Amerikaanse polarisatie ingebakken in het systeem.

Door Frans Verhagen

Het huidige politieke klimaat in de Verenigde Staten is onaangenaam. De tegenstellingen zijn groot, de bereidheid om te praten en elkaar enig vertrouwen te geven gering en het gevoel voor een of ander algemeen belang niet aanwezig. In zijn splijtende, onbuigzame polarisatie heeft het wel iets van de omstandigheden voor de burgeroorlog, in de jaren vijftig van de negentiende eeuw. Toen waren de zuidelijke slavenhoudende staten er op uit om óf hun zin te krijgen óf het land uiteen te laten vallen. In elk geval waren ze vastbesloten om Abraham Lincoln niet te accepteren als president. Het resultaat kennen we.

Tegelijkertijd moeten we vaststellen dat polarisatie op zich niets nieuws of niets ongewoons is in de Amerikaanse geschiedenis. Hoewel George Washington in 1789 zijn eerste presidentschap begon met het idee dat iedereen achter hem stond, kwamen de tegenstellingen al snel aan het licht. Federalisten, politici die een sterke federale overheid wilden, zoals minister van Financiën Alexander Hamilton, stonden tegenover politici die een kleinschalige agrarische samenleving verheerlijkten en de macht op staatsniveau wilden houden, zoals Thomas Jefferson. De essentie van het debat van nu was toen al aanwezig – de tegenstelling tussen de staten en de federale overheid is een constante in Amerika, vaak uitgevochten bij presidentsverkiezingen.

Het leidde bij de verkiezingen van 1800 tot een vastgelopen kiesprocedure waarbij Thomas Jefferson evenveel kiesmannen haalde als zijn vice presidentskandidaat Aaron Burr – het kiessysteem is daarna gewijzigd. Pas op het laatste moment werd de strijd beslecht ten gunste van Jefferson. Sowieso was de sfeer rondom die verkiezingen was abominabel. De kandidaten maakten elkaar zwart. Jefferson werd van van alles en nog wat beschuldigd, onder meer van atheïsme en, naar later bleek niet onterecht, van een relatie Sally Hemings, een zwarte vrouw die als slavin voor hem werkte. Verliezend president John Adams benoemde op het laatste moment nog rechters en andere federale ambtenaren om zijn opvolger dwars te zitten.

In 1824 was het weer raak. In een strijd tussen vier kandidaten haalde Andrew Jackson, een ruwe, eigengereide generaal die populair was in het zuiden, de meeste kiesmannen maar niet de absolute meerderheid. De gevestigde orde haalde alles uit de kast en zorgde ervoor dat in de verkiezing die in het Huis van Afgevaardigden werd beslist (dat vereist de grondwet onder die omstandigheden) de kandidaat met minder kiesmannen won, John Quincy Adams. Jackson noemde het een corrupt bargain en nam in 1828 wraak door Adams rechtstreeks te verslaan. President Jackson werd door zijn tegenstanders ‘King Andrew’ genoemd en hij riep sterke gevoelens op, zowel van zijn fans als van de mensen die hem haatten.

Geleidelijk aan werden campagnes voor het presidentschap steeds feller en de tegenstellingen steeds meer opgeblazen. Omdat het kiesrecht sterk werd uitgebreid, werd het ook steeds interessanter om polariserende campagnes te voeren. Soms ging het enkel om de winst in de verkiezingen en de daaraan verbonden banenmachine, soms om serieuze zaken zoals de oorlog tegen Texas van 1846 tot 1848. Het was een van de minst populaire oorlogen in de Amerikaanse geschiedenis maar wel een met enorme gevolgen, al was het maar omdat de enorme gebiedsuitbreiding in het zuidwesten de slavernij vraag weer helemaal naar de voorgrond haalde.

Dat bleek want naarmate de burgeroorlog dichterbij kwam werden tegenstelling verder aangescherpt, vanuit de slavenstaten met het vooropgezette doel om de unie op te blazen. In 1856 werd een senator voor Massachusetts, Charles Sumner, door een afgevaardigde in elkaar geslagen, nota bene in de senaatskamer. Veel collega’s van de aanvaller juichten zijn actie toe, als verdediging van de zuidelijke eer die Sumner beledigd zou hebben.

