Isolationisme

Voorkeur om zo veel mogelijk afstand te bewaren tot wat er elders in de wereld gebeurt. Was in de negentiende eeuw nog een optie voor de Verenigde Staten en werd toen ook breed gevoeld als de voordeligste positie. George Washington waarschuwde al in 1797, aan het einde van zijn regeerperiode, voor overzeese bondgenoten. De neoconservatieve auteur Robert Kagan heeft in 2006 in Dangerous Nation geprobeerd aan te tonen dat Amerika eigenlijk altijd al een nogal assertieve, zo niet een agressieve natie was. Maar zelfs als je dat gelooft, dan was isolationisme toch altijd een verleiding.

In de twintigste eeuw was isolement voor de Verenigde Staten geen optie meer. Niettemin bleef dit vooral onder Republikeinen in het midden van de Verenigde Staten een populair alternatief voor het vuile handen maken in de wereldpolitiek. De periode tussen 1920, het verwerpen van het verdrag voor de Volkenbond, en de aanval op Pearl Harbor op 7 december 1941, was er een van isolationisme. Na de Tweede Wereldoorlog was er een brede stroming die terug wilde naar een minder geëngageerd beleid, onder leiding van Senator Taft van Ohio, die bekend stond als Mr. Isolationism.

President Truman slaagde er echter in om ook de Republikeinen te binden aan een actief buitenlands beleid waarin de Verenigde Staten het voortouw namen, zoals in de Verenigde Naties, met de Marshallhulp en in de NAVO. De Republikeinen verwierpen in feite de isolationistische lijn bij de verkiezingen van 1952, toen ze kozen voor Dwight Eisenhower als presidentskandidaat en Senator Taft lieten vallen.

Isolationisme blijft altijd als een verleidelijke optie boven de markt hangen, ook al is het vandaag de dag nauwelijks realistisch te noemen. Je had je bijvoorbeeld ook kunnen voorstellen dat de reactie na 9/11 er een was geweest van het je terugtrekken achter de Amerikaanse grenzen. Sommige politici verlangen nog steeds naar een dergelijk teruggetrokken beleid, ook al is de isolationistisch ingestelde groep rondom mensen als Pat Buchanan relatief klein.