur voor hebben en omdat de auto in 2003 betrokken was bij het doodrijden van een arme man die een deuk had gemaakt in de auto. Een bak voor proleten, daar komt het op neer.

Door de groei van het aantal auto’s heeft de overheid beperkende maatregelen moeten instellen. Ik hoorde dat een vergunning voor een auto zo ongeveer net zo duur is als de auto zelf, wat me deed afvragen hoe het toch mogelijk was dat zoveel mensen zich die auto konden permitteren. Als dit de nieuwe middenklasse is, dan is die al behoorlijk groot.

 

De vraag die onvermijdelijk opkomt in dit bruisende China is hoe lang het goed kan gaan. Kun je een welvarende middenklasse koesteren zonder dat die een maatschappelijke stem wenst? Kun je een economie van namaken en eenvoudige productie laten doorgroeien naar entrepreneurs en eigen ontwerpen zonder dat eigendomsrechten goed zijn geregeld en zonder dat de nieuwe ondernemers enige zeggenschap hebben in de samenleving?

De dictatuur van de partijbonzen en de discretionaire bevoegdheden van provinciale en stedelijke autoriteiten: het irriteert mensen, zoveel is wel duidelijk. Maar het leek ons vooral toe dat de huidige generatie van tussen de twintig en de veertig niet in opstand zal komen. Ze kennen uit eigen ervaring of via hun ouders de hongersnood en politieke onzekerheid van de jaren vijftig en zestig, en ze genieten van de nieuw verworven rijkdom, zonder al te veel vragen te stellen. Zij praten keurig over de ‘bevrijding’ van 1949. In het huis van Mao in Beijing kregen we twee scholieren meisjes mee als begeleider die ons de hoera-versie van de geschiedenis boden, voor zover hun Engels dat toeliet.

Voordat we uit eten gingen met een ver familielid kregen we de waarschuwing dat we met haar zoon niet moesten praten over politiek. Hij had een hoge functie in de partij, vertelde mijn schoonmoeder. De man bleek prominent professor in de geschiedenis van de Ming dinastie (1368-1644). Dat leek me niet zo politiek, maar blijkbaar ben je in zo’n positie per definitie een partijbons. Hij bleek helaas weinig communicatief want ik zou wel wat meer over zijn leven hebben willen horen. Of de zorg van mijn schoonouders terecht was of juist een overdreven idee, kon ik niet beoordelen. Ik had niet het gevoel dat de mensen met wie we praatten op eieren liepen.

In elk geval had mijn zoon geen probleem om de beperkingen van het internet heen te komen. En toen mijn kinderen een obligate foto van me maakten, ik voor de Verboden Stad met een rood Mao boekje in mijn hand, keken de omstanders ietwat verbaasd, misschien wel meewarig naar die rare buitenlander. Afgezien van de naweeën van het ongeluk met de HSL trein en de avonturen van ambassadeur Locke, was politiek niet aan de orde.

In de stapels boeken over de toekomst van China valt op dat het heersende regime wordt vergeleken met dat van Qin Shihuangdi, de keizer die China in 221 voor Christus verenigde. De Qin keizer was een aanhanger van het Legalisme dat stelde dat alleen een harde en flinke straffen de mensen op het rechte pad konden houden en een effectief bestuur konden garanderen. Ik kwam die gedachte ook tegen in Francis Fukuyama’s recente boek The Origins of Political Order waarin de politicoloog uitlegt hoe een samenleving zonder dat er formele verantwoording werd afgelegd toch kon functioneren met een moreel kompas omdat ervan uitgegaan werd dat de morele waarden van de keizer garandeerden dat bestuur rechtvaardig was en gericht op het grote goed van de samenleving. De leider van het land heeft een recht om te besturen maar heeft ook de verplichting om zijn onderdanen goed te behandelen. Zo ziet de Communistische Partij het ook.

De Amerikaanse socioloog Robert Bellah kwam met hetzelfde verhaal in zijn boek over de wortels van ethiek en geloof in diverse samenlevingen, waaronder de Chinese. Overigens overleefde het regime van keizer Qin Shihuanghi niet lang. De onderdanen hebben volgens deze Confuciaanse traditie namelijk ook het recht om een andere leider te kiezen als de convenant wordt gebroken. Die gedachte is niet zo vreselijk veel anders dan de overwegingen waarmee in Europa de absolute macht van de koningen werd ingetoomd en die op basis waarvan de Amerikaanse onafhankelijkheid werd uitgeroepen.

Dat Chinezen altijd maar weer op zoek zijn naar een nieuwe keizer en dat ze democratie of iets dat daarop lijkt ondergeschikt zouden maken aan economische vooruitgang, zoals sommige ‘experts’ zeggen, dat er een soort Aziatische desinteresse zou zijn in democratie, lijkt me wat al te gemakkelijk en clichématig, als het al niet onvergeeflijk patroniserend is. Het is ook niet voor niets dat het regime de touwtjes heeft aangehaald toen de Arabische lente losbarstte. De voormalige chef econoom van Goldman Sachs, Jim O’Neill, de man die de BRICS hun naam gaf, citeert een Amerikaanse zakenman die deze variant van westers opportunisme goed weergeeft. ‘Waarom maak je je zo druk over stemmen? In de VS kan iedereen het doen en komt maar de helft van de mensen opdagen. Als stemmen zo fantastisch was, zoals seks bijvoorbeeld, dan zou iedereen het doen.’