Aan het einde van dat decennium, met steeds dreigender en onverzoenlijker taal en dito standpunten, kwamen politici naar Capitol Hill met wapens op zak. Gevechten op de vloer konden ternauwernood vermeden worden. Bij de verkiezingen van 1860 spleet het land zich compleet in onverzoenlijke zuidelijke en noordelijke delen. Toen Abraham Lincoln won, scheidde het zuiden zich af. Lincoln redde het land van opsplitsing maar het kostte zijn leven.

In de decennia daarna stonden Democraten en Republikeinen vaak lijnrecht en onverzoenlijk tegenover elkaar, met als hoogtepunt de verkiezingen van 1876, de meest corrupte ooit. De Republikeinen kregen dat jaar het presidentschap voor Rutherford Hayes, in ruil voor het terugtrekken van de laatste militairen uit de zuidelijke staten. Maar eigenlijk had de Democratische kandidaat Samuel Tilden gewonnen.

In 1896, na drie jaar van diepe economische crisis, leken de populisten van de Democraat William Jennings Bryan door te breken, opnieuw met een programma van bescherming van de kleine man op het platteland. Ze werden ter nauwernood tegengehouden door de Republikein McKinley die zorgde dat het establishment stevig aan de touwtjes bleef trekken. De termen waarin Bryan werd afgeschilderd lieten aan duidelijkheid over de dreiging niets te raden over.

Ook tijdens de jaren dertig van de vorige eeuw, tijdens de Grote Depressie, waren de tegenstellingen enorm. Franklin Roosevelt werd in Republikeinse kringen gehaat met passie. ‘Landverrader’ was nog maar de minste term die hij naar het hoofd geslingerd kreeg. FDR redde het land, zijn opvolger Truman erfde de haat tegen de overheidsactivistische Democraten. In 1948 voerde Truman op eigen houtje campagne tegen het Republikeinse ‘do nothing’ Congres. Hij won, legde de basis voor veel van de grondslagen van de American Century tijdens en na de Koude Oorlog, en werd gehaat door de Republikeinen.

Nodeloos te zeggen dat president Richard Nixon geen goed kon doen bij de jongeren van de jaren zestig. Nixon gebruikte wat hij de silent majority noemde tegen de Democraten en verklaarde dat hun vrije normen die niet zouden overeenstemmen met Amerikaanse waarden. Hippies en langharig tuig, dienstweigeraars en Vietnamcritici waren communisten, tuig of gewoon, drugsverdwaasde ongelovige idioten. Ook hier klinkt een bekend verhaal van wie het alleenrecht heeft over wat wel en niet Amerikaans is. Watergate, het afluisteren van het campagnehoofdkwartier van George McGovern, de Democratische kandidaat in 1972, was eerder het gevolg van Nixons paranoia dan van polarisatie. Maar het aftreden van Nixon, in augustus 1974, zou de Amerikaanse politiek voor altijd vergiftigen. De Republikeinen hebben de Democraten die ondermijning van hun president, zoals ze dat zagen, nooit vergeven ook al wisten ze dat Nixon niet te redden was.

Scherpe polarisatie kwam er weer onder Ronald Reagan die door zijn vele tegenstanders als een B acteur werd weggezet – als ze vriendelijk waren tenminste. Democraten legden zich maar moeizaam neer bij de nieuwe toon in de Amerikaanse politiek, waarin conservatieve, evangelische kiezers zich luid en duidelijk lieten horen. Ondertussen veranderde Ronald Reagan de Amerikaanse samenleving op een tamelijk fundamentele manier, of misschien moet je zeggen dat hij zelf het product was van een conservatieve revolte tegen de jaren zestig en het standaard liberal gedachtegoed. De benoeming van de zeer conservatieve en rechtlijnige Robert Bork voor het Supreme Court werd door een meerderheid van de Senaat getorpedeerd, wat bij de conservatieven in Amerika, druk bezig met de culture wars, bijzonder kwaad bloed zette. Sindsdien zijn benoemingen voor het Hof altijd problematisch en ideologisch omstreden. En de oorspronkelijke tegenstellingen van de achttiende eeuw duiken weer op in de vorm van ‘original intent’, de wens van conservatieven om de grondwet te lezen zoals hij in 1787 is geschreven.

