Nederlanders voor 1800

De eerste Nederlanders kwamen al in 1609 naar Amerika. Nou ja, het was de Engelse ontdekkingsreiziger Henry Hudson die in opdracht van de Oost Indische Companie zocht naar een doorgang naar Indië. Hij voer met zijn Halve Maen de Delaware Bay in en verder naar het noorden de rivier op die zijn naam zou dragen. Daarmee was de Nederlandse claim gevestigd, zij het niet zonder dat de Engelsen die betwisten. Amsterdamse en Hoornse handelslieden zagen al snel mogelijkheden, waarna de Staten Generaal een exclusieve handelsvergunning afgaf.

In 1624 werd de eerste poging ondernomen tot kolonisatie, toen de West Indische Companie de overtocht financierde van dertig gezinnen – voornamelijk vluchtelingen uit Wallonië. De belangrijkste nederzetting was Nieuw Amsterdam, op en rond Manhattan, zoals zo mooi beschreven door Russel Shorto in Nieuw Amsterdam. De Nederlanders koloniseerden de oevers van de rivier de Hudson, breidden hun invloed uit, onder meer door de Zweden in Delaware over te nemen, maar moesten als snel inbinden.

Te weinig emigranten uit Nederland

Ze verloren hun dominante invloed aan de Engelsen. Nieuw Amsterdam werd New York. Toen de Engelsen de zaak overnamen, woonden er zo’n zevenduizend Nederlandse kolonisten. De geschiedschrijver van de koloniale periode, Alan Taylor, wijt het falen van de Nederlandse kolonisering in de achttiende eeuw aan het feit dat de redenen om te emigreren uit Engeland zoveel sterker waren dan in de Nederlanden. De 1,5 miljoen Nederlanders hadden betrekkelijk weinig reden om te vertrekken. In moderne termen uitgedrukt, in de zeventiende eeuw speelde vooral de push factor een rol, de pull factor, de aantrekkingskracht van Amerika als lonkend vergezicht is nog niet zo prominent. De Engelsen, die een pijnlijke economische overgang doormaakten en verscheurd waren door geloofsgeweld, waren veel meer bereid om te gaan. Het waren de uit de Engeland naar Nederland gevluchte puriteinen die in 1624 naar Amerika vertrokken als Pilgrim Fathers.

Zij hadden goede redenen te vertrekken. Ze vreesden dat de Nederlandse gedogende samenleving hun geloofsvuur zou doven. Een isolement in een nieuwe wereld was voor hen aantrekkelijk. De Nederlandse tolerantie voor verschillende kerken voorkwam dat de ontevreden minderheden vertrokken, zoals de Puriteinen. In de negentiende eeuw zal dat veranderen. Beide aspecten. De Fransen hadden ook als kolonisators kunnen optreden van de Atlantische kust, maar Taylor constateert dat hun bewegingsvrijheid veel kleiner was. De Fransen maakten het minder aantrekkelijk om naar hun kolonies te gaan dan de Engelsen. Bij de eerste census in 1790 gaven 100.000 mensen aan dat ze van Nederlandse afkomst waren.

Double Dutch

De Nederlandse invloed duurde nog lang. We kennen allemaal de verbasterde namen die aan de glorietijd herinneren, maar ook Amerikaanse uitdrukkingen als ‘going dutch’, ‘double dutch’ en ‘dutch treat’. De licht negatieve ondertoon over Nederlandse kwaliteiten was algemeen. In de vallei van de Hudson waren de Nederlanders bekend volk. De slechtste eigenschappen werden in de negentiende eeuw dik aangezet door de schrijver Washington Irving. In 1819 publiceerde Irving het verhaal van Rip van Winkle. Rond de tijd van de Amerikaanse Revolutie, vertelt Irving, was er eens een dorpeling van Nederlandse afkomst. Zijn vrouw zat hem nogal op de bast en op een dag dwaalde hij richting Kaaterskill (nu de Catskill Mountains). Na diverse avonturen, valt de held in slaap onder een boom. Twintig jaar later wordt hij wakker en gaat terug naar zijn dorp. Zijn vrouw is gestorven, zijn vrienden verdwenen en zelf komt hij in de problemen omdat hij luidruchtig trouw betuigd aan koning George III, niet de slimste daad na de revolutie. Hij vertelt verhalen over vroeger.

Irving was een veelschrijver die werkte vanuit zijn huis in Sunnyside, net buiten de stad New York. Hij verkreeg bekendheid als schrijver van een soort lokale geschiedenis, waarvoor hij de geschriften van een fictieve Dietrich Knickerbocker als middel gebruikte. Knickerbocker was een ouderwetse praatgrage Hollander aan de Hudson, iemand met ouderwetse gewoontes, lopen in rare broeken (juist ja, knickerbockers) en lange pijpen rokend. In de loop van de negentiende eeuw werd ‘knickerbocker’ een bijnaam voor rare, van de Nederlanders afstammende Newyorkers. Bij wijze van geuzennaam gingen mensen met Nederlandse wortels zich zo noemen.

Als de Nederlanders nogal nadrukkelijk aanwezig leken in de Nieuwe wereld, dan kwam dat juist doordat ze de neiging hadden op een kluitje te blijven wonen. Vooral langs de Hudson bleven de boerenondernemingen nog lang bestaan. Zo werd president Martin Van Buren (1837-1841) in 1782 geboren in het plaatsje Kinderhook, waar zijn ouders een taverne runden. Van Burens grootvader, Cornelius Maessen, was in 1631 aangekomen in de regio. Maessen kwam in de boeken terecht als Buren Malens, vanwege zijn afkomst uit Buurmalsen. De naam beklijfde in die zin dat zijn kinderen de naam Van Buren aannamen. Van Burens vader was een boer en tavernehouder in Kinderhook, in de staat New York. Thuis werd Nederlandse gesproken. Van de politicus Van Buren werd gezegd dat, als hij opgewonden raakte, hij met een zwaar accent praatte.

In 1821 nog schreef Wright Darusmont vol lof over de taaie Nederlandse boeren in de vallei van de Mohawk, ‘een primitief ras, dat generaties lang zijn karakter houdt, gewoonten en vaak ook de taal van zijn oude land’. Hij gaf commentaar op hun geslotenheid en hun onwil om te worden geamerikaniseerd. Tot eind negentiende eeuw werd er nog her en der Nederlands gesproken.