George W. Bush

2001-2009

Historisch plaats: 34

George W. Bush, de zoon van ex-president George H.W. Bush, werd in 2000 gekozen in de meest omstreden presidentsverkiezingen sinds die van 1876. Op 8 november bleek dat de uitslag van zijn strijd tegen vice president Al Gore afhankelijk was van de uitslag in de staat Florida. Beide kandidaten hadden de kiesmannen van deze staat nodig om de meerderheid te behalen in het kiescollege. Het probleem was dat de uitslag in Florida een uiterst krappe overwinning (met 571 stemmen) leek op te leveren voor Bush – maar met talloze aanknopingspunten om de uitslag aan te vechten. Dat deden de partijen dan ook. Na ruim een maand bepaalde het federale Supreme Court, in een historisch gezien ongekende interventie, dat het hertellen van stemmen in Florida moest worden gestopt. Daarmee won George Bush het presidentschap. Omdat hij sinds Benjamin Harrison in 1884 ook de eerste was die wel een meerderheid in het kiescollege haalde maar niet een meerderheid van het totaal aan uitgebrachte stemmen, was zijn mandaat flinterdun.

Dat weerhield Bush er niet van om onmiddellijk de partijtegenstellingen aan te scherpen. Hij slaagde erin, gesteund door de Republikeinse meerderheid in het congres, om een forse belastingverlaging door te voeren. In de praktijk kwam die alleen de hogere inkomens ten goede en zou hij, gecombineerd met een weigering van het Witte Huis om de uitgaven van het congres aan banden te leggen, tot hoge begrotingstekorten (president Clinton was vertrokken met een begrotingsoverschot). Door de ineenstorting van de dot com boom, een beurshausse die gedreven werd door high tech en die eind 2000 zijn top bereikte, kwam de begroting sowieso al onder druk te staan. Het was echter de belangrijkste troef van de Republikeinse conservatieve anti-overheidsideologen die onder Bush de macht veroverden. In die eerste maanden gaf Alan Greenspan, toen voorzitter van de Federal Reserve, zijn zegen aan dit beleid (nadat Greenspan in 1993 Clinton krachtig tot de orde had geroepen). Aan het einde van de regeringstermijn van Bush zou Greenspan mede verantwoordelijk gehouden worden voor de excessen in de economie die leidden tot de grote kladeratsj in het najaar van 2008.
De belofte om partijtegenstellingen te overbruggen leek iets meer body te krijgen met een nieuwe onderwijswet, Leave no child behind, die de regering samen met Democratische senator Ted Kennedy, wist te realiseren. In de loop van de zomer van 2001 leek de regering Bush vastgelopen, zonder veel focus op binnenlands gebied. Op buitenlands gebied had Bush aangekondigd meer unilateraal te werk te gaan en zich minder met allerlei conflicten in de wereld te bemoeien – geen nation building bijvoorbeeld. Dit beleid werd onderstreept met een opzichtig verwerpen van het Kyoto klimaatverdrag. Dit verdrag was politiek gezien al dood omdat er niet voldoende meerderheid was in de senaat, maar Bush maakte er een punt van om de rest van de wereld te vertellen dat verdragen hem weinig interesseerden. Amerikaanse belangen gingen voor en milieu was niet echt een onderwerp van belang. Sterker, Bush zette een beleid in gang dat de mechanismes van milieubescherming zoals die zich ontwikkeld hadden, op de tocht zette. De rest van de wereld vatte het op als een klap in hun gezicht, precies zoals Bush het had bedoeld.

