Karl May

Door Sander Warmerdam

Hele volksstammen zijn in Europa vanaf het laatste kwart van de negentiende eeuw opgegroeid met de spannende avonturen van de woudloper Old Shatterhand en zijn trouwe Indiaanse vriend Winnetou. Het zijn de hoofdpersonen in reis- en avonturenverhalen over het Amerikaanse Westen van de Duitse schrijver Karl May (1842-1912), die grote successen beleefde met zijn boeken en tot op de dag van vandaag nog gelezen wordt. May's invloed op het Amerikabeeld van het twintigste-eeuwse Duitsland (en grote gedeelten van Europa) is onmiskenbaar.

Daar was tot voor kort echter weinig van terug te vinden in de officiële (literatuur)geschiedeniswerken omdat zijn boeken lange tijd gezien werden als inferieure jeugdboeken, niet als literatuur.
Het werk van Karl May symboliseert voor veel van zijn lezers het ‘Westen'. Echter, toen May zijn verhalen schreef was hij nog nooit in Amerika geweest. Daarom baseerde hij zich bij het schrijven op een grote verscheidenheid aan primaire en secundaire bronnen. Zijn ‘Westen' is volgens critici als gevolg een beeld dat totaal afwijkt van de werkelijkheid en soms wel een ‘weird wild west' genoemd wordt: 'This picture, for the American reader at least, is fascinating, for Karl May's mythic American West varies startingly from the West -mythic or real- familiar to Americans.

Daarnaast speelt ook een zekere zendingsboodschap van May een rol. Deze vormt de ondertoon van al zijn verhalen: ‘Mein Zweck ist, Meine Leser zu Gott zu führen und sie für alles Gute, Edle, Schöne und Erhabene zu begeistern.'

Sinds de ontdekking -of, zoals we zullen zien, creatie- van Amerika heeft het gebied een wereldwijde aantrekkingskracht gehad. Amerika -en meer specifiek het ‘Westen' ervan- is het symbool geworden voor de hoop van vele emigranten. Het is het land van de tweede kans en de belofte, waar de emigrant kan leven in vrijheid en zijn toekomst veilig kan stellen door hard te werken. Het is een complex begrip: aan de ene kant is het de belofte van een paradijs, aan de andere kant een afschuwwekkende woestenij: ‘to the European immigrant in the 19th century, the American frontier was indeed a mixed blessing.' De Amerikaanse belofte inspireert de Europeaan (en de Europese emigrant in het bijzonder); de woestenij of wildernis -in al zijn facetten- schrikt hem af.

De avonturenromans van Karl May bieden de mogelijkheid om de belofte te verenigen met de woestenij -te dromen en te huiveren tegelijk- en zo even te ontsnappen aan de werkelijkheid.
In dit referaat is allereerst aandacht voor Karl May's levensloop; dan, om een context te scheppen, wordt kort uiteengezet hoe het Europese (en Duitse) Amerikabeeld is opgebouwd; hoe de tijd van May eruit zag en welke plaats Duitsland in zijn verhalen inneemt. Daarna komen de verschillende bronnen van de schrijver aan bod; is er een beschrijving van de basisstructuur van May's verhalen; en tenslotte wordt gekeken naar de receptie van zijn werk. Dit alles dient om antwoord te geven op de volgende twee centrale vragen: welke elementen in het werk van Karl May zorgen voor de uitzonderlijke populariteit van zijn verhalen en welke rol speelt de ‘mythe van het Westen' hierin?

De persoon Karl May: jeugd

Karl Friedrich May wordt op 25 februari 1842 in het Saksische stadje Ernstthal geboren als zoon van een arme wever. Voor de thuiswevers die niet kunnen concurreren met de fabrieken zijn er vaak maar twee keuzes. Ten eerste kan men ervoor kiezen het zelfstandige weversbestaan op te geven en zichzelf te degraderen tot slechtbetaalde arbeider in een van de grote fabrieken. Een tweede mogelijkheid is emigratie. Alleen al in juni 1854 verlaten negentig bewoners Ernstthal om in Amerika hun geluk te zoeken -mensen die bij herhaling voor zullen komen in het werk van May. Mede dankzij een kleine erfenis (1840) en het werk van zijn moeder als vroedvrouw kan de familie May het hoofd boven water houden en kan zijn vader er, naast het weven, zelfs een hobby (duivenhandel) op na houden.

Kort na de geboorte wordt de jonge Karl voor een korte periode blind. Deze blinde periode, tot zijn vijfde, wordt vaak als reden gegeven voor de ontwikkeling van May's grote fantasie. Door zijn blindheid raakt hij in een isolement en moet zichzelf zien te vermaken. De mogelijkheid om zich onbekende landschappen voor te stellen en exotische plaatsen te beschrijven zonder ze ooit bezocht te hebben vinden hun oorsprong in deze periode. Dit alles wordt gestimuleerd door zijn arme, ongeletterde oma die hem sprookjes vertelt die hem als levensecht voorkomen. ‘Die Grundthemen Mays sind in dieser Kindheit angelegt'.

Karl gaat naar school, wordt lid van het plaatselijk protestants kerkkoor en is een snelle en slimme leerling. Dit wordt (haast obsessief) bevorderd door zijn vader die hem, zelf analfabeet, overvoert met boeken die hij Karl laat overschrijven en leren.

Op negenjarige leeftijd wordt hij door zijn grootmoeder meegenomen naar een poppenvoorstelling in een plaatselijk restaurant. Het stuk -'Doktor Faust, oder Gott, Mensch und Teufel' van Goethe- maakt diepe indruk op hem en deze drie thema's -god, mens en duivel- zullen gedurende May's hele carriere zijn lievelingsthema's blijven. In de bibliotheek van de plaatselijke herberg komt May in aanraking met verhalen die eveneens een grote invloed op zijn leven zullen hebben. Het zijn avonturenboeken met titels als ‘Rinaldo Rinaldini de roverhoofdman', ‘Sallo Sallini, de edele roverhoofdman' en ‘Himlo Himlini, de weldadige roverhoofdman'. Hij verslindt deze boeken -ondanks de weinig originele titels- en weet wat hij later wil: dichter worden en theaterstukken schrijven.

De persoon Karl May: opleiding en tucht

In 1856 wordt May toegelaten tot de opleiding tot onderwijzer in Waldenburg. Hij ondervindt een schril contrast tussen het droge, strenge godsdienstonderwijs en May's levendige en vruchtbare fantasie. Hij trekt zich in zichzelf terug en begint gedichten te schrijven. Door een kleine diefstal van zes kaarsen, vlak voor Kerstmis 1859, wordt hij van school gestuurd. Hij slaagt elders, in Plauen, op 12 september 1861 voor zijn eindexamen en na een korte betrekking in Glachau wordt hij begin november van datzelfde jaar aangesteld als onderwijzer aan een fabrieksschool. Op 26 december 1861 wordt May echter beschuldigd van diefstal (van een zakhorloge, een sigarenpijpje en een pijp). Hij wordt uit zijn functie ontheven en zit van 8 september tot 20 oktober 1862 in de gevangenis.

Onder druk van bovenstaande gebeurtenissen en zijn schijnbare onvermogen zich aan te passen aan de maatschappij stort May geestelijk in. Hij heeft het gevoel een gespleten persoonlijkheid te bezitten; voor zijn gevoel strijden engelen en duivels (net als in ‘Faust'!) in zijn hoofd om de macht. Het lijkt of elke poging die hij onderneemt om te slagen uitloopt in een mislukking.
De volgende jaren verlopen voor May katastrofaal. Op 8 juni 1865 wordt hij door de districtsrechtbank te Leipzig tot vier jaar en een maand gevangenisstraf veroordeeld wegens ‘meervoudig bedrog', waarvoor hem op 2 november 1868 gratie wordt verleend. In april 1869 ontmoet hij een Amerikaan die hem uitnodigt om met hem mee terug naar Amerika te gaan om zijn dochter te onderwijzen. Bij gebrek aan legitimatiepapieren gaat dit echter niet door. Op 13 april van het volgende jaar wordt hij weer tot vier jaar gevangenisstraf veroordeeld wegens, onder andere, bedrog onder verzwarende omstandigheden. Op 2 mei 1874 wordt hij uit de gevangenis ontslagen. In de gevangenis houdt hij zich bezig met het vervaardigen van portefeuilles en sigarendozen, maar ook denkt hij verder na over wat hij nu eigenlijk wil. Zijn gedachten over wat voor verhalen hij nu precies wil gaan schrijven nemen vastere vormen aan.

Al zijn reisverhalen bijvoorbeeld zouden iets moeten vertellen wat niet direkt aan de oppervlakte lag. Hij wilde duidelijk iets nieuws brengen. Zijn doel was niet iets alledaags: het oplossen van mensheidvragen en mensheidsraadsels en zijn psychologische ervaringen publiceren. Dit is dus wat hij in 1910 schrijft. [in Mein Leben und Streben] […] Voor de ziel van de mens wilde hij schrijven, de mens die zou moeten opstijgen van Ardistan naar Dschinnistan, van het kwade naar het goede, van het moerasachtige naar het edele. Hij geeft een uitvoerige verklaring voor zijn indeling in een Amerikaans deel en een Aziatisch-Afrikaans deel. De mannelijke ideaal-gestalte was daarbij voor Amerika Winnetou en de vrouwelijke ideaal-gestalte voor Azië Marah Durimeh.

