Hoe Amerika’s langste oorlog nog langer werd

Voordat hij weer in de fout ging over Charlottesville bij zijn bezoek aan Arizona, hield Trump een teleprompter gestuurde toespraak over Afghanistan. Na zestien jaar is dat land een zwart gat aan dollars en mensenlevens zonder enig vooruitzicht op een einde aan Amerika’s langste oorlog. De oorlog is een prominent voorbeeld van Amerika’s arrogantie: Engeland en Rusland waren hopeloos vastgelopen in Afghanistan, het kwam niet op bij kleine Bush en de Cheney bende dat hen dat ook kon overkomen.

Nu, zestien jaar en de niet nagekomen belofte van Obama om de oorlog te beëindigen, zijn we geen steek opgeschoten. De kans op een overwinning (wat dat ook mag betekenen) is volgens iedereen die er een gefundeerde mening over kan hebben gering en volgens alle andere mensen nul. Dat geldt ook voor de Bannon-nationalisten-racisten die op dit terrein voor de verandering de situatie juist analyseren – niet dat hun oplossing, de oorlog privatiseren, ergens toe leidt, maar dat terzijde.

Trump heeft nu zijn strategie op tafel gelegd, maar als dit gebabbel die naam krijgt heeft het woord strategie weinig betekenis meer. De regering Trump gaat 4000 soldaten meer sturen. Een zucht van opluchting in Kaboel waar ze de miljarden Amerikaanse steun verkwist hebben. Trump waarschuwde Pakistan dat Amerika niet meer welwillend zal toezien hoe dat levensgevaarlijke land (als u denkt dat Noord-Korea met een kernwapen gevaarlijk is …) Amerikaanse beleid in de wielen rijdt. Wel, good luck. De regering Obama besloot terecht dat ze geen informatie meer zou delen met de Pakistanen.

U mag er gerust geld op zetten dat deze oorlog over vier jaar nog steeds voortsuddert. De redenering die Trump opzetten (nou ja, die mensen die wel kunnen nadenken voor hem hadden opgeschreven) was dat als je een vacuüm liet ontstaan de terroristen en/of ISIS vrij spel zouden hebben. Jammer dat ze niet het alternatief overwogen om Afghanistan los te gooien en terrorisme te bestrijden als het zich voordeed. Ik zie niet hoe in een land dat nu voor de helft door de Taliban wordt beheerst het veel moeilijker zou zijn terrorisme te bestrijden als het helemaal Taliban was.

Enfin, wat Trump zei had verder weinig te betekenen. Het werd algemeen geïnterpreteerd als een ‘overwinning’ voor de generaals, zoals Obama’s surge met meer dan 30.000 soldaten in 2010 ook als zodanig gold en niets heeft opgeleverd (dat Obama er een limiet aan verbond hielp niet maar ook zonder dat had het niets opgeleverd). Joe Biden, toen vicepresident, was tegen en hij had gelijk.

Lyndon Johnson en Richard Nixon waren beide geobsedeerd door de angst te boek te komen staan als presidenten die een oorlog verloren. Het was misschien wel de sterkste drijfkracht om de oorlog in Vietnam tien jaar te laten dooretteren, met 59.000 Amerikaanse en honderdduizenden Vietnamese, Cambodjaanse en Laotiaanse doden. Dat soort angst is een slechte raadgever en beide presidenten gingen de boeken in als irrationale oorlogsvoerders.

Deze ‘strategie’ van Trump is enkel bedoeld om niet te hoeven toegeven dat Amerika deze oorlog al verloren heeft. In de jaren zestig was er een verstandig analist die zei dat Amerika er het beste aan deed de oorlog in Vietnam gewonnen te verklaren en te vertrekken. Het zou de Zuidvietnamezen gedwongen hebben hun corruptie weg te werken en zelf het vuile werk op te knappen. Het is meer dan pijnlijk om in Afghanistan hetzelfde proces zich te zien afspelen. Met zonder enige twijfel hetzelfde resultaat.

