Herbert Hoover

Historische waardering: plaats 34

Ervaren maar onbekwaam

Toen Herbert Hoover op 4 maart 1929 werd geïnaugureerd, verkeerden de Verenigde Staten in een uitzonderlijk optimistische stemming. Het vertrouwen in Hoover, die bekend stond als een intelligent man, weliswaar een Republikein maar een met de juiste sociale instincten, was groot. Hij leek de ideale man op de juiste plek. “The great engineer” werd hij genoemd en de verwachting was dat nu een moderne technisch ingestelde man het land leidde, de zaken alleen maar beter konden gaan.

Hoover had een vermogen verdiend als mijnbouwingenieur rond de eeuwwisseling. Tijdens de Eerste Wereldoorlog had hij de hulpoperaties aan Belgische vluchtelingen gecoöordineerd, waardoor hij een wereldwijde reputatie opdeed als `great humanitarian”. In 1917 deed hij zijn intrede in Wilsons kabinet en na de oorlog ging hij als persoonlijke adviseur van de president mee naar Parijs voor de vredesonderhandelingen.

De praktisch ingestelde Hoover zag dat de manier waarop de vrede werd afgesloten de kiemen in zich droeg voor de grootst mogelijke ellende. Opnieuw deed hij zich gelden in Europa bij het organiseren van de naoorlogse economie. Hoover boekte grote successen en beide Amerikaanse politieke partijen probeerden hem voor zich te winnen.

In 1920 voerde Hoover echter campagne voor Warren Harding (de Republikeinen waren al sinds 1897 de natuurlijke regeringspartij, enkel onderbroken door Wilson die dankzij Teddy Roosevelts opstand in 1912 had gewonnen). In de regering Harding en na diens dood ook in die van Calvin Coolidge werd Hoover de ondernemende en actieve minister van Handel. In die rol probeerde hij de meest extreme aanvechtingen van de zakenvleugel van de Republikeinse Partij te matigen, zonder veel succes.

Daarmee kreeg de Republikeinse Partij in 1928 een onwaarschijnlijke kandidaat voor het presidentschap: een progressief ingestelde zakenman die meer paste in de Teddy Roosevelt traditie dan in die van Harding en Coolidge. Vanuit zijn ervaringen in België zag Hoover wel degelijk een rol voor de overheid weggelegd, zij het vooral in het verschaffen van stimulansen om individuele mensen of bedrijven de juiste stappen te laten nemen, niet om de zaak zelf te doen. Hij won gemakkelijk van Al Smith, die de interne tegenstellingen binnen de Democraten (racisten, anti-katholieken, drinkers en prohibitionisten) niet wist te overbruggen.

Meteen na zijn aantreden trad Hoover doortastend op in de al tien jaar ziekende landbouwcrisis, die door de boomende economie compleet miskend werd. In typerende stijl riep Hoover een speciale sessie van het Congres bijeen en liet ze de Agricultural Marketing Act aannemen, waarbij een Federal Farm Board landbouwcoöperaties zou bevorderen en prijsstabiliteit proberen te verkrijgen. Minder succes had Hoover met zijn poging tot verlaging van de importtarieven, waaraan Amerikaanse bedrijven verslaafd waren en die voor de Republikeinen zo ongeveer onaantastbaar schenen. Het werd de opmaat voor het obscene protectionisme dat de crisis in de jaren dertig verergerde, onder meer via de infame Hawley-Smoot Tariff Act van 1930.

De aandelenmarkt, waarvan Hoover al langere tijd had gezegd dat hij speculatief was, crashte in de herfst van 1929. Maar omdat slechts een klein deel van de Amerikanen aandelen bezat, wist Hoover dat het effect daarvan gering was. Probleem was wel dat bedrijven meestal reageerden niet door hun winstverwachtingen bij te stellen maar door de lonen te verlagen. Hoover was bang voor de spiraal die dat in werking kon zetten. De recessie van 1930 was nog niet ernstig en paste in een conjunctureel op en neergaan. Hoovers stelling was dat er niets was veranderd aan de productiecapaciteit van de bedrijven en dat hij vooral moest proberen om de effecten van Wall Street buiten de gewone economie van alledag te houden. Herstel van vertrouwen was dan ook zijn grote doelstelling en verklaart veel van zijn optimistische retoriek – die hem na het uitblijven van herstel lang werd nagedragen.