De persoon Karl May: de ommekeer


Na het ontslag uit de gevangenis in 1874, lijkt May de destructieve elementen in zijn geest onder controle te hebben gekregen en ziet hij eindelijk de mogelijkheid zich aan te passen aan de samenleving. Zijn literaire carriere kan een aanvang nemen. In maart 1875 wordt hij aangesteld als redacteur bij Verlag Münchmeyer in Dresden, waar hij tot taak heeft enkele tijdschriften met ‘unterhaltungs- of kolportageliteratur' te leiden. Duidelijk is dat May zich hier op zijn plaats voelt. Tevens wordt gesignaleerd dat hij een goede schrijvershand bezit. Voor zijn gevoel moet dit de eerste stap geweest zijn op weg naar rehabilitatie van zijn geschonden reputatie; de nieuwe aanstelling bracht aanzien en inkomen.

Het was de tijd waarin steeds meer mensen uit lagere sociale klassen konden lezen en, als gevolg daarvan, ook steeds meer behoefte kwam aan lectuur: ‘Die Alphabetisierung erreichte endgültig auch die Unterschichten, und die Lesekultur expandierte aufgrund der verstärkten Unterhaltungswünsche des Kleinbürgertums. Presse und Verlagswesen bluhten auf.' De vraag naar auteurs van dit soort ‘colportage verhalen' was sterk gestegen en May zag zijn kans schoon. Want voor de uitgevers telde het bevlekte verleden van de auteur niet; men was enkel geïnteresseerd in het heden van de schrijver en zijn verhalen.

Ook in zijn persoonlijke leven lijkt het mee te zitten: in 1880 trouwt hij met Emma Polmer, waarvan hij 23 jaar later op 14 januari zal scheiden. (Op 30 maart 1903 zal hij hertrouwen met Klara Plöhn.)
Na twee jaar bij de uitgeverij vindt hij de tijd rijp om voor zichzelf te beginnen. Hij geeft zijn baan als redacteur op en schrijft, op onafhankelijke basis, reisverhalen als ‘Im Fernen Westen' voor uitgeverij Pustet. In 1882 komt hij opnieuw in contact met uitgeverij Münchmeyer en deze vraagt hem een roman te schrijven die in tijdschriftvorm en als boek uitgegeven zal worden. De titel is ‘Waldröschen' en zal May's eerste grote succes worden.

Tussen 1882 en 1887 schrijft May vijf vergelijkbare, omvangrijke, colportage romans voor deze uitgeverij, waarmee hij later overigens talrijke processen zal voeren om de rechten van de verhalen. In de periode 1892 tot 1912, het jaar van zijn dood (30 maart 1912 sterft hij), zullen bij uitgeverij Fehsenfeld te Freiburg in totaal drieëndertig reisverhalen verschijnen.

Door zijn snel stijgende populariteit ziet de auteur zich genoodzaakt de zelfgecreëerde legende rond zijn persoon -May beweerde dat hij alle verhalen persoonlijk beleefd zou hebben- te handhaven. Hij speelt deze rol verder overigens overtuigend; hij laat kostuums maken die hij als Old Shatterhand en Kara Ben Nemsi gedragen zou hebben en laat zich hiermee ook fotograferen.

In 1896 betrekt May zijn nieuwe huis, een villa die hij toepasselijk ‘Villa Shatterhand' doopt. In 1899/1900 onderneemt May zijn grote ‘Orientreis', die hem voor het eerst met de plekken confronteert die hij in zijn romans had beschreven. Toen hij terugkeerde kwam er steeds meer kritiek -niet alleen op zijn werk, ook op zijn persoon. Het onvermijdelijke gebeurt dan ook: de angstvallig verborgen gehouden waarheid omtrent de werkelijke identiteit van Old Shatterhand/Kara Ben Nemsi wordt onthuld. Hij wordt publiekelijk aangevallen en alle misstappen uit het verleden worden opgerakeld.

Zijn roem lijdt hier duidelijk onder en is tanende. Na deze periode zal hij nog wel blijven schrijven. Zijn latere werk wordt serieuzer en rijper, maar het zal niet meer de ongekende populariteit bereiken als de verhalen van voor de onthullingen. In 1908 aanschouwt hij voor het eerst dat andere land waar hij talloze verhalen over heeft geschreven. Hij beperkt zijn reis in de Verenigde Staten echter tot de oostkust. Hij durft het niet aan om naar het westen te trekken, bang om zijn zorgvuldig geconstrueerde ideaalbeeld te verstoren.

Zijn poëzie en liederen buiten beschouwing latend, is zijn werk onder te verdelen in vijf categoriën. Te weten: reisvertellingen; jeugdverhalen; colportageromans; losse vertellingen met humoristische, historische of avontuurlijke inslag; en autobiografisch werk. Van de in dit referaat aangehaalde titels behoren Winnetou I-IV en de Oriënt-cyclus met Kara Ben Nemsi tot de reisvertellingen; De Zwarte Mustang verscheen in 1896/97 en was zijn achtste en laatste jeugdroman; Das Waldröschen is zijn eerste colportageroman; en Mein Leben und Streben is zijn autobiografie.
In dit referaat ligt de aandacht hoofdzakelijk bij de reisverhalen die May over het Amerikaanse Westen heeft geschreven (het leeuwedeel van dat werk is overigens gesitueerd in de Oriënt). Om een context te creeëren waar May's verhalen in geplaatst zouden moeten worden -de ruimte waar hij zijn fictionele wereld op projecteert- is het belangrijk om eerst beknopt te bespreken wat de pijlers van het Europese Amerikabeeld zijn en, aansluitend, hoe de denkbeelden van Duitsland over Amerika samengesteld zijn. Twee thema's -de utopie en de ‘noble savage'- zullen verder worden uitgewerkt omdat ze een rol spelen in het werk van Karl May.

Het Europese Amerikabeeld

Wat is het beeld dat Europa van Amerika heeft? Of zouden we moeten zeggen: de Verenigde Staten? Amerika bestaat namelijk niet echt. De Verenigde Staten wel, dat is een staatkundige eenheid en politieke macht in de wereld, welke gesitueerd is op het Noord-Amerikaanse continent. Amerika is een metafoor voor ontelbare projecties, die, zeker in het begin, vaak alleen geografisch samenvallen met de Verenigde Staten. Amerika, zo wordt geredeneerd, is dan ook niet ontdekt, maar uitgevonden (‘the invention of America'). (Ik zal hier verder spreken van ‘Amerika', tenzij specifiek de VS als staatkundige eenheid bedoeld wordt.) Lang voordat Columbus het gebied dat nu Amerika genoemd wordt in 1492 ontdekte, bestond het al in de Europese verbeelding. Sterker nog, na de ontdekking werd het stap voor stap geconstrueerd naarmate de verbeelding van de Oude Wereld passender definities vond voor de Nieuwe Wereld.
In de tijd van de ‘ontdekking van Amerika (1492-1620) werden de kenmerken van de Europese samenleving en zijn geschiedenis (de ‘European Way of Life') gezien als een universeel model, of paradigma.

Het is dan ook niet verwonderlijk dat Amerika werd gezien als een ‘tabula rasa' -zonder christelijke normen en waarden, levend in een spirituele leegte- die gevuld moest worden door de Europese beschaving. ‘America was no more than a potentiality, which could be realized only by receiving and fulfilling the values and ideals of European culture. America, in fact, could acquire historical significance only by becoming another Europe. Such was the spiritual or historical being that was invented for America.' Met andere woorden, Europa probeerde zichzelf te herscheppen in, of aan te passen aan, Amerika door zijn cultuur te projecteren en te exporteren. Amerika is een constructie van de Europese verbeelding, ‘a new Europe in the making'.

Bij Harold Jantz vinden we een indeling van bovenstaande ideeën in de vier oudste en hardnekkigste mythes van Amerika in Europese ogen. Allereerst noemt hij de mythe van de ‘golden-age primitivism', samenhangend met het idee dat de ‘wilde' in Amerika een ‘edele wilde' was. De tweede mythe is tegenovergesteld aan de eerste.

Deze spreekt van een Amerika dat wild, ongetemd en barbaars is en als gevolg in toom gehouden zou moeten worden door de krachten van de (Europese, blanke) beschaving. De derde houdt verband met de ‘westward movement of civilization', een thema dat in oorsprong verwant is aan die van het ‘golden-age primitivism' en ook al bestaat sinds het begin van de beschaving. Als vierde mythe, die ook een deel van de aantrekkingskracht verklaart, wordt Amerika als het nieuwe beloofde land genoemd -vaak een vergelijking met het land Israël gebaseerd op de verhalen uit de Bijbel. Aanvullend zou ik hier een concept aan toe willen voegen dat niet losstaat van deze vier, maar daar eerder de basis van vormt: de utopie.

