Hitsville U.S.A.

Jarenlang sloot de blanke platenwereld de zwarte muziek buiten. Maar toen kwam Motown, en plot­seling kende iede­reen hun liedjes. De jongens en meisjes uit de armste wijken van Motor City, USA, veroverden de wereld.

Marian Smith Holmes

Het was bijna drie uur in de nacht maar Berry Gordy kon de slaap niet vatten. Die opname bleef maar doorzeuren in zijn hoofd, en iedere keer weer kromp hij ineen. Het tempo sleepte maar voort, de zang sprankelde niet: het was gewoo­n futloos. Ten slotte stapte hij uit zijn bed en ging naar beneden naar de studio van zijn moeizaam draaiende platen­maatschap­pij. Hij greep de telefoon en belde zijn protégé Smokey Robinson, die de tekst had geschre­ven en de lead zong met een onbekende groep, the Miracles: 'Look man, we've got to do this song again…now…­tonight!'. Robinson protes­teerde en herinnerde Gordy eraan dat de plaat al in de winkels lag en op de radio werd gespeeld. Gordy hield vol, en al snel had hij alle zangers en de band bij elkaar, behalve de piani­st. Vastbes­loten toch met de sessie door te gaan, speelde hij zelf.

Onder leiding van Gordy versnelden de musici het tempo en Robinson pepte zijn weergave van de tekst wat op, die ver­haalde van een moeder die haar zoon ad­viseerde een liefheb­bende bruid te zoeken: 'Try to get yourself a bargain son, don't be sold on the very first one…'. Deze ver­beterde versie van 'Shop Around' was wat Gordy in gedachten had — fris, opgewekt en on­weerstaan­baar als dansnummer. De single kwam uit in december 1960 en schoot naar de top van de hitparade, stond daar zes weken en werd de eerste gouden plaat van de maatschappij. 'Shop Around' bleek het openin­gssa­lvo van een sper­vuur van hits in de jaren zestig, die Gordy's kleine studio veranderde in een miljoenenonder­neming en die een dynamisch nieuw woord aan het woordenboek van de Amerika­anse muziek toevoeg­de: 'Motown'.

Zwarte muziek

Gordy, geboren en getogen in Detroit, startte zijn onder­neming in 1959 en ontleende de naam aan de bijnaam van Detroit, 'Motor City'. Motown combineerde elementen van blues, gosp­el, swing en pop met een beukend achtergrondritme en creëerde zo een nieuwe, onmid­dellijk herkenbare dansmuziek. In de concur­ren­tieslag om de aan­dacht van de tieners, veranderde Motown radicaal de kijk van het publiek op de zwarte muziek.

Het rit­mische nieuwe geluid fascineerde zowel blanke als zwarte jongeren, al waren de musici zonder uitzondering zwarte tieners, meestal afkomstig uit Detroits verpauperde wij­ken. Door hun ruwe talenten te koesteren en te polijsten, maakte Gordy van hen imponerende vaklui. The Supreme­s, Mary Wells, the Tempta­tions, the Mirac­les, the Contours, Stevie Wonder, the Mar­velettes, Diana Ross, Marvin Gaye, Martha and the Vandellas, the Four Tops, Gladys Knight and the Pips, Michael Jackson – de Motown-artiesten lieten de hele wereld dansen en zin­gen.

Motown-kerstshow

In 1963 was ik veertien en helemaal idolaat van Motown-muzi­ek. Ik haale mijn vader over met me langs 'Hitsville U.S.­A.' te rijden, want zo noemde Gordy het kleine huis waar hij de opnames maakte. We waren net verhuisd van de Oostkust naar Detroit, en het idee dat ik misschien een paar sterren zou zien was het enige dat de pijn van de verhuizing kon verzachten. Ik was teleurgesteld dat ik niemand zag, maar een paar maan­den later kwam mijn droom uit, toen ik naar de Motown-kerstshow mocht. Met een vriendin stond ik een hele ochtend in de rij te kleu­men bij het Fox Theatre voor een kaartje van $2.50. We deinden, knipten met onze vingers, dansten op onze stoelen en zongen mee met iedere nieuwe groep. Ik schreeuwde me schor over de pasjes van the Tempta­tions en het gekweel van Smokey Robinson. Ook nu nog barst ik in zingen uit als ik een Motown-deuntje hoor.