Hoover reageerde typerend met het bijeenroepen van een groep zakenleiders om de economie te stabiliseren. De overheid moest duwen en trekken maar de zakenlui moesten het werk doen. Hij kreeg de concessie los dat bedrijven de lonen niet zouden verlagen, wat op zich een klaterend succes was. Hoover heeft van de geschiedenisboeken (en de liberale geschiedschrijvers a la Arthur Schlesinger Jr.) onder uit de zak gekregen voor zijn gebrek aan actie, maar in de tijd gezien viel dat nogal mee. Hoover was actiever en creatiever dan je van een Republikein mocht verwachten. Hij kon ook niet veel, want het federale budget om iets mee te doen was ongelooflijk klein, en de structuur van de overheid stond niet toe dat je veel ondernam. Hij moest vertrouwen op actie van staats- en lokale overheden.

Bij tussentijdse verkiezingen in 1930 verloor Hoover de meerderheden in Senaat en Huis, wat het leven een stuk moeilijker maakte. Voor revisionisten is het goed om nog eens te kijken waar Democraten toen stonden: ze waren protectionistisch en weigerden met een begrotingstekort te werken. Sterker, Franklin Roosevelt voerde in 1932 campagne tegen Hoover als voorstander van een evenwichtige begroting.

In de loop van 1931 en 1932 verdiepte de economische crisis zich. Het congres werkte alleen maar tegen, in de hoop dat de Democraten in 1932 het presidentschap konden verwerven, en als Hoover later bitter klonk over de manier waarop hij was gedwarsboomd, dan was dat wel te begrijpen.

Eind 1930 kon zelfs Hoover niet meer optimistisch zijn. Het Amerikaanse bankensysteem, dat sinds Andrew Jackson op bijzonder wankele basis opereerde, klapte in de laatste weken van dat jaar compleet in elkaar. Normaal gingen er in een jaar een kleine zeshonderd banken failliet in de VS, maar ineens waren het er 600 in de laatste twee maanden van 1930, waardoor het jaaraantal op 1350 kwam. Op 11 december 1930 ging de wijds genaamde New York City’s Bank of United States dicht. De grote financiers weigerden te helpen.

Hoover probeerde via een systeem van bescherming van hypotheken te voorkomen dat duizenden mensen gedwongen hun huis moesten verkopen, maar de bankwereld moest er niets van hebben. Leek het in de eerste helft van 1931 wat beter te gaan, toen kwam er de internationale crisis overheen die van de depressie in Amerika een Grote Depressie maakte.

Nu bleek Hoover wel degelijk creatief – veel van zijn plannen werden later overgenomen en uitgewerkt in de New Deal, zoals de Reconstruction Finance Corporation – maar hij stuitte op tegenwerking van zowel Wall Street als het kortzichtige congres. Schuldopschorting was niet aanvaardbaar en dat leidde tot een dominoeffect in Europa waar hyperinflatie de kop opstak. De begger thy neighbour houding van andere landen, zoals Groot Brittannië dat zijn imperium afsloot voor import uit andere landen, schaadde Amerikaanse export.

Hoover sloeg nu een ander pad in en probeerde door middel van belastingverhoging de begrotingstekorten weg te werken. Via een ingewikkelde omweg in zijn denken hoopte hij op die manier in een op goud gebaseerde economie en een kleine overheidsbegroting, het vertrouwen in de financiële wereld te herstellen en zo meer liquiditeit in het systeem te pompen. Want zoveel Keynesiaans denken had hij avant la lettre al wel in huis: in crisistijd moet de vraag op peil gehouden worden en moet er geen tekort aan liquide middelen ontstaan. In oktober 1931 deed hij een beroep op de grote banken en financiers om te helpen, maar zij legden de bal steeds neer bij de overheid. En dus ging Hoover over tot de volgende stap: hervorming van het nationale credietsysteem. Deze programma’s, het beschermen van hypotheekhouders en het gebruiken van de Reconstruction Finance Corporation om geld in de economie te stoppen, gingen helemaal tegen zijn filosofie in maar pasten wel in zijn bereidheid te experimenteren. Maar in september 1931 braken de grote bedrijven hun belofte de lonen niet te zullen verlagen. US Steel begon en de rest volgde snel. Werkeloosheid en armoede waren nu gestegen tot onvoorstelbare omvang. De stemming in het land was pessimistisch en Hoover was niet de persoon die daar iets aan kon veranderen. De Great Humanitarian en de Great Engineer werd nu neergezet als de Grote Krentenkakker die wel bereid was om banken te helpen maar niets deed om de gewone werklozen van steun te voorzien.