`Utopia'

Zodra ‘Amerika' geaccepteerd wordt als een constructie van de Europese verbeelding, wordt duidelijk dat reeds in 1492 eenaantal bestaande concepten voorhanden waren die toegepast konden worden op het identiteitsloze ‘New Founde Land'. Atlantis, Eldorado, Ultima Thule, Arcadia, the Golden Age, Garden of Eden, allen hadden min of meer vergelijkbare basiskenmerken. In dit soort ideale werelden was de grond onvoorstelbaar vruchtbaar en rijk aan grondstoffen; de bewoners -nobel, wild of excentriek- waren onveranderlijk en voor altijd blij en zorgeloos; en de samenleving -simpel of complex- functioneerde zonder conflicten.
Een van de meest gedistingeerde en visionaire reflecties van de nieuwe wereld is Utopia van Sir Thomas More: ‘it defines more accurately than many subsequent works the promise which America, since the time of its discovery, has held out to Europe'.

Opmerkelijk in More's werk is dat hij niet gelooft dat Utopia -gesitueerd in het nieuwe continent- een tweede ‘tuin van Eden' is. Zijn hoofdpersoon, Raphael Hythloday, stelt dat het niet mogelijk is om de imperfecties van de mensheid uit te wissen door simpelweg de Atlantische oceaan over te steken. Mensen en dingen, zo stelt hij, zijn niet perfect, maar kunnen altijd verbeterd worden.
Namelijk, wat Europa nodig heeft is de mogelijkheid om overnieuw te beginnen. Er is de behoefte om een nieuwe en betere samenleving op te bouwen in een maagdelijk land dat nog niet is aangetast -geïnfecteerd- door de zonden en dwaasheden van het verleden. Dit is precies de mogelijkheid die More en zijn tijdgenoten geboden zagen door het nieuwe land. Amerika vormt zo de enige hoop voor Europa:

By the mere act of locating his ideal state on the other side of the Atlantic, the author of Utopia was thus giving concrete expression to a belief that has never lost its hold over the European imagination, the belief that, in Revel's words, ‘America offers the only escape for mankind.'

Het mag duidelijk zijn dat wanneer de inzet zo hoog is, onrealistische verwachtingen onvermijdelijk gevolgd zullen worden door bittere desillusies. (Deze ambivalentie is in zekere zin al te herleiden tot de oorspronkelijke betekenis van het woord ‘utopie'. Het betekent in het Grieks zowel ‘goede plek' (eu-topos) als ‘geen plek' (ou-topos). ) Het ‘utopia', zoals veel Europeanen dat in Amerika zagen, is een plek waar extremen onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn; waar aantrekkingskracht in balans wordt gehouden door afschuw; waar paradijs en brute woestenij elkaar ontmoeten. Er ontstaat een nieuw begrip van Amerika: niet als mythe of metafoor, maar als oxymoron. Amerika is de paradijselijke woestenij.
Ook Karl May probeert in zijn verhalen een utopie te construeren die hij projecteert op Amerika. Zijn fictionele wereld is niet ideaal, maar een waar gerechtigheid zegeviert en het ‘goede' het ‘kwade' overwint door toedoen van een held (Old Shatterhand/Karl May) die een tweede kans heeft gekregen en de wereld wil bewijzen dat zijn ‘zonden en dwaasheden van het verleden' herstelbaar zijn.

‘The noble savage'

In de Europese beeldvorming over Amerika heeft het aloude idee van de Indiaan als ‘edele wilde' lange tijd centraal gestaan. Door de eeuwen heen zijn er twee tegengestelde houdingen geweest tegenover de zogenaamd primitieve volkeren op het Amerikaanse continent. De eerste groep vond de Indianen geen haar beter dan dieren en niet behorend tot het menselijke ras. Een tweede groep had een tegenovergestelde visie. Deze zag de Indianen als de ‘survivors of the golden age' en superieur in vergelijking met de gedegenereerde, gecorrumpeerde, zogenaamd beschaafde Europese man die met zijn technologische superioriteit dit ‘edele ras' probeerde uit te roeien.

Er zijn vrij veel schrijvers geweest die tot het laatste kamp behoorden, waaronder bijvoorbeeld Las Casas (en anderen uit de humanistische school), Chateaubriand en Rousseau. Hoewel de ‘noble savage' niet echt een favoriet thema meer was in de tijd van Karl May, deelt ook hij deze visie op ‘het rode ras'. In het voorwoord van zijn eerste Winnetou verhaal (1892) spreekt hij er schande van dat de Indianen met uitsterven bedreigd worden. Hij schrijft, met gevoel voor dramatiek en duidelijk spelend op het sentiment:

Ja, het rode ras is aan het uitsterven! Van Vuurland tot ver voorbij de Noordamerikaanse meren ligt de zieke reus languit uitgestrekt, tegen de vlakte geslagen door een onverbiddelijk noodlot dat geen erbarmen kent. Hij heeft zich er met alle krachten tegen geweerd, maar tevergeefs. Zijn krachten nemen zienderogen af. Hij hapt naar adem en de stuiptrekkingen die van tijd tot tijd door zijn naakte lichaam schieten, zijn een teken van de naderende dood. Heeft er iemand schuld aan dit vroege einde? Heeft hij het verdiend?

In de verhalen van May zijn Indianen over het algemeen goed, Indianen echter die zich inlaten met slechte bleekgezichten krijgen blanke ‘Yankee' kenmerken en zijn als gevolg slecht.

De Indiaan Winnetou wordt onveranderd afgebeeld als een geïdealiseerde nobele wilde wiens uiterlijk vaak wordt vergeleken met de edele trekken van de klassieke Griek of Romein. Hij wordt -evenals Old Shatterhand- omschreven als een edel mens. Zij zijn lichamelijk, geestelijk en uiterlijk superieur aan de andere figuren in de verhalen. In tegenstelling tot de andere Indianen, die cru gezegd ‘Indiaans brabbelen', en zich verlagen tot het scalperen en andere barbaarse praktijken, spreekt Winnetou ‘High German' en leeft volgens de Christelijke moraal.

Dat is ook niet verwonderlijk want Winnetou wordt op een gegeven moment zelfs een creatie genoemd van een Duitser (Klekih-Petra alias ‘de schoolmeester') die op wonderbaarlijke wijze bij de Apaches is terechtgekomen. Deze zegt tegen Old Shatterhand bij hun eerste ontmoeting: ‘ik zou graag willen dat u Winnetou beter leerde kennen, hij is mijn meesterwerk. […] Als zoon van een Europees vorst zou hij een groot veldheer en een nog groter vredesvorst worden. Nu hij de zoon van een Indiaan is, zal hij evenwel met zijn ras ten onder gaan. Door al deze Europese kenmerken zou gezegd kunnen worden dat Winnetou geen ‘nobele wilde' is. Dat wil zeggen, hij is het wel, maar om andere redenen. Hij is een wilde omdat hij eruitziet als een Indiaan, maar hij is nobel omdat hij in geestelijk opzicht praktisch een Europeaan is. Hij is, met andere woorden, een Europeaan in Indiaanse ‘verpakking'(‘the Europeanized, and therefore noble, savage'?).

Het Duitse Amerikabeeld

Net als in de rest van Europa, is Amerika ook in Duitsland alom aanwezig als onderwerp in de literatuur- en bewustzijnsgeschiedenis. Het is een kristallisatiepunt voor wensen, hoop, teleurstellingen en uiteenzettingen. Typerend voor Duitsland is dat er een duidelijke polarisatie optreedt tussen Amerika als droombeeld (‘Traumbild') en Amerika als drogbeeld of hersenschim (‘Trugbild'). Deze twee uitersten worden gerepresenteerd door de boeken Die Europamüden (1838) van Ernst Willkomm en Der Amerika-Müde (1855) van Ferdinand Kürnberger.
Naarmate er, in de loop van de negentiende eeuw, meer Duitsers in Amerika wonen neemt, uiteraard, de hoeveelheid correspondentie en (reis)literatuur toe. Ook wordt Amerika vaker gekozen als thema voor fictieve verhalen. Er vormen zich de eerder genoemde thema's, die tot de dag van vandaag nog aanwezig zijn in de Duitse literatuur: de edele wilde; Amerika als het verleden en de toekomst van Europa; de Westerse expansie met het leven aan de frontier; het land van de onbegrensde mogelijkheden; Amerika als sociale utopie waar succes bereikt kan worden door hard werken en doorzettingsvermogen, de bevrijding van de conformistische Oude Wereld. Het zijn allemaal thema's die ook door Karl May in zijn verhalen herhaald en voortgezet worden (maar die, uiteraard, niet alleen aan Duitse auteurs zijn voorbehouden).