Woede en angst

Toen kwam 9/11, de aanval op het World Trade Center en het Pentagon door een Islamitische terreurgroep, Al Qaida, die opereerde vanuit Afghanistan. Het zal wel nooit helder worden of het gebrek aan aandacht van de regering voor deze terreurgroepen in de eerste maanden (mede) verantwoordelijk was voor het negeren van de waarschuwingssignalen (het 9/11 rapport en verscheidene boeken geven daar aanleiding toe, alsmede de waarschuwing in augustus 2001 dat een aanval dreigde – een waarschuwing die genegeerd werd), maar de aanval en de 3000 doden op Amerikaanse grondgebied bepaalde de rest van Bush” bewind. Na een onzekere eerste reactie, herpakte Bush zich en gaf vorm aan de verontwaardiging, woede en angst van de Amerikanen. Het bood zijn vice president Dick Cheney, die sinds zijn ervaring als chief of staff onder president Ford, een groot voorstander was van uitbreiding van de macht van de president, de mogelijkheid om de onervaren president te domineren. Samen met de minister van Defensie, Donald Rumsfeld, ook een veteraan uit de regering Ford, zette Cheney veiligheidsadviseur Condolleezza Rice en minister van Buitenlandse Zaken Colin Powell buiten spel.

Binnen een paar maanden werd de aanval geopend op Afghanistan. Het Taliban regime dat weigerde de Al Qaida terroristen uit te leveren, werd afgezet, het land de facto bezet. In het voorjaar van 2002 begon steeds meer het regime dat Saddam Hoessein in Irak voerde het beleid te domineren. De regering Bush zocht naar een manier om Saddam af te zetten. De vermeende aanwezigheid van massavernietigingswapens was het excuus voor interventie, plus de vooral door vice president Cheney verkondigde stelling dat Saddam achter de aanslagen op 9/11 zat. Beide stellingen bleken onwaar, al of niet gebaseerd op notoire leugens.

In maart 2003 opende de Verenigde Staten de oorlog met Irak. De meeste bondgenoten weigerden mee te doen, met uitzondering van Groot Brittannië, waar Bush in premier Blair een verrassende medestander trof. Een traject om de oorlog te legitimeren via de Verenigde Naties werd kortgesloten toen een tweede resolutie om tot geweld over te gaan, niet haalbaar leek.
De oorlog verliep voorspoedig. Binnen drie weken stonden de Amerikaanse troepen in Bagdad. Als gevolg echter van bureaucratische strijd en incompetentie op het hoogste niveau was er geen kant en klaar plan om het land te stabiliseren. Een golf van vernieling en roof van alles wat los en vast zat volgde, Irak achterlatend als een uitgekleed, totaal gedisorganiseerd land. Niet veel later begonnen de eerste protesten tegen de Amerikaanse aanwezigheid, aangejaagd door Shiitische heethoofden die de band met Iran wilden versterken (en na aanvankelijke sympathie voor Amerika uit Iran, ook door dat land werden geholpen). Vanuit Soenitische kant (de Saddam aanhangers) ontstond verzet dat werd uitgebuit door Al Qaida strijders uit verscheidene landen, die hun kans schoon zagen om Irak te destabiliseren.

De oorlog in Irak sukkelde door tot 2007 toen Bush in een stoutmoedige operatie (bekend geworden als de surge) erin slaagde om een begin van orde in Irak te vestigen. In de tussentijd sukkelde het beleid van de ene ramp naar de andere. Het aanzien van Amerika in de wereld leed aanzienlijke schade, ook al omdat de regering Bush zich niets gelegen liet liggen aan internationaal recht en ook binnenslands de rechtsregels nogal oprekte met creatieve interpretaties die allen leidden tot het door Cheney gewenste versterken van de uitvoerende macht. Het symbool van zowel het afgenomen Amerikaanse aanzien als de creatieve interpretaties van nationaal en internationaal recht werd de gevangenis op Guantanamo Bay, een stukje Amerikaanse grondgebied op Cuba waar honderden mensen zonder proces of zelfs maar beschuldiging vast werden gezet. Voor de algehele rotzooi die het incompetente beleid van de Bush mensen in Irak had veroorzaakt, stond de gevangenis van Abu Graib model. Daar bleken Amerikaanse militairen zonder supervisie de regels net zo vrij te interpreteren als vice president Cheney. Het leverde zeer schadelijke foto’s op en een verder deuk in het prestige van Amerika.

