Frederick Douglass

Door Richard Conniff

Door zijn hele leven het podium op te zoeken, vocht de voormalige slaaf met onvermoeide eloquentie om de 'Blessings of Liberty' voor iedereen te waarborgen. De 'uitgelaten en blije jongen', toen Frederick Bailey geheten, was 6 jaar op de morgen dat zijn grootmoeder Betsey zijn hand nam en hem in 12 mijl zijn leven als slaaf binnenleidde. Later schreef hij dat het een heldere dag in augustus aan de oostkust van Maryland was, heet en vochtig. Af en toe moest zijn grootmoeder hem op haar schouders dragen; af en toe liep hij naast haar en imiteerde haar sierlijke pas. Toen de zandweg hen de bossen inleidde, greep hij greep haar hand bij het zien van monsterlijke, starende gedaantes, die boomstronken bleken te zijn.

Echte verschrikkingen lagen voor hem, die dag in 1824, maar hierover behield zijn grootmoeder 'de terughoudendheid en plechtstatigheid van een priesteres'. Zij had deze scheidingen te vaak meegemaakt: net als de andere kleinkinderen die ze had grootgebracht, was Frederick vanaf zijn geboorte het bezit van iemand anders geweest, aan haar slechts uitgeleend. In de namiddag arriveerden ze bij de Chesapeake Bay plantage, waar 'old master' woonde, en ze zette Frederick tussen de andere slavenkinderen. Toen glipte ze zonder een woord te zeggen bij hem weg, om de pijn van het afscheid niet langer te laten duren. De jongen huilde zichzelf die avond in slaap, weggerukt 'van het enige thuis dat ik ooit heb gehad'. Het was 'mijn eerste introductie tot de realiteiten van slavernij'.

Naar standaard van de slavernij zou Frederick de komende veertien jaar vaak een bevoordeelde behandeling krijgen. Maar de realiteiten zouden ook honger omvatten, zo erg dat hij met de hond moest vechten om de restjes, en koude zo intens dat zijn blote, eelterige voeten openbarstten. Net als andere slaven werd hem systematisch familie, educatie, zelfs zijn eigen geboortedatum onthouden. Hij zag hoe zijn mede-slaven flink afgeranseld werden. Hij onderging de penseel-dikke littekens van de zweep op zijn eigen rug. Deze realiteiten van de slavernij waren zo ongehoord dat Frederick ze bijna vanaf die eerste dag weigerde te aanvaarden, en het gevecht dat toen begon zou later miljoenen Amerikanen zowel vertoornen als inspireren.

Miraculeuze selfmade man

Hij noemde zichzelf Frederick Douglass nadat hij de vrijheid was ingevlucht op 20-jarige leeftijd, en vestigde zich al snel in de anti-slavernijbeweging als een onverschrokken vijand van de slavenhouder en de hypocriet. 'Wat betekent, voor de Amerikaanse slaaf, jullie 'Fourth of July'?' vroeg hij in een passievolle speech in een tijd dat meer dan drie miljoen Afrikaans-Amerikanen in gevangenschap verbleven. 'Voor hem is jullie viering veinzerij … jullie oproep tot vrijheid en gelijkheid een lege schijnvertoning. … Er is geen natie op deze Aarde schuldig aan schokkendere, bloederigere praktijken dan de inwoners van de Verenigde Staten op dit moment.'

Blanke Amerikanen kwamen bij duizenden naar zijn toespraken, soms alleen maar om te gapen of hem te beschimpen. Maar ze luisterden ook, al was het alleen maar omdat Douglass zich scherpzinnig op een klassiek-Amerikaanse manier presenteerde, als een haast miraculeuze 'self-made' man. Voor het publiek van de decennia vlak voor de Burgeroorlog was het alsof deze slaaf – door de wet gezien als bezit – het spreekgestoelte recht van zijn grootmoeders hutje in Tuckahoe Creek was opgesprongen.

