Conservatief

Het is een raar soort conservatisme dat Amerikanen belijden. Ontegenzeglijk zijn ze conservatiever in de traditionele betekenis van het woord dan Europeanen, maar daar word je niet zoveel wijzer van. Hoe komt het dat deze conservatieven zo radicaal zijn? De meest conservatieve regering van Amerika in decennia gaat de wereld over om democratie en vrijheid te brengen, geïnspireerd door dezelfde idealen en motieven als een grote progressieve held, Woodrow Wilson (laten we hem, for the sake of the argument, maar progressief noemen). Voordat u nu roept dat het alleen maar draaide om olie en eigenbelang, accepteer even dat het in Irak behalve om een messcherp buitenlands beleid ook ging om idealisme. Hoe conservatief is iemand die miljarden dollars uitgeeft aan het helpen van een land om zich naar Amerikaans model om te vormen? Hij mag verbijsterend onverstandig zijn, maar conservatief? Gingen conservatieven niet uit van de neiging tot het slechte in de mens? Hoe kunnen ze dan zo onuitstaanbaar optimistisch zijn?
Dit is het conservatisme van een vooruitkijkende handelsrepubliek, niet het conservatisme van achteruitkijkende reactionaire Tory’s. Daarom is het voor niet-Amerikanen zo moeilijk thuis te brengen. Amerikaans conservatisme is een activistische filosofie met een randje utopisme. Amerikaanse conservatieven leggen zich er niet voetstoots bij neer dat de wereld is zoals ze is. Ze willen haar verbeteren. Ze zijn in de ban van een maakbare samenleving, wereldwijd maar liefst. Voormalig vuurspuwend Congreslid Newt Gingrich herinnerde zijn achterban er altijd aan dat ‘the pursuit of happiness’ een activiteit weergaf. ‘Not happiness stamps, not a department of happiness, not a therapy for happiness. Pursuit.’ Er moet aan gewerkt worden. Kom op, aan de slag. Gingrich was niet conservatief, hij was radicaal rechts, Nieuw Rechts, als je het per se wilt benoemen.
Amerikaanse conservatieven geloven in de mogelijkheid om de wereld ten goede te veranderen. Vandaar dat het neoconservatieve Irak-project, gehuld in termen van een betere wereld naar Amerikaans model, zo aansprak. Het geeft al aan hoe moeilijk het is met deze termen te werken. Op buitenlandse terrein mogen Amerikanen interventionistische, idealistische wereldverbeteraars zijn, en op binnenlands terrein in essentie libertarian, als het aankomt op levenswijze, op de invulling van het dagelijks leven, zijn ze conservatief te noemen (of behoudend, traditioneel, maar ook dat zijn termen waar je weinig mee kunt).
Het is raar dat Amerikaanse progressieven liberals genoemd worden maar het geeft wel iets weer. Alle Amerikanen zijn liberalen in zin van de vrije markt, maar progressieven zijn ook sociaal liberaal. In het grote spel van etiketten opplakken zijn de behoudende krachten zo slim geweest de anderszins positieve term liberal te koppelen aan hedonisme, big government, schijterige buitenlandse politiek en hoge belastingen. Amerikaanse conservatisme weerspiegelt politiek moralisme. ‘Rechts’ is misschien een betere kwalificatie, maar ook daarvan is de betekenis zoekgeraakt. Het trefwoord is waarden. Amerika heerst verdeeldheid op basis van waarden, vooral de waarden die privé-personen erop na houden [hk] in tegenstelling tot de gezamenlijke waarden, die redelijk worden gedeeld. In Amerika ben je conservatief als je naar de kerk gaat, tegen abortus bent en persoonlijk een ‘goed’ leven leidt. Zo’n conservatief kan rijk of arm zijn, in de stad of op het platteland wonen, ongeschoold handarbeider of hoog opgeleid professional, man of vrouw, oud of jong. Kortom, het is geen raar clubje van gedreven mafketels maar een ware beweging, met brede steun.