Tekenend voor de grote aantrekkingskracht van Amerika, is dat de hierboven geschetste thema's (als denkbeelden) zeer hardnekkig zijn. Zelfs wanneer een element al lang door de sociale of politieke werkelijkheid ingehaald was, bleef de oorsponkelijke connotatie onverminderd zijn invloed uitoefenen en het beeld bepalen. Er moet dan ook een duidelijk onderscheid gemaakt worden, zegt Manfred Durzak, tussen beeld en realiteit. ‘Das Amerika-Bild in der Deutschen Literatur sagt mehr über die historische und gesellschaftliche Situierung dieser Literatur und ihrer Autoren aus als über die Realität dieser neuen Wirklichkeit, […] [das Bild] ist nach wie vor stärker auf eine mythische Geografie der Neuen Welt bezogen als auf ihre soziale und historische Geografie.'

Op de eerste bladzijden van Winnetou, het Grote Opperhoofd vertelt de quasi-autobiografische ik-verteller (Old Shatterhand/May) -dan nog een onervaren ‘greenhorn'- zijn beweegredenen om Duitsland te verlaten en naar Amerika te reizen, en gunt ons zo een blik op de denkbeelden zoals die bij Karl May bestaan moeten hebben:

Een greenhorn is nu eenmaal een greenhorn en ik was er destijds ook een, al was ik mij dat niet bewust. […] Ik zag mijzelf als een bijzonder verstandig man van ervaring, daar ik zoals men het noemt gestudeerd had en geen examen had gevreesd. Dat het leven de werkelijke hogeschool is, waar de studenten dagelijks examen wordt afgenomen, dat begreep ik op die jeugdige leeftijd niet. De bekrompen omstandigheden in het vaderland, het verlangen naar meer kennis en een aangeboren ondernemingszin hadden mij naar de Verenigde Staten doen oversteken, waar destijds een jongeman die werken wilde, betere kansen geboden kreeg dan in Europa. In de oostelijke staten had ik wel een goede betrekking kunnen vinden, maar het Westen trok mij meer aan. Ik verdiende in kortstondige baantjes zoveel dat ik […] naar St. Louis kon trekken. Daar vond ik tot mijn geluk een betrekking als huisonderwijzer.

Duits tijdsbeeld 1871-1914

Karl May publiceert zijn eerste verhaal in 1875 en is rond de eeuwwisseling op het hoogtepunt van zijn roem.Hoe ziet het Duitsland waar hij in schrijft eruit? Want de vraag blijft: waarom situeert May zijn verhalen ook in het Amerikaanse Westen, en niet alleen in de Oriënt?
In de negentiende eeuw worden in Duitsland de tradities van het humanisme, de klassieken en de romantiek verder voortgezet. In burgerlijke kringen worden vooral de ethisch-christelijke idealen hooggehouden. Daarnaast treden er nieuwe werkelijkheden op de voorgrond, onder andere beïnvloed door de verdere ontwikkeling van industrie, economie, en infrastruktuur. Deze factoren zorgen voor ingrijpende structuurveranderingen in politiek en maatschappij. Centraal in deze ontwikkelingsprocessen staat het begrip civilisatie of beschaving (Zivilisation).

De jaren waarin May schrijft zijn sterk beïnvloed door de opkomst van de Duitse burgerlijke klasse die reageerde tegen de overheid en de industrialisatie. Een neveneffect van die opkomst was dat de invloed van de (populaire) pers vergroot werd. Veel mensen -uit burgerij of arbeidersklasse- zochten wat afleiding en vonden die in romantische avonturenromans. Deze beschrijvingen van exotische, verre oorden -zoals het Midden-Oosten of Amerika- bleek veel mensen aan te spreken. Door dit soort reisverhalen te lezen kon men voor een korte periode ontsnappen aan de dagelijkse realiteit. De lezer van bijvoorbeeld Karl May kon op deze manier eventjes terugkeren naar een ‘pre-industriële wereld' die nog puur was, zonder Europese conventies en strakke regels. Wolfgang Ruppert schrijft:

May bot seiner Lesern die Fiktion der Erkundung, des Durchstreifens der Fremde und der Bewältigung der dabei drohenden Gefahren. Die erfahrung der Ferne, zu der man selbst nicht hingelangen, die der Phantasie aber als Abenteuer- und Fluchtraum dienen konnte, entsprach den Wünschen breiter Bevölkerungsschichten. Das leben und die vorindustrielle Kultur, nomadischer Stämme in Amerika und der Orient, ihre Symbolwelt und Alltagsbewältigung reizten die Leselust und Sehnsucht eines Publikums, das -im Kontrast dazu- die Normierung des Lebens durch die industriekulturelle Durchformung erfahren mußte.

De politieke situatie in May's tijd (van, grofweg, de Frans-Duitse oorlog in 1871 tot het begin van de eerste wereldoorlog in 1914) wordt gekenmerkt door keizer Wilhelm II (1888-1914) en de Realpolitik van de Pruisische kanselier Otto Von Bismarck (1862-1890). De jaren 1890-1914 worden ook wel het tijdperk van het imperialisme genoemd. Hoewel terughoudend, verkrijgt Duitsland dankzij zijn Kolonialpolitik gebieden in Zuidwest- en Oost-Afrika. De binnenlandse politiek wordt gekenmerkt door de zogenaamde Kulturkampf, een strijd tussen de overheid van het nieuw gevormde tweede rijk (1871) en de katholieke kerk, die zich niet zonder slag of stoot in een staats-afhankelijke positie wilde laten drukken.

Het is eveneens de tijd waarin bestaande, eeuwenoude wereldbeelden worden verstoord door personen als Karl Marx, Charles Darwin, Friedrich Nietzsche en Sigmund Freud.
De Duitse bevolking nam tussen 1871 en 1914 met meer dan de helft toe: ze steeg van 41 miljoen naar 67 miljoen (vooral door een daling van het sterftecijfer). Tegelijkertijd was er een sterke toename van het aantal emigranten. In de jaren 1880-1892 zijn jaarlijks gemiddeld zo'n 130.000 mensen vertrokken.

Daarna liep het aantal sterk terug: van 90.000 in 1893 tot gemiddeld 30.000 in 1902. Redenen van deze afname zijn te vinden in het feit dat er in Noord-Amerika een einde kwam aan de Homestead Acts (gratis te verkrijgen land) en dat de economie in eigen land aantrok. Dit laatste zorgde er zelfs voor dat, ondanks de bevolkingsgroei, buitenlandse krachten nodig waren in Duitsland (zeker 1 miljoen seizoensarbeiders uit Polen, Rusland en Italië trokken jaarlijks naar Duitsland).
In totaal belandden tussen 1820 en het begin van de eerste Wereldoorlog ongeveer 5 miljoen Duitsers in de Verenigde Staten. Slechte arbeidsomstandigheden, onderdrukkingen van allerlei aard (ook weerspiegeld in het werk van May: Klekih-Petra en Old Firehand zijn Duitse politieke vluchtelingen) maar tevens de zucht naar avontuur waren vaak de redenen om de ‘Heimat' te verlaten.

Overal in Duitsland hingen aanplakbiljetten met tips van emigratiebureaus voor de ‘Auswanderungslustige' en gingen blaadjes van hand tot hand, waarin het land van de Nieuwe Wereld werd beschreven en aangeprezen. Het is duidelijk dat, wanneer zo veel mensen zich opmaken om te vertrekken, wanneer de straten gonzen van de geruchten over het beloofde land, wanneer, waar je ook kijkt, overal verwijzingen naar ‘Amerika' te vinden zijn, het verlangen in de thuisblijvers aangewakkerd wordt om deze tot de verbeelding sprekende zaken terug te zien in de vorm van verhalen of boeken. Een van de redenen van het succes van Karl May was, dat hij een perfecte neus had voor de ‘Zeitgeist'. Hij wist welke zaken zijn lezers op dat moment aan zouden spreken en gaf die geromantiseerd weer.

Duitse associaties


Er zijn dus inderdaad veel Duitse emigranten vertrokken naar Amerika. Maar het Westen van May doet het voorkomen alsof het er wemelt van de Duitsers. Op een gegeven moment lijken er zo veel landgenoten rond Old Shatterhand te lopen dat zelfs hij -ironisch?- verzucht: ‘Vier Sachsen miteinander im wilden Westen […] Gewiß ein seltener Zufall!' Zijn helden lezen Duitse kranten, luisteren naar Duitse muziek, drinken Duits bier en zingen Duitse liederen. Soms lijkt het er op alsof Winnetou door zijn persoonlijke kenmerken Duitser is dan de gemiddelde Duitser zelf! Dat was volgens veel lezers precies de reden waarom de figuur Winnetou zo aansloeg: omdat hij ‘iets Duits over zich had.' Wat is de plaats van de Duitser in de verhalen en waarom lijkt het Westen van May zo onevenredig bevolkt met landgenoten?
De Duitse ‘Heimat' speelt op verscheidene terreinen een belangrijke rol.