Ik lig niet langer meer op apegapen voor de artiesten, maar ik ben nog onder de indruk van het succes van de onderneming en daarom bezocht ik onlangs Gordy in zijn villa in Bel-Air, Los Angeles. We nestelden ons in een statige zitkamer, gemeu­bileerd met een forse damasten canapé en grote fauteui­ls. Een ver­zameling zwart-witte familiefoto's en foto's van Motown-sterren en andere artiesten sierden de muren. Gordy is gepassioneerd als altijd over zijn muziek. Tweemaal wees hij me speciaal op foto's, de eerste keer om een nog jeugdige Berry aan te wijzen die met zanger Billie Holiday voor een Detroitse nachtclub staat, en een keer om hemzelf met Doris Day te laten zien. In zijn jeugdige impulsiviteit had hij Day een kopie van zijn eerste zelfgeschreven liedje gestuurd, inmiddels alweer bijna vijftig jaar geleden, en hij was er zeker van dat ze het op zou nemen. Dat deed ze niet, maar Gordy kent nog steeds de woorden en met zijn vibr­ato tenorst­em barst hij onmiddellijk los.

Trots leest hij me passages voor uit zijn autobiografie To Be Loved, die vorig jaar uitkwam bij Warner Books. Hij ver­telt over zijn leven en de muziek en de mensen van Motown. Steeds meer herinneringen borrelen op; verhalen doors­pekt met humor, stukjes van liedjes en imitaties van instrumenten. Hij ver­telt hoe hij als kind spij­belde van pianoles, want hij com­poneerde liever boo­gie-woogie-rifs op gehoor en hij leerde daarom nooit noten­lezen. Hij herinnert zich hoe de 18-jarige Mary Wells hem in een nachtc­lub lastig viel met een liedje dat ze had geschreven. Toen hij haar omfloerste stem hoorde, haalde Gordy haar over het liedje zelf op te nemen, waarmee de eerste vrouwelijke Motown-ster gelanceerd was.

Sappelende musici

Hoewel hij altijd al van muziek hield, was Gordy zeker niet van plan zelf een platenmaatschappij te begin­nen. Hij verliet de middelbare school zonder diploma en had een jaar of tien nodig om zijn draai te vinden. Geboren in 1927, als zevende van acht kinde­ren, erfde hij zijn vaders ondernemer­sinstinct. Gordy senior bezat een stukadoors- en timmerbedrijf en was bovendien eigenaar van de Booker T. Washing­ton groen­tewinkel. Het gezin woonde boven deze zaak en zo gauw de kinderen over de toonbank konden kijken, moesten ze meehelpen. In de zomer ventte de Gordy water­meloe­nen met zijn vaders truck en na schooltijd poetste hij schoe­nen in de bin­nenstad. Op kerstavond verkochten hij met zijn broers tot laat in de avond kerstb­omen, zich verwarmend aan een vuur in een olievat.

Nadat hij van school was gegaan, probeerde Gordy het in de boksring, waar hij hoopte zich een weg naar roem en fortuin te meppen, net als Detroits eigen Joe Louis, toen de held van iedere zwarte jongen. Klein maar strijdlustig, wist Gordy net het hoofd boven water te houden totdat hij in dienst moest. Eenmaal terug uit het leger, waar hij alsnog zijn mid­delbare-schoo­ldiploma had gehaald, opende hij een in jazz gespeci­aliseerde platen­winkel. Vastbesloten een stede­lijk publiek te trekken mijdde hij de ruige, stampende muziek van zangers als John Lee Hooker en Fats Domino. Ironi­sch genoeg was dit prec­ies wat zijn klanten wilden, maar Gordy pikte het niet snel genoeg op en zijn onderneming mislukte.