'Het sprak goed', merkte Douglass bijtend op. In werkelijkheid sprak hij met een scherpzinnigheid, eruditie en rijkheid van stem gelijk aan Daniel Webster. Zijn fysieke voorkomen was ook aansprekend. Hij was ruim één meter tachtig, had een olijfbruine huid, een dikke bos haar die over zijn brede voorhoofd viel en vurige, gegriefde ogen. De feministe Elizabeth Cady Stanton herinnerde zich levendig de eerste keer dat ze Douglass hoorde spreken, op een anti-slavernij in Boston, waar hij zijn luisteraars met de toon van zijn stem van lach naar tranen voerde. 'Alle andere sprekers leken mat na Frederick Douglass', schreef Stanton, 'Hij stond daar als een Afrikaanse prins, majestueus in zijn toorn.'

Comeback

Toen de stem honderd jaar geleden door de dood werd gestild, verdween Frederick Douglass een tijd uit de geschiedenis. Zelfs de achtenswaardige Samuel Eliot Morison vond geen plaats voor hem in zijn Oxford History of the American People, gepubliceerd in 1965. Daarna is Douglass herontdekt in drie substantiÀ-Àle biografieÀ-Àn, op televisie en het toneel. Yale University brengt methodisch de uit meerdere delen bestaande Frederick Douglass Papers uit, en de Library of America heeft vorig jaar Frederick Douglass: Autobiographies uitgegeven, een van commentaar voorziene verzameling. Om de nadruk te leggen op het feit dat hij honderd jaar geleden gestorven is, presenteert de National Portrait Gallery van het Smithsonian Institution de tentoonstelling 'Majestueus in zijn Toorn: Het Leven van Frederick Douglass'.

Het was een verbazingwekkend leven. 'Ik voel een grote verwarring wanneer ik probeer een publiek van blanken toe te spreken … Ik ga ervan trillen', verklaarde hij aan een groep van abolitionisten uit Massachusetts in een van zijn eerste toespraken. Maar het weerhield hem er niet van daaraan toe te voegen: 'Vooroordelen jegens kleur zijn in het Noorden sterker dan in het Zuiden; ze hangen om mijn nek als een zwaar gewicht.'

Voordat er een burgerrechtenbeweging was, voor het woord 'racisme' zelf bestond, leidde Douglass de beweging die de rassenscheiding ophief op scholen in Rochester, New York, waar hij en zijn vrouw hun kinderen opvoedde. Lang voordat Rosa Parks weigerde op te staan voor een blanke man in een gesegregeerde bus in Alabama, moest Douglass worden weggedragen uit een treinstel voor blanken in Massachusetts – en hij trok de stoel met zich mee. Voor de moorden op Malcolm X en Martin Luther King, jr., was Douglass herhaaldelijk aangevallen en in elkaar geslagen door menigten die riepen: 'Vermoord die klote-neger!'. Herhaaldelijk vocht hij terug, en overleefde.

De drukkende rassenkwestie weerhield hem er echter niet van om te strijden voor algemene mensenrechten. Frederick Douglass was de enige man die voor vrouwenkiesrecht stemde op de conventie van 1848 in Seneca Falls, New York, waar de femistische beweging werd geboren. De krant die hij het jaar daarvoor had gesticht had trots verklaard: 'Recht kent geen sexe, waarheid kent geen kleur'. In de loop der tijd zou de onvermoeibare stem van Frederick Douglass helpen de funderingen te leggen voor de emancipatie van slaven in de Burgeroorlog en voor het vijftiende Amendement van de Constitutie, dat, op papier, zwarte mannen het stemrecht garandeerde. Maar hij zou ook lang genoeg leven om het falen te zien van zijn grote visie dat vrijheid en stemrecht voor zwarten een gelijke positie zouden bespoedigen ten opzichte van de blanke in het Amerikaanse leven. Hij leefde lang genoeg om dat wat hij bereikt had besmet te zien worden met rassendiscriminatie en soms misbruikt te zien: niet om andere zwarten te helpen, zoals hij had gedroomd, maar om hen te vernederen.

Pantage samenleving

De plantage waar zijn grootmoeder de jonge Frederick Bailey die middag in 1824 achterliet, was een van Marylands meest welvarende: 4000 hectaren vlak, vruchtbaar land waar de familie Lloyd zich in de jaren 1660 had gevestigd. Het 'grote huis' staat er nog altijd en ziet er nog grotendeels uit als hoe Frederick het kende. In de kelder zijn de meeste stalen spijlen uit het raam van een kleine, donkere kamer gevallen. Maar boven hangen nog steeds enorme, doffe spiegels op de plek waar ze eens het gezicht van Jefferson Davis weerspiegelden na de val van de Confederatie, en van Frederick Douglas tijdens een weerzien als staatsman. Een lid van de familie Lloyd leefde er nog tot haar dood in 1993.