De culture wars, de veldslag van de gematigd progressieve bewoners van de oost- en de westkust, niet sterk gelovig en met wortels in de jaren zestig, en de conservatieven in het Amerikaanse zuiden en het hartland, gelovig en sociaal conservatief, hebben sinds de jaren tachtig de Amerikaanse politiek in de houdgreep. Steeds meer hebben de geesten zich gescheiden. De luisteraars naar radioterrorist Rush Limbaugh leven in een ander universum dan degenen die dagelijks luisteren naar All Things Considered van de Amerikaanse publieke omroep. Fox Nieuws werd opgezet door Rupert Murdoch om een conservatief televisiestation te hebben, als tegenhanger tegen het vermeend progressiever CNN. Hij begon ook een invloedrijk weekblad, The Weekly Standard en nam de Wall Street Journal over. De media in de Verenigde Staten zijn alles behalve dominant progressief.

Op de universiteiten keerden conservatieve studenten zich tegen de vermeende ideologische terreur van de progressieve docenten. Het was iets meer dan een simpel generatieconflict, waarbij jongeren opstaan tegen de ouderen en precies het omgekeerde verkondigen. Het ging om een fundamenteel andere visie op de samenleving. Groepen kwamen tegenover elkaar te staan die steeds minder gemeenschappelijk hadden of meenden te hebben.

Politiek heeft zich dat vertaald in de haat tegen Clinton gedurende de jaren negentig, met een Republikeinse campagne om hem van alles aan te wrijven, van moord tot drughandel. Clinton onderstreepte het culturele contrast door precies te doen wat zijn tegenstanders hem verweten: gebrek tonen aan morele scrupules. De Republikeinen gaven vast een voorproefje van hun destructieve instelling door een impeachment procedure te beginnen.

De verkiezingen van 2000 werden waarschijnlijk terecht gewonnen door George W. Bush, of in elk geval terecht verloren door Al Gore die al te gemakkelijk dacht te kunnen afrekenen met die Texaanse misfit. Het leidde tot een ware tweespalt in het land, tijdelijk gesloten door 9/11 en daarna weer geopend door het ongebreideld ideologische en bruuskerende optreden van president Bush en de ongenadig negatieve behandeling van de president door zijn opponenten. Aan de andere kant deinsde Bush er in de campagne van 2004 niet voor terug om van oorlogsheld John Kerry een landverrader te maken.

Over president Obama kunnen we kort zijn. Gekozen met een serieuze meerderheid als een kandidaat die bruggen kon en zou bouwen, is hij vleugellam gemaakt door een onversneden negatief en obstructiegericht Republikeins congres. De verhouding in het congres zijn nu al een jaar of twintig behoorlijk verziekt, eigenlijk sinds Newt Gingrich in 1994 zijn polarisatie agenda uitzette. Er bestaat weinig contact meer tussen zelfs de politici van de ene en de andere vleugel. Ze praten niet meer in de koffiekamers en hebben geen respect meer voor elkaar. De chantage crisis rond het schuldenplafond, afgelopen zomer, was er het gevolg van. De Republikeinen waren bereid het land schade toe te brengen als ze Obama konden dwarszitten, het soort van dwarsheid dat inderdaad doet denken aan de situatie voor de burgeroorlog.

The Economist probeerde deze zomer nog gebalanceerd te klinken door te stellen dat beide partijen zich georganiseerd hebben langs ideologische lijnen, nu blanke conservatieven de Democraten hebben verlaten en noordelijke liberals de Republikeinen. De ideologische facties zouden enorme propaganda machines hebben gebouwd van de thinks tanks in Washington tot de studio’s van Fox en MSNBC. Het blad spreekt van een ideologische burgeroorlog.

Dat is een vals beeld. De Democraten zijn al sinds de jaren tachtig niet erg ideologisch meer, hoogstens behoudzuchtig. En hun denk tanks, zoals de degelijke Brookings Institution zijn aanzienlijk minder ideologisch dan de conservatieve tegenhangers zoals het American Enterprise Institute van de neoconservatieven. Het zijn echt de Republikeinen die zover naar rechts zijn opgeschoven dat er een gat is gevallen tussen hun vertegenwoordigers en de centristisch ingestelde Democraten. Echt links bestaat niet in Amerika.