Daarna werkte hij bij de Ford Motor Company in de assemblage, waar hij 85 dollar per week verdiende met het bevest­igen van chromen strips op Lincolns en Mercury's. Om aan de een­tonigheid te ontsnappen, verzon hij liedjes en melodiet­jes terwijl de auto's langsrolden. In de late jaren vij­ftig bezocht hij regelmatig Detroits zwarte nachtclubs en verwierf zich een zekere bekendheid met het verkopen van zijn liedjes. Zijn grote doorb­raak kwam toen hij Jackie Wilson ontmoette, een flamboyante zanger, die net zijn solocarrière was begon­nen. Gordy schreef enkele hits voor Wilson, waaronder 'Reet Petit­e', 'Lonely Teardro­ps' en 'That is Why.' Hij ontmoette ook William (Smok­ey) Robin­son, een knappe tiener met groene ogen, een fluwelen fal­setstem en een schrift vol liedjes.

Gordy hielp Robinsons band, the Miracles, en andere lokale wannabes aan optredens en studio's, maar er viel niet veel mee te verdienen omdat de muziek­in­dustrie de sappelende musici, componisten en tekstdich­ters uit­buitte. Het was Robinson die Gordy overhaalde zijn eigen maatsch­appij op te rich­ten.

Dat was nogal een stap. In de praktijk was het vrijwel onmogelijk gebleken voor kleine platen­maatschappijen om te concurreren met de reuzen die de markt domineer­den met hun superieure marketing en distributie. Bovendien was de markt van en voor zwarte muziek nogal geïsoleerd. In het midden van de jaren vijftig gebruikte men de term 'rhythm and blues' voor zwarte muziek. Om de blanke markt te bereiken, huurde men blanke artiesten in om covers te maken van de originele nummers. Als 'popmuziek' verkocht dit beter dan het oorspronkelijke liedje, dat alleen onder zwarten werd gedistr­ibuee­rd. Zo werd Elvis Presley bero­emd met covers als 'Hound Dog' en 'Shake, Rattle and Roll'; Pat Boone 'coverde' enkele R&B-musici, waaronder Fats Domino. De uitdaging voor Gordy was om blanke kopers te trekken voor zijn platen en dat betekende dat hij zich moest losmaken van de R&B-markt en inbreken op die van de lucratieve popmuziek.

Gordy stichtte Motown met achthonderd dollar die hij van de beleggingsclub van zijn familie had gekregen. Hij kocht een huis op West Grand Boulev­ard, toenter­tijd een geïntegre­erde middle class-straat. Hij woonde boven en werkte beneden. Gordy gaf het huis een wit verfje en zette er tweedehands opname-ap­paratuur in. Denkend aan zijn dagen aan de lopende band had hij een hit fac­tory, een fabriek van hits, voor ogen. 'Ik wilde dat de ar­tiest de deur inkwam als onbekende en de deur uitging als een ster', vertelt Gordy me. Hij liet met grote blauwe letters 'Hitsville U.S.A.' op het huis schilderen.

Aanstekelijk ritme

Al had Gordy geen magische formule voor hits, in korte tijd ontstond een eigen geluid. Onder invloed van Afrikaans-Amerikaanse muziek – jazz, gospel, blues, R&B, doo-wop – ontwikkelden Motown-arties­ten een beukende beat op de achtergrond, een aanstekelijke ritme dat de tieners liet swingen op de dansvl­oer. Volgens pianist Joe Hunter had de muziek een beat die je kon voelen en die je onder de douche kon neuriën, 'You could­n't hum Charlie Parker, but you could hum Berry Gordy.'