Het is een mooi huis in Federal-stijl aan het eind van een lange, met bomen omzoomde laan, een paar mijl buiten Easton. Het zicht op de 'plechtige grootsheid', schreef Douglass later, 'was een traktatie voor mijn jonge, lamgzaam openende geest.' Frederick was als kind al ongewoon. Hij werd de vriend en, dientengevolge, oplettende leerling van de jongste Lloyd-zoon. In het grote huis, en niet in de slavenkwartieren, voelde hij zich in zijn element. Zijn blik verruimde zich al snel tot de afschrikwekkende kloof tussen deze werelden. Douglass kende afgezien van kou en honger weinig persoonlijke mishandeling op de Lloyd plantage. Maar hij verhaalde over het geweld rondom hem in Narrative of the Life of Frederick Douglass in 1845.

Een incident brandde zich in de herinnering van het kind. Frederick was niet het eigendom van de familie Lloyd zelf, maar van hun voorman, Captain Aaron Anthony, de man waarover zijn grootmoeder had gesproken als 'old master'. Zijn bescheiden stenen huis staat er ook nog, op de plantage-weg, maar de plek van de keuken waar Frederick sliep, is nu slechts een vage afdruk in het gras. Op een morgen hoorde Frederick vlak voor zonsopkomst een geluid vanuit zijn bed op de ruwe vloer van de kamer. Toen hij keek door de kieren tussen de grove planken van de deur, zag hij zijn tante Hester met 'old master'. Zij was een lang, goedgevormd meisje van 15 jaar oud, en vanwege motieven die Douglass later simpel beschreef als 'afschrikwekkend' had 'old master' haar verboden om zich in te laten met een jonge slaaf van haar leeftijd. Ze was ongehoorzaam en 'old master' bond nu haar gekruiste handen aan een balk in het keukenplafond en sloeg haar gave rug open met een leren zweep. Douglass schreef dat ze schreeuwde: 'Heb genade! Oh, heb genade!' maar 'haar snijdende kreten leken zijn woede alleen maar te verhevigen'.

Met ingehouden emotie vertelde Douglass dat een vrouwelijke slaaf normaal gesproken kwetsbaar was voor de 'grilligheid en passie van haar eigenaar' en dat het gewoon was dat het huwelijk geen betekenis had voor slaven. Maar hij kon niet het kwellende idee verdragen dat Captain Anthony Hesters oudere zus Harriet misschien aan dezelfde monsterlijk behandeling had onderworpen. Harriet was Fredericks moeder. Gedurende zijn jeugd werkte zij in het veld op een vergelegen boerderij, en de herinneringen aan haar onregelmatige bezoekjes bleven pijnlijk vers. Ze stierf voor hij tien was, zonder het gerucht in de slavenkwartieren dat Captain Anthony zijn vader was te bevestigen of ontkennen. De slavernij, schreef hij, 'resulteerde in een onbegrijpelijk begin in de wereld'.

Huisbediende

Douglass' moeder werd een bijna mytische figuur voor hem. Hij kende zijn liefde voor de letteren, waardoor hij beroemd werd, toe aan deze 'onbeschermde en ongecultiveerde' veldhulp, die op de een of andere manier had geleerd te lezen. Hij hechtte ook waarde aan het voorbeeld dat zijn grootmoeder stelde. Hoewel ze analfabeet was, had ze had een zekere mate van onafhankelijkheid gewonnen door haar praktische vaardigheden in de landbouw en het vervaardigen van de lange drijfnetten die gebruikt werden voor het vangen van elft en haring in de Tuckahoe.

