Het probleem met de ‘d’ in D66

Werk maken van de ‘d’ in D66
Gepubliceerd in decembernummer van De Olifant, blad van D66 Amsterdam

Een jaar geleden kwam op het halfjaarlijkse congres van D66 een voorstel op tafel om de advieslijst voor de opstelling van de kamerverkiezingen te laten maken door de voorzitter en de lijsttrekker. Zonder veel debat en met marginale tegenstand (samen met Boris van der Ham liet ik mijn verzet horen) werd het voorstel aangenomen. Het is waar, uiteindelijk worden de kieslijsten bij D66 worden opgesteld door de leden, dat betekent optimale democratische besluitvorming. Helaas blijken die leden, of in elk geval degenen die stemmen, meestal heel trouw de adviezen van de stemcommissies te volgen (behalve de laatste keer toen de tweespalt tussen Pechtold en Van der Laan de door Pechtold bepleite lijst ondersteboven gooide). Zo’n commissie heeft dus veel invloed. En nu zitten daar twee leden van het Haagse establishment die de lijst gaan opstellen. Gewoon, kwartetten op de achternamiddag.
Het congres stond erbij en keek ernaar. Het mag professioneel lijken om een klasje van 35 potentiële kamerleden op te leiden, de keuze voor degenen die daaraan meedoen is in duister gehuld en hun positie legt een behoorlijke hypotheek op de keuze die de leden straks krijgen geadviseerd door lijsttrekker en voorzitter. Wedden dat het klasje van Pechtold straks de fractie van Pechtold wordt? Hoe breed is deze groep? Zijn alle stromingen van D66 erin vertegenwoordigd? Ik zou het niet weten.

Ik memoreer dit verhaal om het gebrek aan interne organisatie en vooral een gestructureerde partijdemocratie aan de orde te stellen. Als iemand lid wordt van D66 en vraagt: ‘waar kan ik actief zijn?’ dan is het antwoord zeer beperkt. Je kunt in besturen, naar vergaderingen op afdelingsniveau en zo meer. Je kunt lid worden van platforms, tegenwoordig thema afdelingen geheten en op jouw terrein misschien wat laten horen (hoe en aan wie is niet helemaal duidelijk). Je kunt twee keer per jaar naar het partijcongres dat door het Landelijk Bestuur wordt georganiseerd en bestierd. Want daar mag iedereen komen en dat is een goede zaak (al zaten er op 7 november ineens 1400 leden in de zaal ipv de normale 400, de helft nieuw). Er is een ledenblad dat vooral dient als promotiemiddel. Sinds kort zit er een debatsectie(tje) in maar het had nogal wat voeten in aarde voordat zelfs dat minimale debatding tot stand kwam.
Naarmate het aantal leden weer stijgt wordt het klemmender dat D66 geen behoorlijke structuur heeft. Er zijn leden, afdelingen en er is het Haagse, waartoe ik ook het Landelijk Bestuur reken.

Daartussenin zit niets. Als de fractie wil weten hoe in de partij gedacht wordt over een bepaald onderwerp dan is er geen middel om dat te testen. Als de partij aan de fractie wil laten weten hoe ze denkt over een onderwerp dan is daarvoor geen middel. D66 ontbeert een partijraad of een of ander orgaan van enige omvang dat namens de leden kan vertellen hoe de partij ergens over denkt of in debat gaan met de fractie of het Landelijk Bestuur. Acuut besluit nodig over Uruzgan of iets dergelijks? Ik vermoed dat Alexander Pechtold een rondje belt met bekenden en vervolgens een standpunt inneemt. Leden komen er niet aan te pas, althans niet in een vorm die georganiseerd is.
Ander raar verschijnsel.

Onze partij heeft een Permanente Programma Commissie, de Sovjet reminiscenties oproepende PPC. Hoe de leden daarvan zijn benoemd zal geen lid van D66 weten. Gekozen zijn ze in elk geval niet. Pas achteraf, toen deze anomalie wat opzichtig bleek, is de voorzitter van deze PPC, Joris Backer, gekozen tot lid van het Landelijk Bestuur – maar in functie. Onder de PPC hangen allerlei werkgroepen. Hoe die tot stand komen, niemand die het weet. Deze werkgroepen worden geleid door mensen die gevraagd zijn door het landelijk bureau. Ze hebben opdracht gekregen om vast te schrijven aan het verkiezingsprogramma, natuurlijk gebaseerd op de vijf richtingwijzers die sinds het programma van 2006 haast vanzelfsprekend zijn aanvaard als ons beginselprogramma. Ik mag het zo niet noemen, maar dat is het wel.

Op het congres is er nooit echt over gedebatteerd. Het boekje over ‘vertrouwen op eigen kracht’ had een baartijd van meer dan een jaar en levert, eerlijk gezegd, nou niet direct interessante en originele vergezichten op.
Natuurlijk zijn er gekozen organen. Besturen in de steden, in de regio’s. Die hebben overleg, met elkaar, met het Landelijke Bureau, maar per definitie zijn daar relatief weinig leden bij betrokken.
Ik heb de organisatorische geschiedenis van D66 niet helemaal op het netvlies staan (wel andere delen van onze geschiedenis die niet tot vrolijkheid stemmen) maar ik meen me te herinneren dat we ook een Leden Advies Raad hebben gehad. Misschien wordt het tijd om daar weer eens over te denken en in elk geval de link tussen afdeling en het Haagse wat sterker te maken dan hij nu is.

Ik wil niet de spreekwoordelijke ‘party pooper’ zijn maar met onze bijna 18.000 leden wordt het toch ook wel tijd om het niet alleen structureel organisatorisch goed voor elkaar te hebben (dat schijnt wel goed te gaan) maar ook democratisch. Minder kunnen we ons niet permitteren met de ‘d’ in onze naam.

Frans Verhagen