Kiescollege

Strikt genomen de groep mensen die uiteindelijk de verkiezingsuitslag bepalen, maar ook gebruikt als brede omschrijving van het systeem waarmee Amerikanen hun president kiezen: het electoral college. Uiteindelijk wordt de president gekozen ergens in december door kiesmannen van de verschillende staten, niet door de kiezers op 4 november 2008. Iedere staat heeft een aantal kiesmannen gelijk aan het aantal afgevaardigden in het Huis dat die staat heeft, plus het aantal senatoren (altijd twee). Die kiesmannen gaan in de telling om een meerderheid te krijgen allemaal naar de kandidaat die in die staat de meeste stemmen haalt.

Dit is misschien wel het moeilijkst te accepteren deel van het Amerikaanse politieke systeem, althans voor buitenstaanders. Waarom zo ingewikkeld als het ook gemakkelijk kan, vraag je je af?

De oorsprong is eenvoudig. In de federale staat die Amerika is, ligt de macht bij de staten. De logica van die vaststelling zit in dit systeem verwerkt. Het was ook erg praktisch: staten konden zelf hun verkiezingspraktijk organiseren en in de tijd van postkoets en trekschuit was er genoeg tijd om de uitslagen naar Washington te sturen en de zaak te formaliseren.

Het systeem heeft echter ook inhoudelijke voordelen. Via het kiescollege wordt een resultaat omgezet in een mandaat dat bijna altijd duidelijker is dan de uitslag in stemmen. Een kleine overwinning in stemmen kan leiden tot een grote overwinning in het kiescollege waardoor de winnaar gemakkelijker kan claimen dat hij echt een mandaat heeft. Zo wonnen Lyndon Johnson in 1964 en Ronald Reagan in 1980 met een landslide. Het was duidelijk dat de kiezers iets anders wilden, ook al haalden hun tegenstanders veertig procent van de stemmen.

Verder lost het een aantal telproblemen op. Als er iets mis gaat, dan is dat beperkt tot een paar staten. Meestal is dat niet belangrijk omdat toch wel duidelijk is wie heeft gewonnen. Een hertelling in New Mexico of Florida of welke staat dan ook doet er niet toe want de winnaar heeft ook zonder die staten een meerderheid. Ogenschijnlijk lijkt het eenvoudiger om de stemmen landelijk te tellen en degene met de meeste stemmen tot president te kiezen, maar dan heb je wel eindeloos veel mogelijkheden voor telproblemen, per staat, per county, zelfs per stembureau. Als elke stem telt, kan elke onrechtmatigheid uitgebuit en aangevochten worden. Het zou onwerkbaar zijn.

De inhoudelijke argumenten voor een kiescollege zijn minder overtuigend. In de praktijk betekent het dat kandidaten alleen daar campagne voeren waar ze het verschil kunnen maken. Een Republikein brengt weinig tijd door in Massachusetts, een Democraat gaat niet naar Utah. De kiezers krijgen zo weinig te zien van de kandidaten. Je zou echter ook kunnen zeggen dat het simpele feit dat een staat al bijna is gewonnen voor de ene of de andere kandidaat de campagne overbodig maakt: de kiezers weten het al. Maar het is wel degelijk een nadeel dat onderwerpen die in swing states belangrijk zijn daardoor een veel grotere rol gaan spelen dan gerechtvaardigd is. Aan de andere kant: dan moeten die niet bezochte staten maar aan de bel trekken door niet zo voorspelbaar te zijn.

Het kiescollege is feitelijk een virtuele club, want met zijn allen komen de presidential electors nooit bijeen. Wel komen de kiesmannen per staat 41 dagen na de presidentsverkiezingen samen in de hoofdstad van hun staat. Daar brengen ze hun stemmen uit, één voor de functie van president en één voor die van vicepresident – die niet uit dezelfde staat mogen komen. Na gedane arbeid tekenen ze een aantal kopieën van een document, de Certificate of Vote, waarin staat hoe de stemmen zijn verdeeld. Bijvoorbeeld in Florida in 2000, 27 stemmen voor George W. Bush als president en 27 stemmen voor Dick Cheney als vicepresident. Een kopie gaat naar de voorzitter van de Senaat in Washington, dat wil zeggen de zittende vicepresident.

De certificaten worden in twee dozen geplaatst, in afwachting van een joint session van het nieuwgekozen Congres. Daarin worden ze geopend en geteld. Kandidaten moeten een absolute meerderheid halen (270 stemmen van de 438) om verkozen verklaard te worden. Als niemand 270 stemmen haalt – als er drie kandidaten zijn of als de twee kandidaten beide 269 van de 538 kiesmannen hebben veroverd – belegt het Huis van Afgevaardigden onmiddellijk een sessie waarin het beslist wie gewonnen heeft. Het Huis stemt echter per staat, dat wil zeggen: iedere staat heeft één stem en die stem komt tot stand door de meerderheid van de Afgevaardigden van die staat te laten beslissen. Als een delegatie gelijk is verdeeld dan wordt die staat geacht zich te onthouden. Dit stemmen gaat door tot één kandidaat (als er drie zijn) meer dan de helft van de staten heeft veroverd, oftewel minstens 26 bij het huidige aantal staten.

