Rode en blauwe staten

Kleur is een mooi visueel middel om onderscheid te maken, maar de kleuren rood en blauw bij presidentsverkiezingen kregen pas hun definitieve betekenis in 2000. Vlak na de verkiezingen liet The New York Times een kaart zien waarop de staten waar George W. Bush de meerderheid van de stemmen had gehaald rood waren gekleurd, die van Al Gore blauw. Het visueel contrast werkte boven verwachting want je zag meteen dat Bush een aaneengesloten blok staten in het midden van het land en het zuiden had gewonnen. De staten van Gore waren de drie aan de westkust en de oude industriestaten in het midden-westen en het noordoosten. Een zee van rood, met randjes blauw.

De Republikeinen vonden het prachtig want puur visueel steunde het hun claim dat ze hadden gewonnen. Ze stuurden de kaart rond op het internet en versterkten zo de indruk dat de steun voor Bush stukken breder was dan die voor Gore: ‘It’s a red country’. Democraten protesteerden dat niet het oppervlak telde maar de aantallen kiezers die voor hun kandidaat hadden gestemd en uiteindelijk de kiesmannen. Ze verloren die slag om de publieke perceptie waardoor de Republikeinen in de strijd om de kiesmannen van Florida steeds voorop lagen in het verdedigen van hun stellingnames.

De kleurenkeuze van The New York Times was op zijn minst onverwacht. Rood is de sterkste kleur in het spectrum en wordt meestal geassocieerd met links. In het verleden was blauw vaak gekoppeld aan de Republikeinen. Sommige Democraten riepen dat er sprake was van een samenzwering. Zeurpieten, want ze hadden gewoon meer moeten winnen en meer blauw moeten maken.

Door gemakzuchtige analisten worden rood en blauw nu ook gebruikt om Amerika sociologisch te verdelen. Er zou een scherpe scheidslijn bestaan tussen mensen die wonen in rode en mensen die wonen blauwe staten. Rood Amerika is in die visie kleinsteeds, gelovig en sociaal conservatief. Blauw Amerika zou niet gelovig en stedelijk zijn met cultureel kosmopolitische levensstijlen. De twee zouden volkomen van elkaar gescheiden zijn.

Wie naar de cijfers kijkt, ziet dat dit onzin is. In alle staten woont toch minstens een flink deel, dertig tot veertig procent, van de ene of de ander kleur. In een groot aantal staten was de marge waarmee de ene of de andere partij won minder dan tien procent. Dit suggereert dat de scheidslijnen niet tussen rode en blauwe staten lopen, maar gewoon, net als altijd, dwars door de samenleving en dat die veel gevarieerder is dan deze simpele verdeling suggereert. Het land is niet rood of blauw, maar rood én blauw.