Omdat de familie van Captain Anthony iets speciaals in Frederick zag, wellicht verwantschap, schermde zij hem snel af van de hardheid van de plantage en liet hem werken als huisbediende voor hun schoonfamilie in Baltimore. Daar begon Sophia Auld de 8-jarige het alfabet te leren, maar haar echtgenoot hield haar snel tegen: 'Leren zou de beste neger in de wereld verpesten', zei hij, alsof Frederick niet ieder woord kon horen. Educatie 'zou hem voor altijd ongeschikt als slaaf maken. … Als je hemt leert lezen, zal hij ook willen leren schrijven; en als hij dat kan, zal hij de benen nemen.' Douglas beschreef het later als 'de eerste onmiskenbare tegen de slavernij gerichte lezing' die hij ooit hoorde.

De jongen begon, tegen de verwachting in, zichzelf te onderwijzen. Toen hij aan het werk gezet was in een plaatselijke scheepswerf, merkte hij op dat de timmerlui initialen op het gezaagde hout kalkten, zoals 'sf' voor 'starboard forward', daarmee de uiteindelijke bestemming in het schip aangevend. Hij kopieerde deze letters op een plank en daagde zijn blanke vriendjes uit om hem in het schrijven te verslaan en verleidde ze zo hem het alfabet te leren.

Hij luisterde ook toe wanneer zij speeches voor school uit het hoofd leerden vanuit een bekende anthologie uit die tijd: The Columbian Orator. Woorden als 'emancipatie' (hoewel die van de katholieken in Ierland) en 'gelijkheid' (hoewel die van blanke Amerikanen ten opzichte van hun Europese rivalen) deden zijn verbeelding ontvlammen. Toen hij 50 cent had gespaard met schoenenpoetsen, kocht hij een tweedehands kopie voor zichzelf. Daarin vond hij het drie-pagina lange 'Dialogue Between A Master and Slave' waarin de slaaf beweert dat een goede behandeling nooit het ontnemen van vrijheid kan compenseren. Wanneer de meester verklaart dat 'de Voorzienigheid' hem een slaaf heeft gemaakt, antwoordt de slaaf dat de Voorzienigheid 'mij ook benen heeft gegeven waarmee ik kan ontsnapen'.

Frederick zou deze boodschap, de rethorische methode en zijn kopie van The Columbian Orator met zich meenemen toen hij acht jaar later ontsnapte. Met gebruik van geleende papieren van een vrije zwarte zeeman nam hij een trein naar het noorden.

Preken tegen slavernij

In 1841 was de voortvluchtige slaaf Frederick Bailey 'Frederick Douglass' geworden (een naam die hij ontleende aan een gedicht van Sir Walter Scott). Hij was getrouwd met Anna Murray, een vrije zwarte vrouw uit Baltimore die hem had helpen ontsnappen, en ze leefden in Massachusetts. Hij schepte steenkool en groef kelders voor zijn brood, en voedde zijn woede jegens slavernij door het lezen van de abolitionistische krant The Liberator van William Lloyd Garrison. Hij preekte ook afschaffing van de slavernij tegen andere zwarten in de kerk bij hem in de buurt.

Garrison, de leider van de anti-slavernijbeweging, hoorde Douglass spreken in Nantucket in 1841; de groep die onder leiding stond van Garrison nam hem onmiddelijk in dienst als spreker. Voor de vechtende anti-slavernijbeweging in de jaren 1840 was Douglass, zoals hij zelf zei, een 'geheel nieuw fenomeen', de eerste gevluchte slaaf die lezingen gaf: 'tot op dat moment heette de kleurling die toegaf te zijn gevlucht een stommerik te zijn, niet alleen vanwege het gevaar waaraan hij zich blootstelde, maar ook omdat het de bekentenis was van een lage afkomst!'

Frederick Douglass was niet bang te vertellen hoe laag de slavernij hem gebracht had, en hij maakte er een deugd van dat hij daar overheen was gekomen. Hij had de jaren voor zijn ontsnapping werkend in Baltimore en de velden van de Eastern Shore doorgebracht. Hij kon vertellen over de gruwelen van de slavernij in de meest roerende taal die vele luisteraars ooit gehoord hadden, met een stem die het ene moment onderhoudend was, het volgende 'vol en diep naar buiten rolde', als orgelmuziek. 'Ik ben hier gekomen om jullie iets over slavernij te vertellen – wat ik ervan weet en zoals ik het heb ervaren,' begon hij. Andere abolitionisten konden niet spreken 'uit ervaring; zij kunnen niet refereren aan een rug vol littekens, zoals ik; … mijn bloed gulpte naar buiten wanneer de zweep zich door in mijn huid kliefde.' En hij voegde daaraan toe, in een veel diepere emotionele teneur, 'de zweep kunnen we verdragen zonder geweeklaag, vergeleken met het idee van die scheiding … de pijn van de moeder wanneer ze haar kinderen moet verlaten.'

