Mislukte aardappeloogsten in Ierland

Het klimaat in het westen van Ierland leent zich bij uitstek voor de teelt van aardappels: mistig, nat en gelijkmatige temperaturen. Dat zijn ook de ideale omstandigheden voor de groei van Phytophtera Infestans, oftewel de aardappelrot, een aardappelziekte die via sporen wordt overgedragen. Deze rot, die heel Europa zou treffen, duikt voor het eerst op rond 1830. Waarschijnlijk uit Amerika.

Ieren waren gewend aan mislukkende aardappeloogsten. Het was een bekend verschijnsel. Ze werden pas een serieus probleem toen de misoogsten elkaar opvolgden en wanhopige mensen de pootaardappelen opaten of voor hun ogen zagen verrotten. De rot was een mysterie. De ene dag ‘stond de oogst er fantastisch bij’, de volgende dag was ‘de lucht zwanger van de ziekelijke geur van verval’. Van het ene op het andere moment konden de bladeren zwart worden, verkruimelen als je ze aanraakte. Net geoogste, gezond ogende aardappelen konden zomaar veranderen in zwarte prut. In 1845 ging zo’n dertig tot veertig procent van de oogst eraan, in 1846 vrijwel honderd procent. Het jaar daarop was relatief droog maar omdat de boerengezinnen hun pootaardappelen hadden opgegeten, werd er nauwelijks geplant. In 1848 werd er wel geplant maar zorgde de natte zomer voor een complete misoogst.

De gevolgen waren rampzalig. Reizigers beschrijven menselijke skeletten langs de kant van de weg. Niet zomaar een paar, maar honderden. In maart en april 1847 alleen al stierf in Skibbereen, een dorp van tweeduizend inwoners, tien procent van de inwoners. En dat gebeurde overal. De overvloed aan lijken veroorzaakte ziektes waartegen de verzwakte bevolking geen weerstand had, waarmee een dodelijke cyclus op gang was gekomen.