Chester Arthur

1881-1885

Historische waardering: plaats 28

Mooie Arthur had er altijd al als een president uitgezien, maar dat hij het ook werd, was een historisch toeval. Dat hij vervolgens bewees ook nog een redelijk goed president te kunnen zijn, verraste iedereen maar vooral zijn vrienden. Vice-presidenten werden en worden nu eenmaal op andere gronden gekozen dan hun in het oog springende presidentiële kwaliteiten. Arthur was geen uitzondering. Toen hij na de dood van president Garfield, op 19 september 1881, in het Witte Huis terecht kwam, stond Chester Arthur vooral bekend als een machine-politicus, de tweede man van de staat New York die de partijbonzen runden als het hun eigendom was.

De lange elegante en altijd modieus geklede Arthur, met zijn formidabele snor, was enkel vice-president geworden om de tegenstanders van hervorming in de Republikeinse Partij, de Stalwarts die al sinds president Grant het systeem gebruikten, bij de les te houden. Dat het woord politicus in de jaren tachtig van de negentiende eeuw een vieze bijsmaak had gekregen van corruptie en zakkenvullerij, was vooral het werk van deze Stalwarts. James Garfield, de man die in 1880 president zou worden, was niet hun favoriet, maar de benoeming van Arthur maakte iets goed.

In New York was Arthur de tweede man geweest in de partijorganisatie van senator Roscoe Conkling, die bepaalde wat er in de staat gebeurde. Al in 1868 had Arthur meegeholpen om generaal Ulysses Grant tot president gekozen te krijgen. Die benoemde Arthur 1871 dan ook tot Collector for the Ports of New York, de douanedienst. Dit was de belangrijkste en meest lucratieve baan in de staat aangezien Arthur zo de macht kreeg om de meer dan duizend douanebeambten te benoemen. Naar verluidt verdiende hij in het eerste jaar alleen al 40.000 dollar. Van regelrechte corruptie werd hij nooit verdacht maar wel geloofde Chester Arthur heilig in het systeem dat wie de macht heeft ook het recht heeft de baantjes te verdelen. Onder Grant ging dat van een leien dakje, maar in een moedige poging tot hervorming had president Hayes Arthur in 1878 aan de dijk gezet. De Stalwarts van Conkling waren vastbesloten in 1880 wraak te nemen maar moesten uiteindelijk genoegen nemen met het vice-presidentschap.

Uitzonderlijk veel invloed

Natuurlijk konden de Stalwarts nauwelijks hun vreugde verbergen toen ze via Arthur toch nog het Witte Huis in de schoot geworpen kregen. Het leek ideaal. In zijn korte loopbaan als vice-president had Arthur zich een trouw paladijn betoond van senator Conkling. De politieke situatie had hem uitzonderlijk veel invloed gegeven: omdat de Senaat gelijk verdeeld was tussen Republikeinen en Democraten, was de extra stem van de vice-president nodig om van de Republikeinen de meerderheidspartij te maken, met alle bijkomende voordelen daarvan.

Samen met de partijbonzen zat Arthur zijn eigen president Garfield danig dwars bij diens pogingen om de civiele diensten te hervormen. Garfield had een gedurfd spel gespeeld door een rivaal van Conkling voor te dragen als directeur van de Douanedienst in New York. Conkling probeerde de senaat ervan te weerhouden die benoeming te aanvaarden, maar Garfield had voet bij stuk gehouden. ‘Dit…zal de vraag beantwoorden of de president de bode is van de Senaat of het hoofd van de Uitvoerende Macht van de Verenigde Staten’, riep de president. Tegen de tijd dat Garfield overleed was het conflict op de spits gedreven en had Conkling door een tactische fout zelfs zijn senaatspost verspeeld. Chester Arthur had opzichtig aan de kant van Conkling gestaan.

Garfield werd op 2 juli 1881 neergeschoten door een ontevreden baantjeszoeker. De president deed er meer dan twee maanden over om dood te gaan, wat Arthur de tijd gaf om zijn bijzondere situatie onder ogen te zien. De vice-president was oprecht geschokt van de moord op Garfield en misschien nog meer over wat de moordenaar uitriep: ‘Arthur is president now.’ Acht weken lang had hij zich opzichtig buiten Washington opgehouden om toch vooral niet te grijpgraag te lijken. Maar nog los daarvan was Arthur waarschijnlijk tot in het diepst van zijn wezen geschokt door de gedachte dat hij mogelijk president zou worden. ‘Vice-president is meer dan ik ooit zou hebben verwacht’, riep Arthur bij zijn nominatie.