Geluk met zijn tegenstander

Bij de presidentsverkiezingen van 2004 leek George Bush de prijs te gaan betalen voor met name zijn buitenlands beleid. Hij bofte met zijn Democratische tegenstander John Kerry, die net zo klungelig campagne voerde als Al Gore in 2000 en die weigerde de president keihard aan te vallen op Irak. Bush won, opnieuw relatief nipt, door de staat Ohio te winnen. Ook dit keer waren de aantijgingen van electoraal gemanipuleer niet van de lucht. Direct na de verkiezingen besloot Bush dat hij nu wel een politiek mandaat had voor grote veranderingen. Hij wilde onder meer de AOW privatiseren. Dat liep vrijwel onmiddellijk spaak, maar toen in augustus 2005 de orkaan Katrina vrijwel de hele stad New Orleans onder water zette en Bush daarop inadequaat reageerde, was zijn binnenlands politieke macht verdampt. De voorgestelde benoeming (en daarna terugtrekking) van zijn persoonlijke juridisch assistent tot rechter in het Supreme Court, de benoeming van Alberto Gonzalez, zijn Witte Huis adviseur tot minister van Justitie (het zou een blamage worden) en het vasthouden aan de arrogante en destructieve minister Rumsfeld, bevestigden de incompetentie van de regering en de voorkeur van de president om zich met vrienden en ideologische zeloten te omringen.

Weliswaar had Bush door de benoeming van Condolleezza Rice tot minister van Buitenlandse Zaken aangegeven een meer multilaterale en diplomatieke weg te willen bewandelen, het was te laat om nog tot zaken te komen. Rice had bovendien zoveel schade geleden door haar disfunctioneren als veiligheidsadviseur dat zij geen potten kon breken. Ze reisde wat rond in het Midden Oosten en was vriendelijk tegen Europa maar bracht uiteindelijk niets tot stand. In november 2006 straften de kiezers de Republikeinen en hun president door zowel in het Huis van Afgevaardigden als in de Senaat de meerderheid te veroveren.

De vleugellamme regering Bush bracht in de laatste twee jaar weinig meer tot stand, met uitzondering van een min of meer succesvolle turn around in Irak. Door het zenden van 37.000 extra troepen en het sluiten van een akkoord met soenitische opstandelingen, kon Irak enigszins gestabiliseerd worden – nadat in 2006 het aantal doden enorm was opgelopen. Vanaf begin 2008 maar steeds sneller naarmate het jaar vorderde, bleek het financiële systeem in elkaar te storten. Dit was niet geheel veroorzaakt door de regering Bush maar het ondermijnen van regulering en het benoemen van vriendjes in controlerende instellingen zoals de SEC, plus het opjagen van de economie met steun van Alan Greenspan, mag toch echt op zijn conto geschreven worden. Op 15 september liet de regering Lehman Brothers failliet gaan, een grote bankier met wereldwijde operaties. Het rimpeleffect daarvan gaf de laatste zwaai aan de economische crisis die al onderweg was en die in het vierde kwartaal van 2008, het laatste van Bush” presidentschap, zijn apotheose zou beleven.

De overweldigende overwinning die de kiezers in november 2008 gaven aan Democratisch kandidaat Barack Obama was een passend einde: Bush begon omstreden, regeerde omstreden maar werd met grote eensgezindheid afgestraft voor zijn beleid. President Bush verliet het Witte Huis met de laagste cijfers in peilingen over zijn prestaties sinds Harry Truman en Richard Nixon. Bush hoopte dat hij, net als Harry Truman, door de geschiedenis gered zal worden en zal worden erkend als iemand die door de oorlog in Irak te beginnen een structurele verandering ten goede in het Nabije Oosten bewerkstelligd had. Iedereen heeft recht om het beste te hopen van zijn uiteindelijke erfenis, maar het lijkt vooral een vorm van zelfbedrog van een president die op alle terreinen mislukt is. Vice president Cheney, de macht achter het president van Bush, zal er in de geschiedenisboeken waarschijnlijk nog slechter vanaf komen: als de grootste bedreiging voor de rechtsstaat sinds president Nixon, en misschien wel de grootste in de Amerikaanse geschiedenis. Zo gezien mogen we misschien van geluk spreken dat Bush zo incompetent was.