Toen critici twijfelden aan de verhalen die hij vertelde, nam Douglass een enorme risico door zijn ware identiteit te onthullen, evenals de namen van zijn kwellers, in zijn Narrative in 1845. Iedereen kon nu gaan naar die velden waar de jonge Frederick Bailey was uitgehuurd aan Edward Covey, een pachter en gevreesde slavenbreker, en vragen naar de waarheid over wat Douglass noemde 'het keerpunt' in zijn carrière als slaaf.

Zelfs tegenwoordig is het voor de nieuwsgierige bezoeker mogelijk om de boerderij te vinden, waar een andere pachter nu sojabonen en wintertarwe verbouwt, en uit te kijken over hetzelfde woelige water van de Chesapeake Bay. Hier benijdde de 15-jarige Frederick wanhopig de witte zeilen van de schepen die hier vrijelijk passeerden en smeekte hij om verlossing: 'O god, red me! … Laat me vrij zijn!' Vlak daarna probeerde Covey hem in een schuur hier een keer te vaak af te ranselen. Frederick voelde de kracht weer bovenkomen toen hij uitgestrekt op de grond lag: 'Ik besloot te vechten; en … ik greep Covey hard bij zijn keel.' Ze worstelden twee uur lang en tenslotte maakte de slaaf duidelijk 'dat de blanke die hem wilde afranselen hem dan ook moest vermoorden'. Hij werd nooit meer geslagen.

Het verslag over zijn leven in slavernij was zo gedetailleerd en accuraat dat Frederick Douglass weer werd geconfronteerd met de angst om terug naar het Zuiden te worden ontvoerd. Op advies van zijn mentoren in de anti-slavernijbeweging ging hij aan boord van een zeilschip naar Europa – en werd onderweg bijna overboord gegooid door pro-slavernij passagiers die niet wilde dat hij een toespraak hield. Het incident was bij aankomst goed voor grote koppen, en zijn lezingen in de 21 maanden daarna stelden hem in staat om terug te keren naar de Verenigde Staten als een intenationaal beroemd man – en, letterlijk, als zijn eigen man. Britse aanhangers hadden 700 dollar verzameld om zijn vrijheid te kopen van de familie Auld. Zij stelden hem ook voor het eerst in staat om een maaltijd te nuttigen, in te checken in een hotel, naar de kerk te gaan of een vriend te bezoeken zonder het minachtende Amerikaanse gebod, 'We don't allow niggers in here!'

Ingehuurde artiest

Terug in zijn land haalde Douglass zijn vrouw en hun kinderen weg uit Massachusetts, waar blanke abolitionisten hem nog steeds meer als een ingehuurde artiest beschouwden dan als hun gelijke. Hij richtte zijn eigen krant op, de North Star, in Rochester, New York. Hij en Anna maakten hun huis tot een toevluchtsoord voor het gestadige verkeer van weggelopen slaven die die ondergrondse spoorweg nar Canada volgden. Een blanke Engelse vrouw genaamd Julia Griffiths leidde de uitgeverij tijdens zijn vele absenties in het spreekcircuit. Zij werd ook zijn intellectuele compagnon, en hun verschijning in de straten van New York City gaf aanleiding tot obscene uitspraken en fysieke aanval. De vriendschap ontwikkelde zich terwijl Douglas en zijn vrouw emotioneel uit elkaar groeiden. Terwijl hij de wereld van politiek en brieven ingroeide, beperkte Anna Douglass zich tot het opvoeden van de kinderen en het bijhouden van de tuin. Boeken waren zijn persoonlijke passie, maar zij kon slechts twee woorden lezen: 'Fred' en 'Douglas'.