Analisten merkten terecht op dat als Hillary Clinton president was geweest, er ook zo’n halfwassen beleid uitgerold zou zijn. Dat is waar. Afghanistan leidt enkel tot rampzalige beslissingen. Trump gaat dat niet veranderen, zijn opvolger mag ermee worstelen. Ondertussen mag u vast nadenken of wij weer meegaan met dit onzinbeleid, of we ons in Kunduz III storten. Alle partijen die Kunduz I en het begrotingsdebacle Kunduz II voor hun rekening namen zitten nu aan de onderhandelingstafel. Reken maar op nieuwe daadkrachtigheid.

Ondertussen stond de psycho in Arizona weer in volle glorie zonder teleprompter te oreren. Hij denkt nog steeds dat hij campagne voert, hij blijft doorgaan met het verdraaien van de werkelijkheid en de media daarvan beschuldigen. Hij is nog steeds en steeds meer een man die niet geschikt is voor zijn werk. Tot nu toe zijn grote rampen voorkomen, dat gaat niet zo blijven.

Ter zake

Uitstekende reportages deze week op Canvas, Ter Zake. Documentaires geleid door Kamau Bell, een stand up comedian en scherpe observeerder. Ik weet niet hoe het zit met uitzending gemist op Canvas maar kijk ze terug als u de kans heeft.

Op Vice (ergens in het Ziggo netwerk) is de reportage van Charlottesville te zien die veel opschudding veroorzaakte.

De principiële stellingname van de ACLU

De ACLU: waakhond van de democratie

Een wat langer verhaal, wat heet, over de organisatie die in de VS de burgerrechten verdedigt – de rechten van iedereen.

De plek waar vorige week in Charlotteville racisten en neonazi’s demonstreerden was het parkje rondom een beeld van generaal Lee, held van het Zuiden van de Burgeroorlog. De gemeente had aanvankelijk het park off limits verklaard toen het leek alsof er een mogelijke confrontatie met veel mensen aan zat te komen. De ‘rechtse eenheidsdemonstratie’ moest naar de rand van de stad, vond ze. De organisatoren protesteerden, geholpen door de American Civil Liberties Union, de organisatie die opkomt voor de burgerrechten. Het was een ongemakkelijke combinatie, neonazi’s en het verdedigen van het recht op vrije meningsuiting, maar dit is precies wat de ACLU ziet als de kern van haar werk.

Het was niet voor het eerst dat de ACLU controversieel werk deed. Toen Ulysses van James Joyce werd verboden, verzette de ACLU zich. Ze verdedigde porno uitgever Larry Flint. De organisatie hielp Mohammed Ali als dienstweigeraar en Oliver North als freelance brokkenmaker in het Reagan-Witte Huis. En uiteraard stond de ACLU in 1942 op de bres de regering-Roosevalt na Pearl Harbor meer dan 100.000 Japans-Amerikanen interneerde in woestijnkampen.

De ACLU heeft zelfs een voorgeschiedenis met neonazi’s. Een beroemd geval was Skokie, Illinois. In deze voorstand van Chicago met voornamelijk joodse inwoners wilden de neonazi’s in 1978 een optocht houden. De gemeente wilde het verbieden, de ACLU verdedigde hun recht om te demonstreren. In de visie van de organisatie die burgerrechten verdedigt kun je niet selectief zijn in het beschermen van het recht op vrije meningsuiting. Dat geldt voor iedereen. De ACLU zegt dat ze ieders rechten verdedigt, dat alle Amerikanen cliënt zijn.

Charlottesville heeft de ACLU nieuwe kritiek opgeleverd maar tegelijkertijd moet je vaststellen dat de organisatie sinds de verkiezingen van Donald Trump meer geld heeft opgehaald dan jarenlang het geval was. Honderdduizenden Amerikanen gaven een bijdrage aan het werk van de ACLU, vrezend dat onder Trump de burgerrechten bedreigd zouden worden (openheid voor alles: via mijn vrouw heb ik ook een donatie geleverd). De organisatie kon meteen actief worden toen president Trump zijn moslim-ban afkondigde en draait sinds de inauguratie overuren.