Als we bij Edmund Burke te rade gaan voor de basis van het conservatieve gedachtegoed, krijgen we het klassieke beeld. Conservatieven wantrouwen de macht van de staat, stellen individuele vrijheid boven gelijkheid, zijn patriottisch, geloven in de gevestigde orde en hiërarchie, zijn sceptisch over het idee van vooruitgang en hangen naar een zeker elitisme. De eerste drie herkennen we direct als typisch Amerikaans, de laatste drie zijn compleet in tegenspraak met het Amerikaanse conservatisme. Als we het woord conservatisme dus gebruiken in de traditionele zin, staan we voor een raadsel. In hun boek The Right Nation betogen twee correspondenten van The Economist dat Amerikaans rechts een brede groepering is die alleen maar gezamenlijk optreedt op basis van organisatie. Dat is het enige dat hen werkelijk bindt. Het is een beweging, een verzameling tamelijk gedisciplineerde mensen die door politici tot een eenheid gesmeed kan worden [hk] zoals George W. Bush dat heeft gedaan en gewone conservatieven als Robert Dole of George H.W. Bush niet konden. De eenheid in deze conservatieve kerk is latent.
Wat maakt Amerika dan zo uitzonderlijk? Een aantal factoren wordt aangevoerd: de grondwet die als reflectie van het denken over de menselijke aard en de menselijke samenleving conservatief genoemd kan worden; de ruimte in Amerika die ongeconditioneerde vrijheid beter mogelijk maakte dan in dichtbevolkte West-Europese landen; de voortdurende beweging, van oost naar west, van noord naar zuid; en ten slotte, het moralisme. De Engelse schrijver G.K. Chesterson vond dat Amerika een natie is ‘met de ziel van een kerk’.
Amerikaans conservatisme is een optimistische geestesgesteldheid. Conservatieve leiders stralen een onbezorgd optimisme uit, wijzen de weg naar een toekomst zonder beperkingen, spreken hun vertrouwen uit in de mogelijkheden van het individu. Ze zijn niet geïnteresseerd in bezorgde analyses van de eindigheid van natuurlijke middelen, bedreigingen voor het milieu of de gevestigde orde.

Reactie op de jaren zestig
Amerika is van nature conservatief. Volgens Friedrich Engels zijn Amerikanen geboren als conservatieven ‘juist omdat Amerika zo puur bourgeois is, zo totaal zonder een feodaal verleden en daarom trots op zijn puur bourgeois organisatie’. Tot de tweede helft van de twintigste eeuw eigenlijk geen conservatieve beweging was, dat hoefde niet.
Pas toen de liberals in de jaren dertig via de New Deal het land radicaal veranderden, kwam er een conservatieve beweging op gang. Voordat big government big was, kon je je daar moeilijk tegen verzetten. Maar toen de regering-Johnson nog een stapje verder ging en tegelijkertijd de culturele revolutie van de jaren zestig losbarstte, pas toen kreeg de conservatieve beweging vorm.
Amerikaanse conservatieven zijn geen gelijkschakelaars. Het hoeft niet allemaal aan één norm te voldoen. Je zou kunnen zeggen dat Amerikanen conformisten zijn op microniveau maar oneindig veel variatie accepteren op macroniveau. Dat weerspiegelt de aard van het land. Het is te groot en te gevarieerd voor culturele homogeniteit. Alles is voortdurende in beweging. Amerikanen kijken altijd voorwaarts, want niets duurt erg lang. Als iets opwindend is, dan is het aantrekkelijk, ongeacht waar het over gaat.
Vandaar ook de aantrekkingskracht van de evangelische kerken. Die zijn spannend met hun beloftes van wedergeboorte, bevrijding of transformatie, omarmen een idee van redding en verlossing dat goed past bij de Amerikaanse aard. Amerikanen zien hun land zelf als een belofte die moet worden ingelost. Amerikaan te zijn is een ideaal en dat op zich is al een diepgelovige overtuiging.