De stem van Frederick Douglass werd krachtiger tijdens het gewelddadige decennium dat tot de Burgeroorlog leidde. De meeste abolitionisten verafschuwden de Amerikaanse constitutie, die slaven als drie-vijfde van een mens beschouwde. Maar Douglass verklaarde nu dat de constitutionele eed om 'de zegeningen van de vrijheid voor onszelf en ons nageslacht te behouden' in feite een eed was om de slaven te bevrijden. Hij was voorstander van emancipatie binnen het politieke systeem en ondanks zijn eigenlijke gevoel daarover weerhield hij zich ervan om openlijk een slavenopstand te steunen. Hij kon zich beter dan de blanke abolitionisten de bloedige consequenties voor de zwarten voorstellen.

Hij weigerde zijn vriend John Brown te vergezellen in een suïcidale bestorming van het federale arsenaal bij Harpers Ferry in 1859 omdat hij de wilde onuitvoerbaarheid ervan inzag. De bestorming mislukte uiteraard. Een van de martelaars van de gebeurtenis, Shields Green, was met Douglass voor de bestorming naar Brown gereisd, en toen Douglass besloot weg te gaan, bleef Green. 'I b'lieve I'll go wid de ole man', zij hij zacht. Zijn dood en die van de anderen bij Harpers Ferry verontwaardigde de natie. Douglass merkte later op, 'Ik kon leven voor de slaaf; John Brown kon voor ze sterven.' Hij baan zich daarna snel zijn weg naar het podium door een menigte van racistische hekelaars zich uit te spreken voor de dood van de slavenhouders, de dood van de slavenvangers, en voor oorlog.

'Ik geloof in strijd', verklaarde hij, en de Burgeroorlog veranderde daar niets aan. Toen president Lincoln het juist achtte om een oorlog te voeren om de Unie bijeen te houden, niet om slavernij te beÀ-Àindigen, verachtte Douglass de regering om haar 'morele blindheid … en hulpeloze imbeciliteit'. Hij hielp om de politiek druk te houden die, met militaire hulp (en morele visie), Lincoln ertoe bracht de Emancipation Proclamation uit te vaardigen op 1 januari 1863. Douglass noemde het 'een dag voor gedichten en gezang', huild met mede-abolitionisten – en ging door met de strijd. Hij begon meer dan honderd man te recruteren, waaronder twe van zijn eigen zonen, om de emancipatie van de slaven te maken tot een realiteit onder het vaandel van het pas gevormde vierenvijfstigste Massachusetts regiment van het leger van de Verenigde Staten, het eerste zwarte regiment. Daarna ging Douglass naar het Witte huis om te strijden voor de zwarte soldaten.

Lincoln groette Douglass hartelijk en luisterde naar diens klachten: zwarte soldaten kregen de helft van het loon dat blanke soldaten kregen, konden niet officier worden en liepen het gevaar gedood te worden wanneer ze door het Zuiden gevangen genomen werden. Enkele soldaten die Douglass had gerecruteerd hadden al gevochten en waren gestorven bij Fort Wagner; gevangenen uit het vierenvijfstigste regiment waren verkocht in de slavenhandel. Douglass ging onder de indruk van Lincolns ernst weg en was ervan overtuigd dat hij iets zou ondernemen om de zwarte soldaat te beschermen – altijd binnen de grenzen van de praktijk van de politiek.

Terug in het lezingen-circuit bleef Douglass het geweten van de oorlogsinspanningen door zijn luisteraars te blijven wijzen op de grote morele belang van vrijheid versus slavernij. 'Geen andere oorlog dan een Abolitionistenoorlog', verklaarde hij in 1864, toen Lincoln en de Unie aarzelden, 'geen andere vrede dan een Abolitionistenvrede; vrijheid voor allen, ketenen voor niemand; de zwarte man een soldaat in de oorlog; een arbeider in vrede; een stemmer in het Zuiden zowel als het Noorden. … Dat, landgenoten, is mijn idee over de missie in deze oorlog.'

Overheidsbaan

De decennia na de oorlog brachten Douglass eerbetoon maar leken zijn geestdrift weg te nemen. Hij werkte onvermoeibaar aan de passage van het vijftiende amendement tot de constitutie in 1870. Zwarten konden nu stemmen, maar dat voorkwam niet dat ze werden 'aangevallen, geslagen, neergeschoten, neergestoken, opgehangen, verbrand … en alles wat kwaadaarig is in het Noorden en moorddadig is in het Zuiden.' Zijn eigen huis in Rochester werd in 1872 afgebrand. De jaren na de oorlog kenden het gebruik van iedere methode, legaal of niet, om zwarten te weerhouden in het gebruik van hun nieuwe rechten.