De ACLU is niet eenkennig. Tijdens de regering-Obama verzette de organisatie zich tegen diens gebruik van drones om terroristen te doden en zijn hang naar alomvattend toezicht via het National Security Agency. Indertijd leverde Skokie de ACLU geen nieuwe leden op en ook de beslissing om in Charlottesville het recht om in het park te demonstreren te verdedigen zal niet lekker vallen bij de nieuwe donateurs. Maar het verschaft de organisatie wel de geloofwaardigheid om de regering te kunnen aanspreken – elke regering. Feit is dat de rechter de ACLU vaak gelijk geeft.

De ACLU is een typisch Amerikaanse organisatie. In weinig landen bestaat een op deze manier georganiseerde, invloedrijke lobby- en actiegroep. Typisch, al was het alleen omdat het een voorbeeld is van de manier waarop Amerikaanse burgers zich organiseren om een belang te behartigen. Alexander de Tocqueville had er in 1835 in Democratie in Amerika al op gewezen: voor een democratie was de tirannie van de meerderheid het grootste gevaar; alleen georganiseerde burgers konden zich daartegen beschermen. Amerikanen zijn superorganiseerders.

Tijdens de negentiende eeuw waren de burgerrechten allesbehalve veilig maar pas tijdens de Eerste Wereldoorlog werd het gevaar van onderdrukking ervan als voldoende urgent ervaren om zich te organiseren. De directe aanleiding was toen de combinatie van overheidsrepressie in het kader van de oorlog, versterkt door angst voor de opkomende arbeidersbeweging, opgejaagd door de Russische revolutie. Dit leidde tot wat bekend staat als de ‘Red Scare’. Links en rechts werden dienstweigeraars de gevangenis in gegooid, kritiek op de overheid werd een misdaad en werden burgers van Duitse of Oosteuropese afkomst onheus bejegend. Een dominee in Vermont die een pamflet opstelde waarin stond dat het ‘onchristelijk’ was om in een oorlog te vechten, kreeg vijftien jaar. De socialistische voorman Eugene Debs, die verzet tegen de dienstplicht propageerde, werd in het gevang gezet.

Na 1918 was het nog niet afgelopen. Woodrow Wilsons minister van Justitie, A. Mitchell Palmer, probeerde zijn presidentiële ambities kracht bij te zetten door ver over de schreef te gaan. Hij meende dat communisme ‘zich een weg at, de huizen in van de Amerikaanse arbeider’. Palmer profiteerde van anarchistische bomaanslagen, zoals die in 1920 op Wall Street, om socialisten en vakbonden aan te pakken. Vooral niet-Amerikanen met een verblijfsvergunning waren het slachtoffer: honderden werden er uitgewezen. Het ministerie van Defensie sloot meer dan 4.000 verdachte radicalen op, sommige omdat ‘ze buitenlands uitzagen’. Onder de vlag van oorlogsomstandigheden en buitenlandse dreiging leek alles geoorloofd.

In 1920 verleidde dit alles John Baldwin, een 35-jarige jurist die er net een gevangenisstraf op had zitten wegens dienstweigering, tot de oprichting van de American Civil Liberties Union. Baldwin was van goede komaf, maar onderhield nauwe banden met de vakbeweging, vooral met de zeer linkse International Workers of the World. Hij vertelde zelf altijd dat hij dankzij een toespraak van de befaamde socialiste Emma Goldman ‘revolutionist’ was geworden, iets wat zijn vrienden met een flinke korrel zout namen.