Volgens Kishore Mahbubani, die met The New Asian Hemisphere het ultieme, ietwat triomfalistische boek schreef over zelfbewust Azië, kan ‘China niet slagen in zijn doelstelling om een moderne samenleving te worden totdat het de sprong kan maken en de Chinezen toestaat hun eigen leiders te kiezen.’ In een analyse van het ‘autoritaire model’ als alternatief voor westerse democratie, schrijft de Amerikaanse politicoloog John Ickenberry dat er ‘weinig bewijs [is] dat autoritaire staten werkelijk geavanceerde samenlevingen kunnen worden zonder op te schuiven in een liberale democratische richting. De legitimiteit van de één partij leiding in China berust meer op het in staat zijn van het produceren van economische groei en volledige werkgelegenheid door de staat dan op autoritaire laat staan communistische principes.’ Met andere woorden, het overleven van het regime van de communistische partij staat of valt met succes en dan nog blijft het de vraag of dat goed kan gaan.

Verscheidene besprekers van Henry Kissingers On China verweten de oude pragmatische vos wel wat erg relativistisch te zijn. Over democratie en hoe je die inricht kun je dan wel verschillende meningen hebben, maar het is lastig om universele rechten van de mens relatief te verklaren. Opmerkelijk is dat juist degenen die het hardste roepen over de superioriteit van de westerse cultuur aan China het voordeel van de twijfel geven.

Het blijft onduidelijk wat de link is tussen een hogere levensstandaard en democratie. Volgens Polity, een VS research groep, zouden staten naarmate hun BNP stijgt meer in de richting van democratie bewegen. Weinig landen met een inkomen per hoofd van meer dan $10.000 per jaar werken zonder een redelijk vertegenwoordigend systeem. Een succesvol regime dat een middenklasse oplevert, produceert daarmee ook zijn eigen critici. Het gebeurde in Chili in de jaren tachtig, het gebeurt vandaag in Rusland. Waarom zou het in China anders gaan?

Er zijn per jaar, schijnt het, wel 100.000 botsingen van Chinese burgers met het regime. Daarvan haalt maar een klein deel de buitenlandse pers, soms omdat het prominente burgers betreft die zonder vorm van proces gevangen worden gezet, soms omdat de burgers succes boeken. Dat laatste gebeurde in december in het dorpje Wukan, in zuid China, dicht bij Hong Kong, waar de dorpelingen in opstand kwamen tegen de corrupte partijofficials. Het conflict werd min of meer opgelost maar zal ongetwijfeld elders weer opduiken.

De partij probeert televisieprogramma’s die keuzes bieden of die aanschurken tegen westerse consumptiewaarden, zoals onze reality televisie, te verbieden of aan te passen. De partij wil dat China ook cultureel zijn partijtje meeblaast, vanuit de overtuiging dat die Chinese cultuur superieur is aan de westerse. Die doelstelling lijkt opgeschreven zonder besef dat cultuur creativiteit vergt, het opschuiven en opduwen van grenzen – vrijheid in brede zin. Dat spoort natuurlijk niet met de controle die de partij wil uitoefenen. Vandaar de arrestatie van schilders, schrijvers en andere creatieve entrepreneurs. Zoals Nederlandse auteurs op de boekenbeurs in Beijing ervoeren, is vrijheid beperkt. En simpelweg zeggen dat een dergelijk groot, volkrijk land alleen maar krachtig bestuurd kan worden, is wat al te gemakkelijk.

 

Je vertrekt uit China met gemengde gevoelens. Je ziet de energie, je voelt hem dagelijks, maar je kent ook de beperkingen ook al zie je die heel wat minder. Kan het land zijn weg vinden naar een politiek systeem waarin er een of andere vorm van representatie bestaat, waarin niet een kongsi van partijbazen alles beslist? Het is de ultieme test van de stelling van veel verdedigers van het westen dat het volgende stadium van economische groei en sociaal welzijn alleen bereikt kan worden via een democratisch systeem, dat basisrechten garandeert, dat representatief is en ter verantwoording kan worden geroepen.

 

Op weg terug naar Amsterdam verwacht ik een KLM vliegtuig vol Westeuropeanen die net als wij zijn komen snuffelen aan deze nieuwe, oude wereldmacht. Mis, het vliegtuig zit vol met Chinese toeristen, de middenklasse op reis, op weg naar Amsterdam waar ze zich ongetwijfeld zullen verbazen over de gesloten musea in Amsterdam en de puinhopen rondom de Noord-Zuid lijn. Als ik een paar dagen later in Volendam terecht kom (don’t ask) lopen twee bussen met Chinese jonge toeristen leeg in het lokale gebakken vis restaurant. ‘Niehau’, ‘niehau’ klinkt het van de dames in toeristische klederdracht. In Volendam weten ze uit welke hoek de wind waait.