Talrijke beelden, zinspelingen, toespelingen en vergelijkingen die betrekking hebben op May's geboorteland (zoals bijvoorbeeld bier, muziek, kranten, herinneringen, etc) illustreren de exotische wereld die May beschrijft. Op deze manier geeft hij de lezer genoeg aanknopingspunten om zich het onbekende gebied voor te kunnen stellen. May's fictieve dubbelleven als reizende held en als auteur, die thuis over zijn vele avonturen bericht, biedt de de basis voor deze aanknopingspunten. Met andere woorden, voor de lezer is de wereld zoals Karl May deze hem voorschotelt een ‘bekende onbekende':

Trotz der mythischen Überhöhung des Ich-Helden vergißt May nie, ihn an seine reale Existenz zu binden und damit ein enges Verhältnis zum Leser zu konstruieren: das genie ist immer auch ein biederer Deutscher in einer biederen Umgebung.

May zorgt niet alleen voor een identificatie van zijn ‘ik' met de hoofdpersoon; ook de lezer kan zich identificeren en ‘in de huid kruipen' van de held. May zorgt ervoor dat de stoutste dromen van de lezer voor heel even werkelijkheid kunnen worden. Dit wordt nog versterkt doordat de verteller het verhaal af en toe onderbreekt om te melden dat een bepaalde beschreven gebeurtenis hem nu -aan zijn bureau- nog weet te raken. Met andere woorden, de realiteit van de auteur wordt bij de handeling betrokken om de inhoud van de episode indringender over te laten komen.
Omgekeerd reflecteert ook de held over zijn dubbelleven als auteur van reisverhalen, wat soms zeer vreemd overkomt op de ‘echte' woudlopers die Old Shatterhand (overigens ook een woudloper, en geen cowboy!) vergezellen, in dit geval Sam Hawkens:

‘Vertel me in vredesnaam, waarom je een soort onderwijzer wilt worden en nog wel van lezers die je nooit zult krijgen. Zijn er nog geen schoolmeesters genoeg in de wereld?'
‘Hoor eens, Sam, leermeester is een heilig beroep!'
‘Phsaw! Een woudloper is heel wat belangrijker en ik kan het weten, want ik ben er een, terwijl jij hier pas komt kijken. Ik moet je in ernst verzoeken, je lezers geen kennis bij te brengen. […] Wat een dwaasheid!'

Het valt niet te ontkennen dat May dit uitermate positief afbeelden van zijn landgenoten gebruikt als middel om de Duitse lezers aan zich te binden (en dat de Duitse situatie herkenbaar genoeg is voor andere Europese lezers). Maar ook in werkelijkheid behielden Duitse emigranten een nauwe band met hun tradities en gewoontes. Ze probeerden ideale burgers van hun nieuwe, tweede vaderland te zijn door aan de ene kant sterk vast te houden aan hun culturele achtergrond, maar zich aan de andere kant zo goed en zo snel mogelijk aan te passen aan de waarden en normen van de Verenigde Staten.

Het is in principe dus niet zo gek dat Old Shatterhand praat over Duits bier, Duitse schuttersfeesten of Duitse families. Het is bij de frequentie van dit soort verwijzingen waar een vraagteken geplaatst kan worden, niet bij de verwijzingen zelf.
Ondanks dat May niet in Amerika was geweest en dat hij zich niet hoeft te houden aan de werkelijkheid (hij is een auteur van fictie, geen historicus), weet hij dus wel degelijk waar hij het over heeft wanneer hij spreekt over het Westen en de plaats van de Duitser hierin. De reden voor zijn kennis is, zo zegt hij zelf: ‘[ich] habe viele Romane gelesen, Reisebeschreibungen, Cooper, Marryat, Möllhausen, Gerstäcker.'

Karl May en zijn bronnen

Karl May kon niet uit ervaring spreken bij het schrijven van zijn verhalen. Hij lijkt daarom het volgende advies van Horatius, in zijn Ars Poetica, ter harte te hebben genomen: ‘scribendi recte sapere est et principium et fons.'
De bronnen waarop de schrijver zich baseerde zijn onder te verdelen in vier categoriën: 1) avonturenromans en reisverhalen over Amerika; 2) Duitse ridder- en roverromans; 3) wetenschappelijke werken en encyclopedieën; en 4) kranten en tijdschriften. Het lijdt geen twijfel dat May daarnaast de beschikking had over reisverslagen en kaarten van de regio -zijn beschrijvingen zijn knap en gedetailleerd uitgewerkt en zeer accuraat- van bijvoorbeeld de expeditie van ‘ontdekkingsreizigers' Fremont, Kit Carson en Charles Preuss. Daarnaast circuleerden er ook veel authentieke tekeningen (onder andere van de Duitse Baron Egloffstein) en brieven van Duitse emigranten waar May zijn inspiratie uit kon halen. Ook wetenschappelijke boeken hadden zijn aandacht: in zijn bibliotheek zijn werken te vinden van Schiller, Lessing, Layard, Catlin en Nietzsche.

Daarnaast circuleerden er in die tijd veel natuur- en avontuur tijdschriften over het Amerikaanse Westen die informatie en nieuws brachten. Bekend is dat May het merendeel van deze tijdschriften, met titels als Das Ausland, der Globus en die Illustrierte Zeitung, ook las en ze gebruikte voor zijn verhalen.

Maar May's belangrijkste bron van informatie kwam van de talrijke en veel gelezen belevenissen van Duitse auteurs in Amerika, zoals beschreven in reisverslagen en avonturenromans. De belangrijkste auteurs waar May zich op gebaseerd heeft, of door wie hij beïnvloed is, in dit genre, zijn Heinrich B. Möllhausen, Jacob Schiel, Charles Sealsfield (echte naam Karl Postl), Friedrich Gerstäcker, Armand Strubberg, Gabriel Ferry en Nikolas Lenau. Een korte beschrijving van de belangrijkste van deze bronnen (Möllhausen, Gerstäcker, Sealsfield) onthult al zeker de inhoud van de helft van May's werk omdat hij er zo vaak en vrijelijk gebruik van maakte.

Reisverslagen en avonturenromans: Möllhausen
Heinrich B. Möllhausen (1825-1905) was vóór May één van de beroemdste Duitse (be)schrijvers van de Amerikaanse Western frontier. Hij meldde zich in 1848 aan bij de Whipple expeditie die tot doel had een onderzoek te doen naar de ‘Pacific railroad'. In zijn boeken gaf hij vooral gedetailleerde verslagen van de flora en fauna in het gebied. Karl May's beschrijving van de aanleg van de spoorweg in Winnetou, het grote opperhoofd is zonder twijfel gebaseerd op het verslag van Möllhausen en Egloffstein, dat aangevuld was met gedetailleerde tekeningen van Navajos, Apaches en andere Indianenstammen. Het grote verschil met May is echter dat Möllhausen echt had meegemaakt wat hij beschreef.

Reisverslagen en avonturenromans: Gerstäcker


Ook Friedrich Gerstäcker (1816-1872) wist waarover hij het had wanneer hij schreef over Amerika. Karl May heeft veel van zijn ideëen overgenomen en als basis voor zijn eigen verhalen gebruikt. Gerstäckers verhalen zijn gebaseerd op jarenlange ervaring in de Verenigde Staten en een groot deel van zijn werk is gewijd aan het rechtzetten van misvattingen die daarover in Duitsland circuleerden. Na omzwervingen inverschillende exotische oorden kwam hij in 1837 terecht in Amerika, waar hij zes jaar zou blijven. Hij heeft zo'n 150 boeken geschreven, reisverslagen en avonturenromans, waarvan de meeste het Amerikaanse Westen als onderwerp hebben en een aantal nog steeds verkrijgbaar zijn.
Zijn visie op Amerika is, zoals gezegd, vooral gericht op de Duitse immigrant en wordt teruggevonden bij Karl May. Hij probeert advies te geven aan nieuwe immigranten -de zogenaamde ‘greenhorns'- en ze te waarschuwen voor uitbuiters die ze ongetwijfeld op hun weg tegen zullen komen.

‘To these newcomers Gerstäcker offers only this: the certainty, that if they face their new surroundings realistically and if they are willing to work hard, regardless at what occupation, they will eventually be in a better position than they were at home. To any who are not willing to do this he suggests that they stay where they are, for America cannot use dreamers, theorists and social parasites.'

Gerstäcker bewondert de realistische emigranten die niet bang zijn om hard te werken, al hun zekerheden op te geven en de geboden kansen met beide handen aan te pakken om zo een nieuw bestaan op te bouwen in het voor hen onbekende land. Hij onderscheidt naast deze groep realisten nog een tweede waar hij niet zo'n hoge pet van op heeft -de idealisten. Deze mensen zijn volgens Gerstäcker niet op hun plaats in Amerika. Onder deze groep verstaat hij mensen afkomstig uit de hoger opgeleide middenklasse, de dichters, theoretici, dokters en advocaten en failliete aristocraten. Zijn grootste bezwaar is dat deze groep zich over het algemeen te goed voelt om lichamelijke arbeid te verrichten -en dat is volgens hem nou juist de enige sleutel tot succes in Amerika. De intellectueel kan maar beter thuis blijven in de oude wereld, alleen degene die werkelijk kan breken met het verleden zal een glorieuze toekomst tegemoet gaan in het land van de ongekende mogelijkheden.