Er was reden genoeg om onzeker te zijn. Afgezien van zijn bijrijdersrol als vice-president was Chester Arthur nog nooit ergens voor gekozen. Hij had altijd achter de schermen gewerkt en stond bekend als de ‘Gentleman Boss’ van de Republikeinse Partij in New York City. Daar verdeelde hij de banen, organiseerde de partij en runde verkiezingen van anderen. En nu wenkte het Witte Huis. Zelfs Republikeinen hielden hun hart vast: ‘Chet Arthur President of the United States! Good God!’

Gekanteld wereldbeeld

Op 19 september om elf uur ’s avonds hoorde Arthur in zijn huis in New York dat Garfield was overleden. Drie uur later legde hij de eed af voor een rechter van het Newyorkse Supreme Court en twee dagen later deed hij het voor de zekerheid nog eens over in Washington. Maar de Chester Arthur die al die plechtige woorden uitsprak, was een ander mens dan de partijbaas Arthur. In de weken van wachten op Garfields herstel, was Arthurs wereldbeeld honderdtachtig graden gekanteld. Ineens zat er een president die zich had voorgenomen om boven het partijpolitieke gekakel en de baantjesjagerij te staan. Arthur beloofde ieder redelijk wetsvoorstel voor een ‘merit system’, een systeem op basis van kwaliteit en prestaties, te zullen tekenen. En het onwillige Congres moest nu wel, gedwongen door Arthur en de publieke opinie die zich heel goed realiseerde wat tot de dood van Garfield had geleid.

Op 1 januari 1883 tekende Arthur de Pendleton Civil Service Act, die politiek bande uit het ambtenarensysteem en vergelijkende examens invoerde, plus een commissie om de hervormingen uit te voeren en te controleren. De wet gold in eerste instantie nog maar voor weinig banen maar werd in de loop van de tijd zover uitgebreid dat presidenten maar heel weinig mensen op politieke gronden kunnen vervangen.

Arthur had de smaak te pakken. Geheel tegen alle partijdogma’s in probeerde Arthur de hoge importheffingen te verlagen die de Amerikaanse bedrijven in staat stelden hoge prijzen te rekenen voor hun producten. Zijn probleem was dat de regering ieder jaar miljoenen dollars overhield aan de te hoge importheffingen, wat iedere keer weer leidde tot een grootscheepse graai- en uitdeelpartij van het Congres. Ieder congreslid had wel iets waar zijn district (en zijn eigen herverkiezing) van kon profiteren en probeerde daar geld voor te reserveren, en omdat iedereen er belang bij had dat zo te houden, deed iedereen mee. De begroting was vrijwel onbeheersbaar voor de president.

Dat klinkt bekend en inderdaad is er 120 jaar weinig veranderd. Nog steeds proberen congresleden hun dure speeltjes te verstoppen in begrotingsvoorstellen. Zo heeft West Virginia een groot aantal stukken autoweg die nergens heengaan dankzij de invloed van de senator van die staat. Nog steeds heet het ‘pork barrel’, varkenstrog, een heerlijk plastische term voor dit onfrisse spektakel. Ook geldt nog steeds dat Democraten en Republikeinen in dit geldverspillen niet voor elkaar onderdoen, wat ze verder ook roepen over belastingverlaging of gebrek aan geld voor sociale projecten.

De dappere Chester Arthur wilde er al wat aan doen. Hij benoemde een commissie van advies maar het Congres draaide en keerde en maakte tenslotte een wet die ongeveer net zoveel tarieven verhoogde als verlaagde, zodat er niets veranderde. Beter dan niets, dacht Arthur, die deze Tariff Act of 1883 toch maar tekende. Het Zuiden en het Westen, waar de mensen leden onder de hoge prijzen die alleen nodig waren om de winstmarges voor de machtigen hoog te houden. Zo werden de tarieven weer een centraal punt in de partijstrijd, net als voor de Burgeroorlog.