Hunter was een van de jazzmusici die Gordy naar Motown lokte. Meestal speelde Gordy een paar akkoorden op de piano om duidelijk te maken wat hij in zijn hoofd had en dan werkten de musici het uit. Uitein­delijk werd één zo'n groep jazzmusici Motowns huisband, de Funk Brothers. Hun innovatieve spel op de bass, piano, drums en saxofoon, begeleid door meekla­ppende handen en tamboerijnen, werd karakteris­tiek voor de 'Mot­own Sound.'

Motowns stal van producers en schrijvers schreef vaardig teks­ten bij deze mix; onschuldi­ge teksten over jonge liefdes – het ver­langen, de verheerlij­king, het ver­lies en het terug­win­nen. Smokey Robinson en het team van Lamont Dosier en de gebroed­ers Eddie en Brian Hol­land, beter bekend als HDH, fabri­ceerden hit na hit. The Tempt­ations zongen over 'su­nshine on a cloudy day' en 'a girl's smile so bright she could have been a candle.' The Supremes zagen een minnaar 'walk down the street, knowing another lover you'd meet.'

Spontaniteit en creatieve gekkigheid waren de regel bij Motown. Hitsvi­lle, 24 uur per dag open, werd een vaste ontmoetin­gsplaats voor de artiesten. Als een groep tijdens een opnameses­sie wat meer achtergrondzang nodig had of meer tamboerijnen, stond er altijd iemand klaar. Niets ging te ver. Het luide stampen aan het begin van 'Where Did Our Love Go' van the Suprem­es is letter­lijk het voeten­werk van de Motown-hulp­jes op de houten planken. De tingelende openingsto­nen op een Temptations-plaat kwamen van een speel­goed­piano. Kleine bellet­jes, zware kettin­gen, marac­a's en zowat alles wat maar rinkelde, ratelde of rammelde werd gebru­ikt om het ritme te versterken.

Boven werd een echokamer aangelegd, maar soms pikte de micro­foon ook het geluid op van het doortrekken van de toilet. In haar memoires herinnert Diana Ross zich: '…[i] si­nging my heart out beside the toilet bowl' toen de microfoon in de toiletpot werd gehangen om een echo te creëren. 'It looked like chaos, but the music came out wonde­rful', ver­telde Motown-saxofo­nist Thomas (Beans) Bowles.

De integratie ritme met symfonische strijkjes was een andere techniek die Motown gebruikte om naar de pop over te stappen. Toen Gordy voor het eerst strijkers van het Detr­oit Sym­phony Orchestra inhuurde, stribbelden ze tegen op ver­zoeken om buiten­issige of dissonante arrangementen te spelen. 'Dit kan niet, dit is nooit eerder gedaan', riepen ze. 'Maar dat is wat ik mooi vind, dat wil ik horen', hield Gordy vol, 'De regels interesseren me niet want ik ken ze niet.' Sommige musici stapten op, 'Maar toen we hits scoorden met strij­kinstrumenten, vonden ze het prach­tig.'

Patriarch

De oude garde herinnert zich Hitsville als een home away from home, in de woorden van Mary Wilson van the Supremes. Het was 'meer alsof je werd geadopteerd door een lief­hebbende familie dan dat je werd ingehuurd door een maats­chappij', schreef Otis Williams van the Temptations. Gordy was een jaar of tien ouder dan de meeste ar­tiesten en trad op als de patriarch van het stel. Als de musici niet aan het werk waren, hingen ze rond op de veran­da voor het huis of speelden tafeltennis, poker of honkbal. Ze maakten hun eigen lunches en bijeen­komsten eindigden met het bezielende refrein van de company song, geschreven door Smokey Robinson: 'Oh, we have a very swinging company / work­ing hard from day to day / nowhere you'll find more unity / than at Hitsville U.S.A.'