De meeste Amerikanen rekenen zichzelf tot de middenklasse. Tekenend is dat ze die niet beschouwen als een klasse in de traditionele, marxistische zin. De ‘gewone’ middenklasse is een morele categorie, bestaat uit gewone mensen die leven volgens de traditionele regels van de werkende klasse en loyaal zijn aan gezin en vaderland. Conservatief in de zin van behoudend. Het geniale van de politieke leiders die dit vanzelfsprekende conservatisme van de Amerikanen gebruiken, is dat ze een beleid dat wel degelijk de rijken bevoordeelt, weten te verkopen als passend bij het ideale middenklassebestaan. Zo’n beleid slaat aan als het goed gaat met het land. Als verdeeldheid zaaiende economische onderwerpen geen roet in het eten gooien dan heb je de luxe om de politieke scheidslijnen moralistisch te definiëren. Grofweg denkt links dat de middenklasse bedreigd wordt omdat ze banen, inkomen en economische zekerheden verliest, en denkt rechts dat de middenklasse onder vuur ligt omdat haar geloof, haar moraliteit en haar veiligheid worden bedreigd. In een economische crisis heeft strikt moralistische retoriek geen appel en maakt Amerikaanse conservatisme minder kans. Pas als het goed gaat, heb je de luxe je op te winden over social issues.

Beavis and Budhead Republicans
Voor mensen van mijn generatie (geboren halverwege de jaren vijftig) is het soms moeilijk te begrijpen hoe conservatief Amerikaanse jongeren zijn. We verbazen ons over hun kleding, uiterlijk, opinies en rechts activisme, en weten dat ook niet goed te combineren met hun redelijk hedonistische manier van leven. Wat is er aan de hand met die jonge, hoogopgeleide bleekneuzen die in conservatieve denktanks zitten, dominees serieus nemen en allerlei moralistische praat uitslaan?
Het is ons gebrek aan inlevingsvermogen. Misschien moeten we ons weer eens voor de geest halen hoe wij onze kont tegen de krib gooiden. Lang haar, luide muziek, marihuana, anti-autoritair: we wisten heel goed hoe we onze ouders moesten uitdagen. Jongeren van nu doen hetzelfde. Nu zijn wij degenen die ons ergeren, het niet begrijpen.
Niets nieuws onder de zon. Wil je je leraren kwaad maken? Verkondig dan je desinteresse in het milieu, je steun voor Bush en Reagan, en propageer vuurwapens. Begin een conservatief oppositieblaadje op de universiteit en schrijf een artikel met de titel ‘Discovering the joy of a Semi Automatic’.
Provocatie is altijd leuker, dat wisten wij vroeger ook al. De gevestigde linkse kerk is saai, voorspelbaar en gevangen in politieke correctheid en de activistische agenda van feministen, vakbonden, milieustrijders, treehuggers. Op rechts is het spannend, althans dat was het tijdje. Daar kwamen de afgelopen dertig jaar de nieuwe ideeën vandaan, daar werd radicaal en bevrijdend gedacht. Studenten waren in overgrote meerderheid vóór de oorlog in Irak, docenten waren meestal tegen. Op Amherst waren de studenten boos op veertig docenten die in de cafetaria demonstreerden tegen de oorlog. Ze jouwden hen uit. The Economist noemt dit soort studenten ‘Beavis and Budhead Republicans’.
Ik denk dat het moralisme van rechts zichzelf ook wel overleeft. Mijn kinderen zullen dat straks weer een saaie hap vinden en net nu ik moralisme weer wat hoger aansla, dat ook weer achterhaald vinden. De populariteit van Howard Dean en de manier waarop hij een onverwachte bron van actieve studenten wist aan te boren, geeft al een beetje aan dat er mogelijkheden zijn voor wie ze weet te gebruiken. Ik denk dat de liberale consensus na de Tweede Wereldoorlog meer uitzonderlijk was dan de conservatieve consensus van nu. Uiteindelijk zit het conservatisme toch ingebakken in de Amerikaanse samenleving, althans die aspecten ervan die dit radicale optimistische vooruitgangsdenken zo typisch Amerikaans maken. Het was een duidelijke beweging naar links was het slapende conservatieve monster nooit wakker geworden. Maar als het monster te ver doorzwaait naar rechts, komen vanzelf tegenkrachten op. Toch zal bij al dat gekronkel het midden in essentie conservatief blijven. Amerika is nou eenmaal een conservatief land.