Aanvankelijk verdedigde de ACLU vooral linkse activisten, voornamelijk communisten, die waren uiteindelijk het vaakst het slachtoffer. Maar al snel leidde een strenge en consequente bescherming van grondrechten tot een interessante cliëntèle. Zo verdedigde de ACLU het recht van een krant (eigendom van Henry Ford) om anti-semitische uitspraken te publiceren. Ook het recht van de Ku Klux Klan om racistische lectuur rond te sturen werd beschermd. Vrije meningsuiting kon alleen maar verdedigd worden, zo realiseerde Baldwin zich, als je rigoureus iedereens recht daarop verdedigde, ook het recht om te schofferen.

Zo raakte de ACLU in 1925 verzeild in het Monkey Trial, het proces tegen de onderwijzer John Scopes, die in strijd met de wet van het fundamentalistische Zuiden erop stond om Darwins evolutieleer te onderwijzen. Scopes reageerde op een oproep van de ACLU met het aanbod om eenieder te verdedigen die bereid was deze wet te schenden. Scopes stond tegenover een beroemde aanklager, de drievoudig Democratische presidentskandidaat William Jennings Bryan, in die latere jaren bekend werd als bezielend spreker voor fundamentalistische zaken. De ACLU engageerde Clarence Darrow, de beste strafpleiter van het land. Darrow zette Bryan voor joker, althans in de ogen van de niet-fundamentalisten, maar verloor het proces (in hoger beroep bleef Scopes vrij op basis van een technisch punt). Voor de ACLU was het gouden public relations: opeens zagen veel Amerikanen de vereniging als de verdediger van het gezonde verstand.

In de loop van de jaren zou de ACLU zich een reputatie verwerven als beschermer van burgerrechten maar critici die meenden dat het de vereniging, en vooral Baldwin, voornamelijk ging om vakbondsrechten en veel minder om grondrechten, hadden niet ongelijk. Logisch ook: in de jaren twintig rolde een golf van anti-vakbondsgeweld over het land – een reactie op toegenomen stakingsactiviteiten. Het recht op vrije vergadering en op picketing (posten voor de poort) werd met grote regelmaat geschonden.

Een groter probleem was dat de ACLU vooral Baldwins club was, en enig wantrouwen tegen zijn persoon was niet geheel ongerechtvaardigd. Zijn sympathieën voor collectivisme en een opgelegde ideale samenleving naar communistische snit klonken weinig liberaal en pro-grondrechten. Baldwin zelf vielen de schellen pas van de ogen bij het Duits-Russische niet-aanvalsverdrag van 1939. Ineens kapte hij rigoureus de banden met oude ideeën en oude vrienden. Hij sloeg helemaal door en duwde er in 1940 een resolutie door die verhinderde dat communisten in het bestuur van de ACLU konden komen. Zelf bleek Baldwin blind voor de hieruit sprekende paradox: hoe kon je nu grondrechten verdedigen met een club die bepaalde burgers niet toeliet?

Je zou verwachten dat de ACLU dit soort beleid – en de erop volgende bestuurlijke gevechten – niet lang zou overleven. Maar in 1942 nam de ACLU een moedige stap door de internering van meer dan 100.000 Japanse Amerikanen na Pearl Harbor juridisch aan te vallen. Er waren maar weinig Japans-Amerikanen die bereid waren om zich te verzetten, bang als ze waren onpatriottisch te lijken, maar de paar die protest aantekenden werden door de ACLU geholpen, tot aan het Supreme Court toe. Het was een waardig maar vergeefs gevecht, want het hoogste gerechtshof bevestigde de rechtmatigheid van Amerika’s meest schandelijke beleidsmaatregel in de twintigste eeuw.

Na de oorlog kreeg de ACLU het moeilijk. Tijdens de Koude Oorlog en onder de groeiende druk van het McCarthyisme was de bereidheid om op te komen voor onpopulaire verdedigers van grondrechten gering. Inmiddels was Baldwin zelf zo anti-communistisch geworden – deels om zelf aan verdachtmakingen over vroegere contacten te ontkomen – dat hij weigerde illegale afluisterpraktijken en ander duister werk van de FBI aan te klagen. In 1950 werd hij door zijn eigen vereniging op non-actief gezet.

