Jimmy Carter

1977-1981

Beoordeling historici: plaats 27

Dat de jaren zestig een nostalgie naar eerdere tijden zouden opleveren, was te verwachten. Maar dat ze Jimmy Carter naar het presidentschap zouden leiden, een born again, progressieve pindaboer uit de donkere midden van Georgia, was bepaald verrassend. Carter was een toevalstreffer, de verkiezing van Ronald Reagan in 1980 zou pas definitief breken met de voorgaande twintig jaar.

De ex-gouverneur van Georgia profiteerde van het nieuwe systeem met voorverkiezingen dat de Democraten hadden doorgevoerd. Hij verraste de zwaargewichten van zijn partij met een grass-roots campagne, gericht tegen Washington. Hij beloofde niet te zullen liegen, een nieuw elan in Washington te brengen en een traditioneel Democratische beleid te voeren. In een spannende verkiezingsstrijd versloeg Carter de zittende president Ford.

Carter begon in 1977 met een enorm reservoir aan goodwill, maar ook met geweldige problemen. De economie paarde een hoge inflatie aan hoge werkloosheid en matige groei. De wapenbeheersing met de Sovjet-Unie lag in Amerika onder vuur en volgens sommigen waren de Russen zelfs met een offensief bezig in landen als Angola en Mozambique. Carter veroorzaakte ook een aantal problemen zelf door te weinig rekening te houden met de manier waarop in Washington zaken gedaan werd. Het gevolg was dat Carters overambitieuze wetgevende programma nogal wat schade opliep.

Toch ging Carter succesvol van start. Zijn regering benoemde meer zwarten, Hispanics en vrouwen dan ooit en verleende de duizenden “Vietnam-deserteurs” amnestie, daarmee één van de open wonden uit deze periode genezend. De hervorming van het ambtenarenapparaat werd een groot succes, evenals zijn eerste economische maatregelen, de deregulering van het luchtverkeer in de Verenigde Staten en een aantal minder opwindende wetsvoorstellen. Hij zette milieu en mensenrechten op de agenda, al riep hij door zijn missionarisachtige gedrevenheid veel weerstand op.

In de buitenlandse politiek had Carter weinig ervaring. De “duivenvleugel” was in zijn regering vertegenwoordigd door minister van Buitenlandse Zaken Cyrus Vance, de “havikken” door veiligheidsadviseur Zbigniew Bzrezinkski, die Kissinger naar de kroon wilde steken. Het leverde voortdurend conflicten op. Toch zou Carter vooral in de buitenlandse politiek zijn stempel drukken, gedeeltelijk voortbouwend op het werk van zijn voorgangers.

In 1978 bijvoorbeeld drukte Carter het Panamakanaal Verdrag door het Congres, waarbij het kanaal èn de kanaalzone in 2000 aan Panama worden gegeven. Hij stuitte op veel weerstand. We stole it (het kanaal) fair and square, riep een senator. Maar Carters standvastigheid verbeterde het Amerikaanse imago in Latijns Amerika. De diplomatieke erkenning van de Volksrepubliek China was een voortvloeisel van een proces dat door Nixon was gestart in 1972.

In het Midden Oosten beleefde Carter zijn grootste triomf en zijn grootste mislukking. Op aandringen van Carter zocht de pragmatische Egyptische president Anwar el-Sadat toenadering tot de Israëlische premier Menachem Begin. Hoewel beide landen vrede wilden, zaten de onderhandelingen eind 1977 muurvast. Carter nodigde beiden uit in Camp David, zijn buitenverblijf. Hoewel zijn adviseurs het hem afraadden, plaatste Carter zichzelf midden tussen de twee kemphanen. De non-politicus en idealist lapte dit advies aan zijn laars en mede dank zij zijn persoonlijke bemoeienis kwamen de Camp David Akkoorden tot stand.

Carter kon niet altijd beslissen waar mensenrechten ophielden en en Amerikaans eigenbelang begon. Hij hamerde op mensenrechten in Nicaragua maar weigerde dictator Somoza onder druk te zetten. Het kritiseren van de schendingen van de mensenrechten in de Sovjet Unie werkte zelfs averechts. De Russen waren boos en verward, vooral omdat ze niet begrepen wat er gaande was. Sinds wanneer liet Amerika dit soort softe overwegingen gelden?

In 1979 explodeerde Iran, waar sinds 1953 de Shah aan de macht was, een bondgenoot van de Amerikanen. Carter zag nogal wat de schendingen van de mensenrechten door de vingers en roemde de Shah vanwege “the respect and the admiration and love” die hij kreeg van zijn volk. Daar dachten de studenten in Teheran anders over en onder leiding van fundamentalistische geestelijken brak er een revolutie uit. Na veel geaarzel en halfslachtig beleid weigerde Carter hulp. Wel kreeg de gevluchte Shah een half jaar later een medische behandeling in Amerika.

Dat leidde tot grote woede in Iran. Op 4 november 1979 bestormden woedende studenten de Amerikaanse ambassade en namen 76 Amerikanen in gijzeling. Carter stond hulpeloos; Iran was niet gevoelig voor diplomatieke druk en met al zijn macht kon Amerika toch eigenlijk niets doen. Kolkend kwamen de meningsverschillen in de regering-Carter nu naar boven. Vance was voorstander van geduldige onderhandelingen, Brzezinski wilde een reddingsoperatie, al was het alleen maar omdat het prestige van Amerika op het spel stond. De twijfelaar Carter koos schoorvoetend voor de Brzezinski-benadering, maar de reddingsoperatie mislukte.

Alles ging nu mis voor Carter. De olieprijzen stegen, waardoor de inflatie verder opliep. In 1979 viel de Sovjet-Unie Afghanistan binnen, waarna Carter in een groot gebaar zowel de Olympische Spelen in Moskou boycotte als een graanembargo afkondigde. Boze sporters en boeren hadden weinig begrip voor Carters optreden.

Carter bevestigde het imago van een ineffectieve, moralistische betweter die Amerikanen vertelde dat het probleem bij henzelf lag. Daar had hij niet ongelijk in, maar het was niet wat Amerikanen wilden horen. Voor hen stond de gijzelingskwestie symbool voor de algehele aftakeling van de natie. Iran hield de druk op de ketel door de gijzelaars pas vrij te laten op het moment dat Carters opvolger, de conservatieve Ronald Reagan, werd geïnaugureerd.

Het laatste jaar leed president Carter zwaar onder de aanvallen van democratischer Senator Edward Kennedy, die de president veel te conservatief vond. Onder vuur van de linkervleugel van zijn eigen partij en van de Republikeinen onder Ronald Reagan, ging Carter ten onder. Hij verloor niet alleen het presidentschap maar zijn partij verloor ook een hele generatie progressieve Senatoren, waardoor de Republikeinen voor het eerst sinds Eisenhower de meerderheid in de Senaat kregen.

Zelden is een president als mislukter neergezet dan de ongelukkig Jimmy Carter. Dat was niet terecht. Hij voerde een redelijk en verstandig beleid maar ontmoette een economische klimaat waar geen kruit tegen gewassen bleek. Een Republikein had het niet beter gedaan. Op buitenlands terrein was Carter redelijk succesvol, ondanks de gijzelaars. Maar burger Carter toonde de beperkingen van een bewogen man.