Hij realiseert zich dat de eerste paar maanden voor de immigrant het moelijkst zullen zijn: dit is de transformatie periode. Men moet echter vooral niet te snel opgeven. Dit een fase waar men zich doorheen zal moeten slaan om er sterker uit te kunnen komen. Want, zo schrijft Schutz, ‘already a year later a new set of values has replaced the old, and although much of the old that was dear has gone, the pessimism has been replaced by a belief in a bright new future, and the confidence that their work is not in vain.' Door hard werken, doorzettingsvermogen en geloof in eigen toekomst is de ‘oude man' na enige tijd getransformeerd tot een vitale jonge kerel; de Europeaan is Amerikaan geworden.

Ondanks deze wonderbaarlijke transformatie geeft Gerstäcker hoog op over zijn landgenoten in Amerika (mits ze hard werken natuurlijk). Volgens hem werken de Duitsers in het nieuwe land harder en bereiken ze eerder succes dan hun mede-emigranten uit andere landen. ‘Repeatedly Gerstäcker tells us that once he has adapted himself, the German does do things better, more thoroughly' zegt Schutz. Gerstäcker zelf is ervan overtuigd dat de Duitse boer in Amerika snel om zal toveren in een paradijs ‘…was noch vor wenigen Jahren eine öde, trostlose Wildnis gewesen.'

Reisverslagen en avonturenromans: Sealsfield

Naast Möllhausen en Gerstäcker is er nog een Duitser die een grote invloed gehad heeft op de ontwikkeling van de fantasie van Karl May en die hier zeker niet mag ontbreken. Dat is de man die vaak genoemd wordt als de grondlegger van de Duitstalige ‘Amerika-verkenners': Karl Postl. Dit was een Oostenrijkse priester die rond 1820 zijn klooster de rug toe keerde en een nieuw bestaan opbouwde in Amerika onder de naam Charles Sealsfield. In 1827 publiceerde hij een beschrijving van Amerika (in het Duits en het Engels) op basis van zijn eigen reiservaringen. Hij betoont hierin openlijk sympathie met de blanke ‘settlers' die het op moeten nemen tegen de Indianen. Zijn tweede boek The Indian Chief uit 1829 was onmiddellijk een groot succes en behandelt in grote lijnen dezelfde thematiek -het wel en wee van de blanke kolonist. Een verschil is echter dat hij nu wel toegeeft dat het Indiaanse ras groot onrecht is aangedaan door de jaren heen. In zijn beschrijvingen lijkt hij nog het meest op de Amerikaanse schrijver James Fenimore Cooper, die de Indiaan eveneens beschrijft vanuit het idee van de ‘noble savage'. Niet voor niets wordt hij ook vaak ‘the German Cooper' genoemd.

Geestverwant: James Fenimore Cooper

Dat is overigens ook de grootste kritiek die de meeste van de bovenstaande schrijvers (en ook Karl May) te horen krijgen naar aanleiding van hun fictieve Indianenverhalen, namelijk dat ze wel erg sterk afgeleid zijn van het werk van de Amerikaanse schrijver James Fenimore Cooper (1789-1851). D. L Ashliman geeft hiervan een samenvatting die meteen de belangrijkste punten van Cooper's werk naar voren haalt:

In their Indian novels, written for the most part years afterward, these traveler-writers revert readily to Cooperian clichés. Their fictional chieftains are typically described as resembling noble, graceful bronze statues; their Indian villages as living examples of natural order, harmony and contentedness. Rhetorical, flowery speeches by noble tribesmen are common, and Cooper's neat dichotomy of good and bad Indian tribes is never totally abandoned. There are some exceptional starkly realistic passages, but the romantic clichés predominate.

James Fenimore Cooper was de eerste Amerikaanse schrijver die het leven aan de frontier als uitgangspunt nam voor zijn romans. Hij is vooral bekend geworden met het boek The Last of The Mohicans, een onderdeel van de zogenaamde Leatherstocking serie die vijf delen telt. Hoofdpersonen in deze serie boeken waren Natty Bumppo (of: Leatherstocking) -een oudere blanke woudloper, bevriend met zowel roodhuiden als bleekgezichten- en zijn boezemvriend Chingachgook -het opperhoofd der Mohicanen. Kritiek op de verhalen -hoewel ze verder de tand des tijds redelijk hebben doorstaan- is dat ze vaak van onwaarschijnlijkheden aan elkaar lijken te hangen en de dialoog in sommige gevallen wel erg gekunsteld klinkt.
Wat themathiek betreft zijn de ‘Leatherstocking tales' een belangrijke literaire uiting van Rousseau's sociale ideeen. Leatherstocking is ‘the natural man, naturally good although, or because untutored, deriving his strength of character from his intimate association with the wilderness, and finding his most sympathetic peers among the noble savages. De belangrijkste verklaring van Coopers succes in Europa -en vooral in Duitsland- is waarschijnlijk dat hij de Indiaan portretteerde zoals de Europeaan men hem -in de tijd van de Romantiek- graag wilde zien: als een nobele wilde die vooral puurder was dan de ‘afgedwaalde' Europeaan.

Cooper en May


De overeenkomsten tussen het werk van Karl May en James Fenimore Cooper zijn groot en duidelijk. Het is echter niet zo dat May zijn beeld van het Westen rechtstreeks heeft overgenomen van Cooper. Eerder is het zo dat May zijn helden modelleerde op basis van een bestaand Duits beeld van het Westen, dat ontstaan was door de grote populariteit van Coopers verhalen in Europa. Toch zijn de overeenkomsten treffend te noemen. Zowel May als Cooper hebben als thema bijvoorbeeld de teloorgang van het Indiaanse ras (‘the Götterdämmerung of the American Indian'); beiden hebben mythische helden; beiden hebben ofwel zeer nobele ofwel zeer brute wilden als personages; en beiden verwerken komische situaties en karakters in hun verhalen. En, aanvullend, een vergelijking die natuurlijk eigenlijk te voor de hand liggend is, beiden hebben vrijwel identieke helden met praktisch dezelfde relatie (blanke met Indiaanse boezemvriend die samen allerlei fantastische avonturen beleven -Old Shatterhand en Winnetou bij May en Leatherstocking en Chingachgook bij Cooper). Richard Cracroft laat vervolgens zien dat er ook duidelijke verschillen zijn tussen de twee schrijvers. Volgens hem is Cooper een veel betere schrijver dan May en zijn Coopers personages beter uitgewerkt en minder stereotiep. Het belangrijkste verschil is echter dat ‘Cooper's Bumppo is a homespun, often believable American, while Old Shatterhand remains an omnipotent, bigger-than-life, self-righteous and enlightened Edelmensch. The gap is enormous.' Cooper is geloofwaardig, May niet -aldus Cracroft.

Rover- en ridderromans als bronnen
Als laatste bron voor May's verhalen kunnen genoemd worden de Duitse rover- en ridderromans uit het begin van de 19e eeuw. In die periode ontstaat de eerste belletrische traditie (van het Frans ‘belles-lettres'), die in het Duits ook wel ‘Unterhaltungsliteratur' genoemd wordt. Karl May is zich bewust van (en vervloekt soms) de invloed van deze traditie op zijn werk. May's handelingsschema, de fictionele wereld die de schrijver oproept en de motieven die hij geeft voor de handelingen komen in grote lijnen overeen met de verhalen van Vulpius, één van de bekendere auteurs van het genre.
Zowel de hoofdpersoon in het werk van Vulpius -Rinaldo- als Old Shatterhand houden ervan om hun ware identiteit aanvankelijk verborgen te houden wanneer ze nieuwe mensen ontmoeten. Aangezien Old Shatterhand een naam is ‘die in het hele Westen met groot respect wordt uitgesproken', valt bij het noemen van deze naam de mond van de andere gesprekspartner onveranderd van grote verbazing open. Ten tweede is er in beide verhalen sprake van een ‘geheimbundmotiv', een verbond waar vrienden van de held een beroep op kunnen doen in geval van nood. Een derde overeenkomst zijn de wijd verbreide lofuitingen die rondgaan in het hele ‘Wilde Westen' over Old Shatterhand. Ieder die zijn naam kent geniet van de spannende avonturen die hij met die andere onoverwinnelijke held aan zijn zij -Winnetou- heeft beleefd.