In zijn jaarlijkse boodschappen aan het Congres deed de president tamelijk visionaire voorstellen, waar overigens weinig van terechtkwam. Zo wilde hij federaal geld voor onderwijs (een revolutionair voorstel in die tijd) en stelde hij voor geld over de staten te verdelen op basis van het aantal analfabeten. Hij wilde alle accijnzen afschaffen behalve die op tabak en alcohol. Nadat de Democraten in 1882 een meerderheid kregen in het Huis van Afgevaardigden, had Arthur weinig meer in te brengen dan voorstellen die vervolgens werden afgestemd. Hij sprak weinig veto’s uit, behalve over de wet die immigratie uit China verbood voor twintig jaar en rechters verbood om al in Amerika wonende Chinezen niet te naturaliseren. Het Congres stemde zijn veto weg, al werd de termijn tot tien jaar beperkt. Maar de wet zou blijven gelden tot 1943. Verder bestelde Arthur de eerste vier stalen marineschepen, daarmee de basis leggend voor een moderne marine, en verwierf hij Pearl Harbor op Hawaii, voor een marinebasis.

Politicus zonder achterban

Arthur was populair in het land. Zo zei Mark Twain: ‘Ik ben maar één uit 55 miljoen, maar volgens de mening van dit 1/55 miljoenste deel van de bevolking is het moeilijk om het beter te doen dan de regering Arthur.’ Maar de Republikeinen hadden andere zaken aan hun hoofd: baantjes, tarieven, plooibaarheid. Arthur bleef toch een man zonder eigen achterban nu hij per toeval in het ambt terecht gekomen was. Hij kon zijn eigen partij niet tot nominatie voor een tweede termijn vermurwen. Dit was een bekend probleem met vice-presidenten die omhoog vielen: ook Tyler, Fillmore en Johnson werden na een deeltermijn afgedankt.

In 1884 gaven de Republikeinen de nominatie aan Senator Blaine, die er al jaren op uit was. Blaine stond ook wel bekend als de ‘Plumed Knight’ vanwege zijn dure smaak en zijn uitgebreide hofhouding. Hij was Speaker geweest, hield welluidende toespraken als Senator, was minister van Buitenlandse Zaken en al jaren in de running voor de nominatie. Blaine’s probleem was zijn tweezijdige imago. Voor sommigen was hij een authentieke Republikeinse held, maar voor veel meer mensen stond Blaine symbool voor de corruptie van die jaren. Een prachtige cartoon uit die tijd toont Blaine terwijl hij voor zijn collega’s zijn toga uittrekt. ‘Niets te verbergen’ zegt de man in onderbroek, maar overal op zijn lichaam staan zijn zonden getatoeëerd.

De Democraten hoopten met Grover Cleveland, de capabele gouverneur van New York voor het eerst sinds 1856 het Witte Huis te winnen. Dat lukte inderdaad, ondanks de smerige campagne waarbij Cleveland onder meer een buitenechtelijk kind kreeg aangewreven. De uitslag was een ware cliff hanger . Cleveland won met 0,3 procent van de stemmen en met 37 kiesmannen meerderheid. Zoals zo vaak gaf de uitslag in New York de doorslag. Het was kantje boord. In de laatste week had Blaine de stemmen van de Ieren verspeeld toen een over zijn toeren geraakte Republikeinse dominee de Democraten de partij noemde van ‘Rum, Romanism and Rebellion’. Blaine weersprak hem niet en verergerde de zaak door bij uitgebreid bij spoorwegmagnaat Jay Gould te gaan dineren. Het kostte de Republikeinen het presidentschap: duizend stemmen meer in New York en Blaine had gewonnen.

Chester Arthur was niet ongelukkig met het verlies van Blaine. Een van de laatste activiteiten van de president was het openen van het Washington Monument op 21 februari 1885. Op de dag voor zijn vertrek stuurde hij een brief naar de Senaat met het verzoek om de verarmde president Grant voor de rest van zijn leven een generaalshonorarium te geven. Arthur ging terug naar New York als jurist, maar kreeg al snel problemen met zijn gezondheid. Hij overleed in november 1886, op 56-jarige leeftijd.