Douglass verhuisde zijn familie naar Washington, D.C., op zoek naar een overheidsbaan die zijn capaciteiten waardig was. Als 19-jarige slaaf had hij de stoutmoedigheid gehad om temidden van zijn vrienden hardop ervan te dromen eens senator zou worden. Nu werd hij president van de Freedman's Bank, juist op tijd om de schuld te krijgen van het niet kunnen nakomen van verplichtingen bij zwarte rekeninghouders. Daarna werd hij hoofd van de politie van het District of Columbia, een baan die Douglass status gaf en en de macht om zwarten in dienst te nemen. Maar deze aanstelling van de meest prominente zwarte man in Amerika diende ook als een afleiding van de beslissing van de Hayes-regering om de zo belangrijke militaire bescherming voor zwarten terug te trekken.

In 1877 kochten Frederick en Anna Douglass een prachtig huis op een heuveltop in de landelijke zuidoosthoek van de stad. Hem smaakte het genoegen dat de vorige eigenaar had geprobeerd te voorkomen dat het gebied ooit van een Ier of een zwarte zou zijn; hij kon vanaf zijn veranda over de Anacostia Rivier kijken naar de koepel van het Capitool. Diezelfde herfst keerde hij terug naar de Eastern Shore en zocht de plek van zijn grootmoeders slavenhutje op, vlak bij een herkenbare cederboom. Douglass raapte wat zand op en verspreidde dat bij zijn eigen huis, dat hij Cedar Hill noemde.

Doordat hij had getriomfeerd in het grote gevecht om de slavernij kon Douglass het zich nu permitteren om grootmoedig met zijn blanke connecties aan de Eastern Shore om te gaan – te grootmoedig volgens zijn critici. Hij nipte aan zijn Madeira op de veranda van het grote huis op de Lloyd-plantage en sprak over 'dankbaarheid' bij het weerzien met de familie Lloyd. Hij had een emotionele ontmoeting met Thomas Auld, een van zijn voormalige eigenaars, nu op zijn sterfbed; hij uitte zijn spijt dat hij Auld openbaar had beschuldigd van 'wrede' behandeling van zijn grootmoeder, waarvan hij per abuis had gedacht dat zij een van de slaven van Auld was geweest. Auld huilde en vertelde hem in antwoord daarop dat 'had ik in jouw schoenen gestaan, ik hetzelfde had gedaan.'

Anna Douglas stierf in 1882, en twee jaar later trouwde hij met Helen Pitts, een receptioniste van zijn kantoor. Zij was een blanke vrouw, en zijn eigen familie beschouwde het huwelijk als een verwerping van zwarten. Haar vader, die een abolitionist was geweest, verwierp het huwelijk ook, en weigerde Douglass de toegang tot zijn huis. Van hun kritiek van buitenaf vroeg Douglas zich met simpele waardigheid af, 'Wat heeft de wereld te maken met de kleur van mijn vrouw?' Helen merkte op, 'Ik was niet bang om te trouwen met de man waarvan ik hield vanwege zijn huidskleur.' Het was een gelukkig huwelijk, en de kritiek voorkwam niet dat Douglass in 1889 werd benoemd tot 'Minister of Haiti'.

Aan het einde van zijn leven vormde Douglass ook een belangrijke vriendschap met een andere vrouw. Ida B. Wells, een jonge, zwarte schrijfster uit Memphis, had een gedetailleerd verslag gepubliceerd van de mate waarin lynchings van zwarten een vorm van sociale controle in het Zuiden waren geworden. 'Wat een openbaring van de huidige omstandigheden', zei Douglass toen hij haar werk las. Als een jonge Douglass noemde Wells zonder vrezen namen, plaatsen en gebeurtenissen. Als ze elkaar ontmoetten, zouden zij ook intellectuele belangen en een strijdlustige geestdrift delen. Wells herinnerde zich later dat ze eens met hem was gaan lunchen na een speech. Ze vertelde dat een restaurant in de buurt geen zwarten bediende. 'Mr. Douglass greep op zijn krachtige manier mijn arm en zei 'Kom, daar gaan we naar toe.' … en we wandelden het Boston Oyster House binnen alsof dat een alledaagse gang van zaken was, alert en klaar voor een gevecht indien nodig.' Gelukkig voor de eigenaar werd Douglass als een held ontvangen.