De verdrijving van de Bonus Army uit Washington in de zomer van 1932 onderstreepte de politieke zwakte van Hoover. Veteranen uit de Eerste Wereldoorlog waren naar Washington gekomen om vervroeging van hun pensioenrechten te vragen, gezien de moeilijke tijden. Nadat de Senaat hen afwees, bezetten een aantal van hen gebouwen rond Pennsylvania Avenue. De stad vroeg om federale hulp om deze weer vrij te maken. Hoover hielp door federale troepen te sturen. Helaas stonden die onder leiding van Douglas MacArthur, die niet alleen de gebouwen vrijmaakte maar met bajonetten op de geweren en met traangas de veteranen de stad uitjoeg. MacArthur had daarvoor geen opdracht gekregen maar besloot daartoe op eigen houtje (hij zou dat in zijn carrière nog een paar keer doen). In plaats van de generaal te ontslaan nam Hoover de verantwoordelijkheid.

De verkiezingen van 1932 leken steeds meer een formaliteit te worden en uiteindelijk won Democraat Franklin Roosevelt, de gouverneur van New York, met gemak. FDR had in New York al laten zien dat hij beter met de bevolking kon communiceren en een meer inclusieve benadering had van democratie, maar qua programma bracht hij weinig mee. Bereidheid te experimenteren en de mogelijkheid om met een schone lei vertrouwen te vragen waren zijn grootste kwaliteiten. De arme Hoover die behoorlijk had geëxperimenteerd maar op het cruciale moment niet de karaktertrekken had om politiek effectief te zijn, werd gedumpt op de vuilnisbelt van de historie. Weinig presidenten zijn zo afgekraakt als de Great Engineer. Hij sleet de rest van zijn leven in grote bitterheid over het aangedane onrecht en zag Roosevelt de hoogste toppen beklimmen met beleid dat een voortzetting was van het zijne en evenmin de crisis oploste – dat deed de Tweede Wereldoorlog.

Luister naar Hoover, campagne 1932.

Herbert Hoover is te hard veroordeeld door met name Democraten die graag de tegenstelling benadrukten tussen de hardvochtige Harding-Coolidge-Hoover jaren en de warme, open houding van Franklin Roosevelt. En het lijdt geen twijfel wie de betere politicus was. Hoover bewijst dat intelligentie en flexibiliteit van geest weinig opleveren als je op zich verstandig beleid niet kunt verkopen. De juiste man op het verkeerde moment. Prosperity is around the corner staat nu aan de ene kant van deze historische scheidslijn, We have nothing to fear but fear itself aan de andere.

In zijn in 1955 gepubliceerde memoires legde Hoover de oorzaak van de Depressie in de Eerste Wereldoorlog en de rotzooi die de vrede in Europa schiep. Hij verweet Harding en Coolidge de kredietinflatie die tot de crash leidde en het chaotische banksysteem voor de verergering van de crisis. Verbittering verhinderde hem om te zien waarom FDR wel als groot president in de geschiedenisboeken terecht kwam en hijzelf als een mislukking. Hoover kon zelfs geen sympathie opbrengen voor de New Deal, die hem als experimenterend engineer toch zou moeten aanspreken. Hij verdient meer waardering dan de geschiedenisboeken hem geven. De plannen die hij in 1932 ontwikkelde waren waarlijk revolutionair, maar hij was toen vermoedelijk al voorgoed verloren. Hoover stierf in New York, in 1964.