Motown was meer dan een opnamestudio, het was ook een muziekuitgever, een talentenjager, een platenfabrikant en zelfs een school. Sommige artiesten noemden het 'Motown U', de univer­siteit van Motown. Terwijl de ene groep in de studio opnam, deed een andere groep aan stemtraining. Terwijl de choreograaf the Temptations een aa­ntal nieuwe stappen leerde, hamerden arran­geurs en muziekschrijvers er een melodie uit op de vleugel. En als ze niet met hun act bezig waren, kregen de artiesten les in eti­quet­te van Mrs Maxine Powell, een strenge maar charmante school­juf­frouw. Die lessen volgden na de irritatie van een tourmanager die had gezien hoe een van de Marvelettes kauwgom smakkend het podium op ging. De meeste artiesten namen Mrs Powell serieus: ze wisten dat het een nood­zakelijke vereiste was op de weg naar succes. Zelfs na dertig jaar prijzen Mrs Powells leerlingen haar nog.

Als het op perfectie aankwam, was niemand harder voor het Motown-team dan Gordy. Hij vleide en stimuleerde de artiesten, maar vloekte ze zonodig ook stijf. Hij hield wedstrij­den om de schrijvers aan te zetten tot nieuwe hits. Hij vond het doodnormaal om twee dozijn takes te eisen tijdens een op­namesessie. Hij stond erop om vlak voor de voorstel­ling nog veran­deringen in de podium­routine aan te brengen. Tijdens de shows maakte hij vellen vol aan­tekeningen en kwam achter de coulissen met een flinke lijst klachten. Diana Ross noemde hem haar 'su­rrogaat vader, baas en slavend­rij­ver.' 'Hij was als een veele­ise­nde leraar', zegt Mary Wilson nu, 'maar je leerde meer van hem dan van een ­leraar, je respe­cteerde hem, eigen­lijk mocht je hem wel'.

Gordy voerde het concept van kwaliteitscontrole in, ook al overgehouden van de lopende band bij Ford. Eenmaal per week werden nieuwe platen gespeeld, bediscus­sieerd en geselec­teerd door de verkopers, schrijvers en producers. In de loop van de week werden de stukken ervan af gewerkt, om toch maar een goed produkt voor de bijeenko­mst af te leveren. Het winnende liedje mocht uitkomen, maar soms wees Gordy de voorkeur van de staf af en volgde zijn eigen intuïtie. Af en toe konden hij en Robin­son het niet eens worden over een keuze, en dan nodig­den ze tiene­rs uit om de impasse te doorbre­ken.

Rassenscheiding

In 1962 propten vijfendertig enthousiaste musici zich in een lawaaierig oud busje voor Motowns eerste tournee, een slopend sch­ema van dertig one-nighters heen en weer langs de Oostku­st. Enkele shows waren in het Zuiden, waar veel van deze jonge mensen voor het eerst aan den lijve rassenscheiding meemaakten: in restaurants werden ze niet geholpen of moesten ze via de achterdeur naar binnen. Na een con­cert in Bir­mingham, Alabama, werd de bus beschoten. In Florida sprongen de mensen uit het zwembad van het motel toen de Motown-groep erin dook. Zo nu en dan, als ze speelden voor een publiek dat voor het eerst geïntegreerd was, of als zwarte en blanke tieners in de gangpa­den danste­n, hielp de muziek de raciale scheidi­ng te overb­rug­gen.

Motown was een black-owned bedrijf, maar er werkten ook blanke artiesten en enkele blanken namen hoge posities in. Barney Ales, de blanke manager van Motowns verkoop- en marke­tin­gaf­deling, was vastbesloten Motowns muziek onder de aandacht van het grote publiek te bren­gen – geen geringe taak in een tijd dat winkels weigerden een album met zwarte Ameri­kanen op de hoes in de bakken te zetten. Vandaar dat een brievenbus en niet the Marvelettes te zien zijn op de cover van hun Please Mr. Postman-elpee.