Een andere keer ontving zij een uitnodiging voor een lezingentour in Engeland toen zij te gast was bij Douglass. Douglass moedigde haar aan te gaan en zei, 'Je moet gaan, mijn kind; jij bent degene die dat moet doen, want jij kent het verhaal.' Het was, schreef Wells, 'als een open deur in een stenen muur' van algemene onverschilligheid. Ze ging ermee door en nam haar mentors strijd voor raciale gelijkheid mee de twintigste eeuw in.

Douglass zelf vond een nieuwe opening in het voorbeeld van zijn protégée. In januari 1894 gaf hij, vol van zijn oude majestueuze woede, een van zijn grootste speeches in een kerk in Washington, D.C. In 'The Lessons of the Hour' ontleedde Douglass nauwgezet te manieren waarop vooroordelen te zwarten bleven onderdrukken. 'Een blanke man hoeft zijn gezicht maar zwart te maken en een misdaad te begaan', zei hij, 'om een neger in zijn plaats gelynched te krijgen. Een eenzame vrouw hoeft maar te huilen dat zij is beledigd door een zwarte man, om hem te laten arresteren en daarna terstond te laten vermoorden door de menigte.' Meer dan 850 zuidelijke zwarten zijn geÀ-Àxecuteerd door ambtenaren of gelynched door een menigte tussen 1890 en 1892 alleen. Bij de normale verzinselen over het verkrachten van blanke vrouwen, zei hij, was slim bedacht dat hierdoor de verdachte alle sympathie en eerlijkheid onthouden zou worden. Bovendien was het een aanklacht die niet zozeer tegen een individu gericht was, als wel tegen alle zwarten: 'Wanneer een blanke man steelt, rooft of moordt, wordt zijn misdaad op hem alleen afgeschoven. … Wanneer [een zwarte man] een misdaad begaat, is het hele ras gedoemd daaronder te lijden.'

Het zogenoemde rassenprobleem, zei Douglass, 'kan niet worden opgelost door de neger arm, gedegradeerd, onwetend en hongerend te houden. … Het kan niet worden opgelost door stembusvervalsing … of door het verwarren van stemgerechtigde negers door middel van doortrapte maatregelen. Het kan, echter, gedaan worden, en wel heel simpel. … Laat de blanken in het Noorden en Zuiden hun vooroordelen overwinnen. …

'Tijd en kracht staan in geen verhouding tot de taak die voor me ligt', concludeerde hij. 'Maar werd ik gehoord door deze grootse natie, dan zou ik de sublieme en glorieuze waarheden oproepen waarmee het bij zijn geboorte een toeluisterende wereld groette. Stop met uw rassenvooroordelen. Verlaat het idee dat de ene klasse moet heersen over de andere. Erken … dat de rechten van de meest nederige inwoner de bescherming even waardig zijn als die van de hoogste, en … uw Republiek zal zich staande houden en voor eeuwig bloeien.'

Een klein jaar later, toen hij aan zijn vrouw verslag deed van de gebeurtenissen op een bijeenkomst voor vrouwenrechten die hij die avond had bijgewoond, gleed Douglass op de grond van hun woning en stierf. Zijn lichaam werd naar Rochester overgebracht voor de begrafenis.

De grafsteen is opmerkelijk simpel voor een man wiens leven vol was van afgewogen woorden, en historici weten nu dat het jaar van zijn geboorte, die hem tot op het einde was ontgaan, fout is. Op de zerk staat: 'To the memory of Frederick Douglass – 1817-1895'. Een bezoeker die hem eer wil bewijzen, zou echter kunnen denken aan de krant die de North Star heette, die een idealistische, koppige jongeman eens uitbracht in de stad. De naam kwam uit een lied over een voortvluchtige slaaf. Frederick Douglass wist de woorden te zingen met een waarheid die door weinig Amerikanen voor of na hem kon worden overtroffen: 'I kept my eye on the bright north star, and thought of liberty'.