Ook de voorliefde van May om zijn personages te karakteriseren op basis van uiterlijke kenmerken vindt zijn oorsprong bij Vulpius. Zo hebben we al gezien dat alle goede personages er gezond, nobel, verheven, intellectueel en aantrekkelijk uitzien, terwijl de schurken -onveranderd niet-Duiters- getekend worden met beschrijvingen als onguur, ongeschoren, ‘in het bezit van een paar ratteogen', ‘met nekken als gieren', etc.
En waar Rinaldo strijdt tegen de overheersing van de Franse overheerser, bestrijdt Old Shatterhand het onrecht dat de Indianen wordt aangedaan door de witte indringer. Als zesde en laatste overeenkomst vinden we het gebruik van bepaalde vaststaande formules, zoals bijvoorbeeld het gebruik van veel dialoog tussen de personages. (Dit had overigens een pragmatische reden die men ook vindt bij schrijvers als Sue en Dumas, ze werden namelijk aanvankelijk per woord betaald). Het geheel overziend zou je dus kunnen concluderen dat Karl May de structuur en de motieven van de klassieke ridder- en roverromans overneemt en die plaatst in verre, en voor toenmalige lezers exotische, plekken zoals het Amerikaanse Westen of de Oriënt. De held in de verhalen wordt wat May zelf zou willen zijn. Hij is: ‘Der Recht und Gerechtigkeit zum Sieg verhelfende, christliche Ritter ohne furcht und Tadel, dessen sittliche Strenge durch schelmische, hochstaplerische und abenteuerliche Charakterzüge gemildert wird.'

Basisstructuur

Het wordt tijd om enkele hoofdpunten in Karl May's werk op een rijtje te zetten die gedistilleerd kunnen worden uit bovenstaande beschrijvingen. Allereerst kan genoemd worden het quasi-autobiografische vertelperspectief, waarmee de ik-verteller zich identificeert met de centrale held van de roman (Karl May is Old Shatterhand en omgekeerd). Als tweede: de handeling speelt zich af in een exotische en gewoonlijk ontoegankelijke ruimte die door een avontuurlijke reis ontsloten wordt. Een derde structuurelement is het scherpe contrast tussen Goed en Kwaad, zoals gepersonificeerd door twee elkaar concurrerende groepen (‘Ingroup der Freunde/Verbundete und die Outgroup der Feinde') wiens handelingsstrategiën tegenovergesteld zijn en zich alleen laten verwezenlijken door het uitschakelen van de andere groep. De aanwezigheid van een doorlopende vertelhandeling of spanningsboog is het vierde. Dit wil zeggen dat een verhaal past in een langere serie verhalen, doordat verwezen wordt naar een bepaalde voorgeschiedenis, maar ook op zich gelezen kan worden (bijv Winnetou I tot IV); deze voorkennis, met andere woorden, is niet essentieel. Als laatste, niet onbelangrijke, punt is er de uiteindelijke overwinning van het ‘Goede' over het ‘Kwade', waarmee tevens een probleem uit het verleden wordt opgelost en de toekomst zonder onrecht tegemoet getreden kan worden. Aan het einde van het verhaal over de zwarte mustang bijvoorbeeld staat de toevallige ontmoeting van twee verre (Duitse) neven centraal, die naar elkaar op zoek waren in verband met de verdeling van een erfenis. Door de ontmoeting wordt het probleem dat ze hadden de wereld uitgeholpen.

Deze elementen vormen in principe de basisthema's voor alle verhalen van May. Herhaling en variatie van motieven typeren zijn werk.
Het volgende citaat uit Winnetou, het grote opperhoofd brengt kernachtig enkele voorbeelden van dit soort belangrijke ingrediënten bij elkaar. We vinden er het ‘nationalisme'; het vasthouden aan de Christelijke normen en waarden; de sterke stereotypering dat alle Yankees (of liever: niet-Duiters) onbetrouwbaar zijn; en de ongeloofwaardigheid van de fantastische verhaallijn. Elementen die in dit fragment ontbreken zijn het sterke rechtvaardigheidsgevoel van Old Shatterhand en het vreemde en, zeker voor Amerikanen, ongeloofwaardige taalgebruik (dingen als ‘Pshaw!', ‘Zounds!', ‘s' Death!' of ‘Woe to me!'). Het fragment beschrijft de eerste ontmoeting op de prairie tussen Klekih-Petra (de leermeester van Winnetou) en Old Shatterhand, die zijn wantrouwende gesprekspartner vertelt dat hij nog jong en zeker ‘niet gewiekst' is:

‘Niet gewiekst?' vroeg hij [Klekih-Petra]. Maar dat is iedere Amerikaan in zekere zin.'
‘Ik ben geen Amerikaan.'
‘Wat bent u dan, als ik het vragen mag?'
‘Van Saksische afkomst.'
‘Hij keek me verbaasd aan en zei toen ineens in het Duits: ‘Dan heet ik u welkom, landgenoot! Vindt u het overigens niet vreemd, een Duitser onder de Apaches aan te treffen?'
‘Vreemd niet. Gods wegen schijnen vaak wonderbaar, maar zijn altijd heel natuurlijk.'
‘Gods wegen? Waarom spreekt u niet van voorzienigheid, lot, fatum, kismet of toeval?'
‘Omdat ik christen ben en me mijn geloof niet laat ontnemen.'
‘Goed zo! U bent een gelukkig man! U hebt gelijk: Gods wegen lijken vaak wonderbaar, maar zijn altijd heel natuurlijk. De grootste wonderen zijn het gevolg van natuurwetten en de meest alledaagse natuurverschijnselen zijn grote wonderen. Ja, ik ben een Duitser, een geleerde van naam, en nu een echte Apache. Dat lijkt vreemd. Maar de weg die mij hierheen heeft geleid, is heel natuurlijk.'

Receptie

De jaren 1887-1899 waren de succesvolste en gelukkigste jaren van May's leven; 1891 betekende de ware omkeer. In dat jaar kwam Friedrich Ernst Felsenfeld, een jonge uitgever uit Freiburg, met het voorstel om al May's verspreid gepubliceerde werken te bundelen en als ‘Gesammelte Reiseromane' uit te brengen. Karl May's leespubliek, dat tot dan toe vooral te vinden was geweest onder het katholieke deel van de bevolking (‘Deutschen Hausschatz', waar hij voornamelijk in publiceerde, was een katholiek blad), verbreedde zich razendsnel en zijn populariteit bereikte een ongekende hoogte. Uit brieven van lezers en stukken in de krant vernam May dat hij over het algemeen werd gezien als een ervaren en intelligente wereldreiziger, die zijn belevenissen deelde met het publiek door ze op te schrijven in zijn verhalen.
Een later Duits onderzoek onder Karl May-lezers (rond 1931) naar hun koopmotieven gaf de volgende antwoorden: 1) je wordt er weer jong door; 2) nauwkeurigheid van de voorstelling; 3) slaat de juiste toon aan voor de jeugd; 4) ethisch waardevolle lektuur; 5) ongevaarlijke lektuur; 6) verbreding van kennis; 7) de voorbeeldige Duitsheid; 8) geestelijke ontspanning; 9) de mooie jeugdherinnering; 10) als ‘protest' tegen de minderwaardige/obscene literatuur (‘Schundliteratur').

Voor de lezer vervullen de verhalen nostalgische, escapistische en nieuwsgierige verlangens. Gezegd zou kunnen worden dat het werk van Karl May, herleid tot de essentie, voor schrijver en lezer één centraal element bevat, en dat is bevrijding.
De populariteit van de auteur bleef niet beperkt tot Duitsland of Duitstalige gebieden. Al tijdens zijn leven verschijnen de eerste vertalingen van zijn werk; in totaal is Karl May in ongeveer negenendertig talen vertaald. In Nederland, voormalig Tsjechoslowakije en Hongarije behoren zijn werken tot de canon van de jeugdliteratuur. In andere landen is hij zeer bekend (voormalig Joegoslavië) of zeer bekend geweest (Zweden). In de west-Europese landen met een eigen grote literaire traditie (Frankrijk, Engeland) bezet May slechts een positie in de periferie of is nauwelijks bekend. In Engeland is wel eens een vertelling van May vertaald -zonder succes. En ondanks enkele pogingen is hij ook in de Verenigde Staten praktisch onbekend gebleven. Tijdens de eeuwwisseling verschenen in de VS drie boekdelen (onder de naam van de bewerkster M.A. Taggart). Later zijn hier wel meer pogingen gedaan om verhalen uit te geven. Deze zijn echter nooit van de grond gekomen of nooit doorgezet. I

k heb uiteraard geen empirisch receptieonderzoek verricht, maar kan me voorstellen dat het werk van May te weinig ‘aanknopingspunten' bevatte voor de Amerikaanse lezer, zoals die er wel waren voor de Europese lezer op het continent (landen met sterke Germaanse invloeden?). Tevens geldt hier het criterium dat de literaire traditie in de VS zo omvangrijk was dat er gewoon geen plaats was voor May.