Ales boekte verscheidene successen, maar het waren drie zwarte tiener­meisjes uit een woningbouw­pro­ject in Detroit die de barrières doorbraken. Mary Wilson, Diana Ross en Florence Ballard deden al in 1960 audi­tie bij Gordy, maar hij wees ze de deur omdat ze nog op school zaten. Vanaf toen kwamen de meisjes elke dag langs in de studio, waar ze altijd bereid waren mee te zingen en te klappen. Een paar maanden later teken­den ze een contract en noemden ze zichzelf te Supremes.

De daaropvolgende jaren namen ze allerlei liedjes op, zonder veel succes. Toen zetten song writers Holland-Dozier-Holland een energiek ritme en een koortje van 'baby, baby' onder een eentonig, klaaglijk liedje, en ze noemden het 'Where Did Our Love Go'. De plaat schoot naar de top van de hit­lijsten en was de eerste van vijf nummer één hits in 1964 en '65, alle composities van HDH.

De meisjes bleven nog een jaar gewoon in de projects wonen, maar verder veranderde hun leven compleet. Een zomer­toernee met Dick Clark en een optreden in de Ed Sullivan Show werden gevolgd door televisiespots, concerten in nachtclubs, intern­ationale tournees en publiciteit in alle media. Al snel wisselden ze hun zelfg­emaakte jurken in voor glamo­ureuze, met lovertjes bestikte gewaden, en de tour­bus voor een ver­lengde limou­sine.

De gladde sound van the Supremes maakte de weg vrij voor andere Motown-artiesten. Motown bleef aan de top van de hit­parades, gelijk opgaand met de Beatles, de Rolling Stones en de Beach Boys. Wat maakte het uit dat sommige fans klaagden dat de Supremes te com­mercieel waren en soul misten? In het midden van de jaren zestig verkocht Motown meer 45-toeren­platen dan enige andere maatschappij.

Middelmatige deuntjes

Gordy gebruikte het succes om zijn markt te verbreden en hij boekte Motown-optredens in sjieke eetgelegenheden, zoals het Copacab­ana in New York en de hotels in Las Vegas. De artiesten leerde 'Put on A Happy Face' en 'Somewhere' te zingen, en rond te parade­ren met strohoedjes en wandelstokken, maar ze voelden zich niet op hun gemak. Diana Ross voelde zich zelfs vernederd toen het publiek in Manche­ster, Engeland, onrustig begon te draaien bij 'You­'re Nobody til' Somebody Loves You'. Smokey Robin­son noemde het cornball – sentimen­tele troep.

Rond 1968 had Motown alle verwachtingen overtroffen en de groei ging maar door. Dat jaar zette de onderneming een nieuw hoofd­kwartier neer van tien verdiepingen, aan de rand van de bin­nenstad van Detroit. Vier jaar later volgde Motowns eerste film, Lady Sings the Blues. Het verhaal van Billie Holiday, met Diana Ross in de hoofdrol, kreeg vijf Oscar­-nominat­ies. Gordy wilde meer doen in de filmindustrie en verhuisde het bedrijf naar Los Angeles. Robin­son probeerde hem nog tegen te houden met boeken over aardbevingen, maar het hielp niet. Gordy stond erop zijn magie in Hollywood uit te proberen.

De verhuizing naar Los Angeles was het begin van het einde van Motow­ns gouden tijd. Motown werd gewoon een grote onderneming en niet meer een sympathiek, keihard vechtend bedrijfje. Gordy hield maar weinig tijd over om muziek te produceren of platen te selecteren. Er veranderde veel. Zangers verlieten hun groep voor een solocarrière, anderen wilden meer creatieve en financiële zeg­genschap. De huisgroep en het team van jonge producers verdwenen. Veel inmiddels beroemde artiesten werden weggekocht door andere ­maats­chap­pijen, sommigen waren misnoegd over verdiensten en oude cont­rac­ten, en klaagden dat Motown hen had bedrogen. Rechtszaken volgd­en. Steeds doken verhalen op over Motowns banden met de maffia. Gordy hoopte dat zijn biografie daar een eind aan zou maken.