De Senaat mag beslissen over het vicepresidentschap. Als geen van de kandidaten voor dat ambt een meerderheid verovert, beslist de Senaat met een absolute meerderheid wie die post krijgt – niet per staat maar per senator. In theorie kan het dus voorkomen dat een Republikeinse president wordt opgezadeld met een Democratische vicepresident. Als het Huis op de dag van de inauguratie, 20 januari volgend op het verkiezingsjaar, nog geen president heeft gekozen dan wordt de nieuwe vicepresident de acting president tot het Huis wel heeft besloten. Als er op die dag ook nog geen nieuwe vicepresident zou zijn, dan is de Speaker van het Huis de acting president tot de nieuwe president bekend is.

Tot nog toe heeft het Huis twee keer beslist over het presidentschap, in 1801 en in 1825. In 1801 was het systeem nog zo dat iedere kiesman twee stemmen had en dat men simpelweg degene met de meeste stemmen president maakte en de volgende vicepresident. Omdat de kiesmannen van Thomas Jefferson zich keurig aan hun opdracht hielden, eindigden Jefferson én zijn running mate Aaron Burr met evenveel kiesmannen – iemand had anders moeten stemmen om ervoor te zorgen dat Burr als tweede zou eindigen. Strikt genomen was het een gelijkspel, al wist iedereen dat de kiesmannen Jefferson als president wilden. Maar Burr wilde zijn kans grijpen en gaf niet op. Het Huis besliste uiteindelijk na veel vijven en zessen voor Jefferson.

In 1824 waren er vier kandidaten die kiesmannen hadden gehaald. Uiteindelijk won John Quincy Adams door wat sindsdien de corrupt bargain is gaan heten: de kiesmannen van de twee laagst scorende kandidaten stemden op Adams, waardoor de winnaar in stemmen én in kiesmannen achter het net viste. Deze verliezer, Andrew Jackson, nam in 1828 wraak door met ruime meerderheid te winnen. Slechts één keer is de vicepresident door de Senaat gekozen, in 1837.

Vooral sinds de problemen in 2000 staat het systeem van kiesmannen weer volop ter discussie. Toen won Al Gore immers de meerderheid van de stemmen, terwijl George W. Bush krap de meerderheid in het kiescollege behaalde. Overigens was dit de vierde keer in de Amerikaanse geschiedenis dat de meerderheden zo verdeeld waren, al was het een paar keer heel dicht in de buurt.

Alle voorstellen om het systeem te wijzigen zijn problematisch. De meest voorgestelde wijziging zou zijn om de kiesmannen van een staat proportioneel te verdelen. In een staat als Colorado waar de negen kiesmannen in 2004 naar de Republikeinen gingen, zou dat betekenen dat er vijf Republikeins en vier Democratisch zouden worden.

Een amendementsvoorstel om deze kant op te gaan, werd in 2004 door de kiezers van Colorado afgewezen – staten mogen dit immers ieder voor zich regelen. Deze route is waarschijnlijk de gemakkelijkste om het systeem te veranderen. Het is ook de veiligste oplossing en hij doet het meeste recht aan de Amerikaanse historische ontwikkeling. Het gemakkelijkst omdat je de grondwet niet hoeft te veranderen, wat omslachtig is. Veilig omdat het de voordelen behoudt van het kiescollege (als er problemen zijn, zijn die altijd aan de marge). En historisch aanvaardbaar omdat het de traditie van een kiescollege in stand houdt. Maar het lost het probleem niet echt op. Als de verkiezingen van 2000 onder dit systeem gehouden zouden zijn, zou Bush ook president zijn geworden, nog steeds zonder meerderheid van de stemmen. Aan de andere kant, als het zo werkt, komen er misschien meer mensen stemmen waardoor de uitslagen anders gaan uitvallen. Want bij een proportionele verdeling doet je stem ertoe, ook in een voorspelbare staat.

Andere voorstellen lossen niets op. Een districtenstelsel, waarbij kiesmannen per district verdeeld worden, kent dezelfde problemen. Afschaffing van de kiesmannen, dat wil zeggen gewoon de stemmen tellen, leidt tot eindeloze telproblemen. In 1978 deed een commissie een voorstel om degene die landelijk gezien de meerderheid van de stemmen haalt 102 extra kiesmannen te geven – een meerderheidsbonus. Daarmee zou je verzekeren dat de meeste stemmen en de meeste kiesmannen altijd bij dezelfde kandidaat zitten. Maar dit systeem kent hetzelfde telprobleem als een gewone, open verkiezing. Waarom zou je niet alles betwisten als de uitslagen heel dicht bij elkaar liggen, zoals in 2000 en 2004? Levert toch mooi 102 kiesmannenop.

Ook hier geldt wat geldt voor de Amerikaanse manier van kiezen in het algemeen: het is een bizar en problematisch systeem, maar er is geen aantrekkelijk alternatief. (Zie ook: kiesmannen.)