Aansluitend is May's werk -om dubieuze redenen, net als bij Wagner en Nietzsche- ook zeer populair geweest in het ‘Dritte Reich'. In de DDR waren zijn boeken echter niet verkrijgbaar. Ook nu is het werk van May in Duitsland nog populair, er worden zelfs Karl May dagen georganiseerd, waarbij lezers zich even in het fysieke Westen kunnen wanen door de rol van Old Shatterhand of Winnetou te spelen.
Na lange tijd niet echt serieus genomen te zijn als auteur, wordt het werk van May tegenwoordig ook bestudeerd door Duitse literatuurwetenschappers. Er wordt erkend dat de schrijver een grote invloed heeft gehad op de levens (en beeldvorming) van vele lezers. Vooral het Karl-May-Gesellschaft is uitermate actief om het imago van May als ‘Vielschreiber, mit dessen Texte man nach Lust und Laune, Zeitgeschmack und Opportunität verfuhr' te veranderen in dat van een invloedrijk auteur die literatuurwetenschappelijke gerechtigheid en aandacht verdient. Al deze moeite is tot nu toe niet vergeefs geweest:

Mays gesamtes Erzählgebirge ist nahezu wieder in seiner Originalgestalt bis auf extrem Entlegenes zuverlässig zugänglich, eine exzellente Monographie liegt vor, die ersten Sammlungen mit den wichtigsten Aufsätzen zu May aus den letzten 25 Jahren sind erschienen, ein Bildband zu Leben und Umwelt, schließlich etliche Dissertationen und Examensarbeiten zu Einzelaspekten. Karl May also ist etabliert.

Het uitzonderlijke succes van Karl May maakt nieuwsgierig naar de literaire waarde van zijn werk. Die waarde is hoofdzakelijk psychologisch en niet esthetisch. ‘Meibe Seele soll zu den Lesern reden' zegt May zelf. De literaire critici hoefden zich er volgens hem ook niet mee bezig te houden omdat het totaal zijn bedoeling niet was om zijn verhalen in de perfecte literaire vorm te gieten. Er zijn volgens May geen dubbele of diepere bodems te vinden in zijn reis- en avonturenromans: als er zilveren ringen in een verhaal voorkomen, dan worden er zilveren ringen bedoeld en niet meer dan dat.

Conclusie


Omdat Karl May zelf nooit in Amerika was geweest, gebruikte hij allerlei bronnen om zijn verhalen op te baseren. Hij gebruikte avonturenromans en reisverhalen die over Amerika waren geschreven om zijn verhalen een authentiek gezicht te geven. De structuur van ridder- en roverromans werd overgenomen voor de spannende vertelling, wetenschappelijke werken en encyclopedieën zorgden voor de onderbouwing. Door middel van brieven, rapporten, kranten en tijdschriften wist de auteur zijn verhalen een persoonlijk of actueel tintje te geven. Al deze bronnen werden echter nooit zo klakkeloos overgenomen dat het gebruik als plagiaat bestempeld kan worden. May gebruikte ze eerder als aanzet, uitgangspunt of inspiratie voor zijn eigen fantasie.

In zijn fantasie kon Karl May leven zoals hij dat voor ogen had. Hij kon zich als Old Shatterhand voordoen als de dienaar van rechtvaardigheid, de leraar van normen, waarden en levenslessen die hij diep in zijn hart wilde zijn.

Amerika is het land van de belofte en de hoop; het ‘Westen' was hier voor veel emigranten het tastbare symbool van. Karl May greep deze elementen aan om, net als de vele miljoenen emigranten, een spirituele ‘rebirth' te ondergaan. Net als ‘Raphael Hythloday' in More's Utopia is hij zich ervan bewust dat niet alle fouten uit het verleden kunnen worden uitgewist door simpelweg de Atlantische Oceaan over te steken. Maar doordat hij de kans krijgt om een nieuw leven op te bouwen kan hij de utopie zoals hij die voor ogen heeft, zelf vorm geven.
De elementen in het werk van Karl May die zorgen voor de uitzonderlijke populariteit van zijn verhalen zijn grofweg onder te verdelen in een vijftal centrale punten: 1) de aantrekkingskracht van het Amerikaanse Westen waarbij de mythe van het ‘Westen' als vertrekpunt genomen wordt; 2) de sociale utopie die May schetst waardoor de lezer kan ontsnappen aan -zich kan bevrijden van- zijn dagelijkse werkelijkheid en kan dromen over een beter leven; 3) de herkenbaarheid van het verhaal door de vele aanknopingpunten met de wereld van de lezer; 4) de verhalen zijn spannende vertellingen in een lange traditie met een herkenbare structuur; en 5) de lezer kan zich sterk identificeren met de held.
Het zijn niet de Verenigde Staten die Karl May weergeeft in zijn verhalen; hij geeft -de mythe- ‘Amerika' weer. Dit doet hij op de manier waarop deze is opgebouwd: in extremen.

De mythe van Amerika en het ‘Westen' bestaan uit twee uitersten die het beeld bepalen -het paradijs en de woestenij. Deze indeling is ook van toepassing op het werk van May. Bij hem is de tegenstelling tussen deze twee uitersten spiritueel van aard en dit resulteert in een indeling tussen ‘goed' en ‘kwaad'. Representanten van het ‘paradijs' -of: het ‘goede'- zijn de twee helden Winnetou en Old Shatterhand. Ze zijn rechtvaardig en moreel onberispelijk. Hiertegenover staan de vertegenwoordigers van het ‘kwade' -de spirituele woestenij. Deze personages -blank of indiaan- hebben als belangrijkste kenmerken dat ze corrupt zijn en enkel op winst belust. Zijn verhalen mogen op het eerste gezicht inderdaad naïef of simplistisch lijken, in werkelijkheid vertegenwoordigen ze de fundamentele elementen waar het om draait in het menselijk bestaan: ‘Gott, Mensch und Teufel'. Of eerder, de strijd die May aan zijn lezer (‘van ziel tot ziel') wilde tonen: de Mens als speelbal tussen God en Duivel. De thema's van May's werk zijn eeuwenoud en eeuwig: hij beschrijft de strijd tussen het paradijs en de woestenij met als inzet de bevrijding. Simplistisch weergegeven? Ongetwijfeld. Simpel? Nee.

Literatuurlijst

Arnold, Heinz Ludwig, ed., Karl May: Text + Kritik (München 1987).

Ashliman, D.L.'The American Indian in German Travel Narratives and Literature,' Journal of Popular Culture 10 (Spring 1977) 833-839.

Baumgart, Winfried, Deutschland im Zeitalter des Imperialismus (1890-1914) (Frankfurt 1972).

Böhm, Viktor, Karl May und das Geheimnis seines Erfolges (Wenen 1955).

Burchell, R.A. and R.J. Gray, ‘The Frontier West,' in: Malcolm Bradbury and Howard Temperley eds., Introduction to American Studies (London 1987) 104-126.

Cooper, James Fenimore. The Prairie, New York: Airmont Publishing, 1964.

Cracroft, Richard. ‘The American West of Karl May,' American Quarterly, xix, 2 (Summer 1967) 249-258.

Cunliffe, Marcus. The Literature of the United States, 4th ed. (London 1991).

Durzak, Manfred, Das Amerika-Bild in der Deutschen Gegenwartsliteratur (Stuttgart 1979).

Eggebrecht, Harald ed., Karl May: der Sächsische Phantast: Studien zu Leben und Werk (Frankfurt 1987).

Evans, J. Martins, America: The View from Europe (New York 1976).

Feilitzsch, Heribert Frhr. von.'Karl May: The Wild West as seen in Germany,' Journal of Popular Culture 27 (Winter 1993) 173-189.

Gössmann, Wilhelm, Deutsche Kulturgeschichte im Grundriß (München 1970).

Horatius, Ars Poetica (Amsterdam 1990).

Jantz, Harold. ‘The Myths About America: Origins and Extensions,' in: A. Ritter ed., Deutschlands Literarisches Amerikabild (Hildesheim 1977) 37-49.

David Kirby, ‘Jim der Trapper and other heroes of the old west', The Virginia Quarterly Review 58 (1982) 333-339.

Klußmeier, Gerhard en Hainer Plaul, Karl May: Biographie in Dokumenten und Bildern (Hildesheim 1978).

Kügler, Dietmar, Die Deutschen in Amerika (Stuttgart 1983).

May, Karl. Winnetou, het Grote Opperhoofd (Utrecht 1974).

May, Karl. De Zwarte Mustang (Utrecht 1967).

Ritter, Alexander ed., Deutschlands literarisches Amerikabild (Hildesheim 1977).

Richard Ruland, America in Modern European Literature: From Image to Metaphor (New York 1976).

Schutz, H. ‘Friedrich Gerstäcker's Image of the German Immigrant in America,' in: A. Ritter ed., Deutschlands Literarisches Amerikabild (Hildesheim 1977) 319-337.

Schmiedt, Helmut, Karl May: Studien zur Leben, Werk und Wirkung eines Erfolgsschriftstellers (Frankfurt 1987).

Slotkin, Richard, Regeneration through Violence: the Mythology of the American Frontier 1600-1860 (Middletown 1973).

Ueding, Gert ed., Karl May Handbuch (Stuttgart 1987).

Wehnert, Jürgen, ‘…und ich das einzige lebende Wesen in dieser Wildnis' in: H.L. Arnold ed., Karl May: Text + Kritik (München 1987) 5-39.