In 1988 verkocht de oprichter Motowns platendivisie voor 61 miljoen dollar aan MCA Records, die het in 1994 weer doorverkocht aan Polygram Records voor 300 miljoen. Het ging nu snel omlaag met wat eens Amerika's meest succesvolle black-owned bedrijf was. Gordy had nieuwe tech­nologische ontwikkelin­gen als digi­tal­isering en video genegeerd, en het bedrijf was achterop geraakt. De verkoop van zijn bedrijf ervoer Gordy als traumatisch, maar hij troost zich met de gedachte dat hij Motow­ns uit­geefdivisie vast heeft weten te houden. 'Those songs are my babies', zegt hij.

Versleten linoleum

In Detroit kunnen fans de sfeer van het vroegere Motown nog proeven. Het blauw-witte Hitsville-huis is nu een museum, gesticht door Gordy's zus, Esther Edwards. Pas geleden liep ik nog langs de tentoonstelling met de 68-jarige saxofonist 'Beans' Bowles. In de controlekamer wijst hij me op de planken die door het versleten linoleum zichtbaar zijn; daar tikten ze met hun voeten het ritme. Hij gaat met zijn lange, knokige vingers over de kale plekken op een oud mengpan­eel, die getuigen van intensief gebruik. Zelfs de blauwgroene snoepau­tom­aat naast de buitendeur is in de tijd bevroren, met zijn snoepgoed voor tien cent. In de studio, waar de originele akoestische tegels nog uit de muur steken als kleine pyramides, ziet alles er nog uit alsof er ieder moment een opnamesessie kan plaat­svin­den. De blad­muziek voor 'Stop! In the Name of Love' staat nog op de Steinway, microfoons bungelen aan het plafo­nd, floor mikes en muziekstan­daards staan opges­teld.

Bowles en ik slenteren door het huis met al zijn aandenkens, waaronder een witte speelgoedpiano, de harmonika van Stevie W­onder, een kopie van Gordy's schuldverklaring aan de beleg­gingsclub, Michael Jacksons handschoen met namaakdiamanten, toneelkleding, gouden en platina platen en tal­loze foto's. Door het hele huis staan speakers opgesteld die onze tour met een Motown-muziekje overgieten. De muziek roept herin­neringen op en we zingen zacht mee. 'It's a good feeli­ng', zegt Bowles over zijn jaren bij Moto­wn, 'toen we ermee bezig waren wisten we niet dat het zo groot zou worden'.

Bedevaart

Hoewel de buurt van Hitsville niet meer je dat is, trekt het museum een constante stroom bezoekers – een Australiër wiens moeder vroeger Motownliedjes voor hem zong, een veerti­ger uit Ohio die dol op Motown is 'omdat je de woorden kunt verstaan', een groep lokale ouderen die ter ere van de ouder wor­dende Funk Broth­ers komen en de leden van een blanke reg­gaeband uit New York die vlakbij hebben opgetreden en die de kans om meer te leren over 'soul' niet voor­bij wilden laten gaan.

Esther Edwards stichtte het museum na de verhuizing naar Los Angeles. Als manager van het bedrijf in Detroit hield ze haar kantoor gewoon in Hitsville, en vaak kwamen er zomaar mensen langs die eens wilden zien waar de Motown-ster­ren vandaan kwamen. Op een dag keek ze naar buiten en zag 'o­ngeveer vijftig mannen in witte marine-uniformen het pad opkomen'. Met een zwaar Britse accent legden ze uit dat hun schip in het dok lag in Toledo, negentig kilometer verderop, en dat ze van de gelegen­heid gebruik hadden gemaakt om een paar busjes te huren en naar Motown te komen. 'Dat was het keerpunt', ik dacht, 'well gosh, maybe we did make history here'.