 

Je mag wel zeggen dat het Amerikaanse systeem lijkt te leiden tot diepe tegenstellingen, dat polarisatie en politieke strijd de essentie zijn van Amerikaanse politiek. In een aantal opzichten is dat ook zo. De grondwet stelt uitvoerende en wetgevende macht naast elkaar en daardoor komen ze gemakkelijk tegenover elkaar te staan. De president kan niet veel zonder het Congres en het Congres wil graag zelf zoveel mogelijk macht uitoefenen. Dat is een recept voor polarisatie.

Bij deze conclusie dat polarisatie een vast gegeven is, moeten we twee kanttekeningen maken die stemmen tot zorg. De eerste observatie is dat net als in die middenjaren van de negentiende eeuw aan de huidige polarisatie een geweldige culture scheidslijn ten gronde ligt die het land ook geografisch verdeelt. Weliswaar wonen in alle rode staten ook veel blauwe mensen (rood is Republikeins en blauw Democratisch), en omgekeerd, maar door de polariserende aard van het winner takes all systeem in districten en staten leidt dat tot een veel bredere politieke kloof die maakt dat er in het zuiden weinig Democraten worden gekozen en in het noorden weinig Republikeinen. Tegelijkertijd voelen veel Amerikanen zich niet vertegenwoordigd of komen niet opdagen bij verkiezingen omdat hun stem toch geen verschil maakt.

De indeling van kiesdistricten is voor deel verantwoordelijk voor de polarisatie, veel belangrijker is dat het land zichzelf verdeeld heeft. Zoals de journalist Bill Bishop liet zien in zijn boek The Big Sort, wonen Republikeinen en Democraten steeds vaker op heel verschillende plekken. Zoals immigranten dat doen, klusteren gelijkgestemde politieke geesten in dezelfde omgeving. Daar komt bij dat technologische verandering de mediamarkt heeft veranderd, versplinterd mag je wel zeggen. Daardoor zijn er weinig landelijk breed bekeken of beluisterde media meer over en als mensen mogen kiezen, nemen ze media die passen bij hun eigen overtuigingen. Onderzoek heeft laten zien dat als je mensen met gelijksoortige meningen bij elkaar zet, hun inzichten radicaliseren. Politici voelen dat aan of gebruiken het, in elk geval vertegenwoordigen zij die radicalisering, in die zin is het huidige politieke klimaat een goede reflectie van de dagelijkse werkelijkheid.

De tweede observatie is dat het Amerikaanse systeem weliswaar polarisatie bevordert maar redelijk heeft gefunctioneerd zolang de koek groeide. Met andere woorden, als het gaat om het verdelen van extra’s is het niet zo’n probleem dat de tegenstellingen enorm zijn en enorm overdreven worden. Maar nu Amerika een land is op rijpe leeftijd, mogelijk in een mid life crisis of zelfs aftakelend als leidend land, wordt het moeilijk om een sleutel te vinden om keuzes te maken waar iedereen zich bij neer kan leggen. Het resultaat is stagnatie en een vastlopende overheid die wel veel doet maar niet wat eigenlijk nodig is, zoals het verbeteren van infrastructuur en onderwijs.

Aan de vooravond van alweer een opwindende en waarschijnlijk ontregelende verkiezing kunnen we vaststellen dat Amerika houdt van polarisatie, althans er aan gewend is. Iedere verkiezingen weer worden als ‘de smerigste ooit’ neergezet. Dat is niet waar, in de negentiende eeuw ging het er veel ruiger aan toe. Zo’n historisch overzicht plaatst de huidige tegenstellingen enigszins in perspectief. Maar het is ook een reden voor zorg.

Kan dit Amerika zich die polarisatie permitteren? Dat is de grote uitdaging van 2012: kan Amerika zichzelf losmaken van dit deel van zijn geschiedenis? Er is reden voor scepsis, zelfs voor pessimisme. En er staat meer op het spel dan het presidentschap. Het gaat om de vraag of Amerika als samenleving kan functioneren, want als de Verenigde Staten binnenlands vastloopt hoeven we niet op een leiderschapsrol in de wereld te rekenen.