In de loop van de jaren hervond de ACLU zich en maakte zich los van Baldwins persoonlijke voorkeuren en zijn beperking van de organisatie tot een oostkust-elite. De ACLU werd ambitieuzer en raakte ook betrokken bij de strijd om de burgerrechten van zwarte Amerikanen. De drijvende kracht achter de nieuwe richting was Chuck Morgan, een boom van een kerel die directeur werd van het nieuwe Southern Regional Office.

Tot dan toe had de ACLU het voortouw overgelaten aan de NAACP, de National Association for the Advancement of Colored People. Vaak zorgde de ACLU voor ‘friends of the court’ briefs, memo’s die in het Amerikaanse systeem door de rechter worden meegewogen. Morgan sleepte de organisatie, die volgens hem ‘zijn handen niet vuil wilde maken’, de grondrechtenstrijd in met zaken als het desegregeren van jury’s, hervorming van het kiessysteem in Georgia, uitbanning van segregatie in gevangenissen.

Ook Vietnam verscheen op de agenda. Morgan hielp Julian Bond, die vanaf 1965 tot drie maal toe werd gekozen voor het Huis van Georgia maar zijn zetel niet kreeg omdat hij had verklaard het eens te zijn met dienstweigeraars. Bond won uiteindelijk bij het Supreme Court en diende als een van de eerste zwarte politici in het Huis en de Senaat van Georgia.

Later verdedigde de ACLU Mohammed Ali bij diens zaak als gewetensbezwaarde. Maar de meeste faam verwierf Morgan met het verdedigen van Howard Levy. Levy was een arts die in 1966 werd opgeroepen in het leger. Kort daarna werd hij voor de krijgsraad gedaagd wegens zijn weigering om medics op te leiden voor de Green Berets – die hij als ‘killers’ beschouwde. De ACLU construeerde de zaak als een geval van vrijheid van meningsuiting en de vraag of die ook binnen het leger gold, maar daarmee kwamen ze in eerste instantie niet ver bij de krijgsraad, zeker niet in oorlogstijd.

De volgende stap was de vraag of je iemand kon dwingen mee te werken aan de opleiding van mensen die ‘oorlogsmisdaden’ pleegden. Zo ja, dan moest je aantonen dat ze dit deden. Zo werd de zaak een pandemonium over de vraag of in Vietnam oorlogsmisdaden werden begaan. Morgan kreeg veel publiciteit, Levy kreeg drie jaar en de ACLU raakte toch wel erg betrokken bij de politiek van de dag. Ook veel leden vonden dat het veeleer een aanval op de oorlog was dan een verdediging van grondrechten.

Politisering was haast onvermijdelijk in de jaren zestig en zeventig. Zo was de ACLU een van de eerste organisaties die opriep tot een impeachment van Richard Nixon, wegens meineed in de aan Watergate gerelateerde processen. Het aantal leden van de ACLU schoot omhoog, maar de partijdige sfeer is sindsdien eigenlijk nooit meer verdwenen. Maar een belangrijke doorbraak als de veroordeling van Henry Kissinger wegens het afluisteren van zijn medewerkers was mede te danken aan het onvermoeibare doorploeteren van de ACLU. Morton Halperin, de medewerker die in 1984 zijn gelijk haalde, stelde dat alle regeringen de neiging hebben om geheimhouding te overschatten, of ze nu Republikeins of Democratisch zijn. Voortdurende waakzaamheid is geboden.

Politieke conflicten zijn inherent aan de fluïde aard van de interpretatie van grondrechten. In de traditionele opvatting gaat het om grondwettelijke regels die de natuurlijke en onvervreemdbare rechten van iedere burger weergeven. Economische, raciale en sociale vraagstukken hebben daar in principe niets mee te maken. Een meer activistische interpretatie meent echter deze rechten ook als instrument gebruikt moeten worden om veranderingen te bewerkstelligen. In de jaren dertig ging dat om de vraag of ook organisaties zoals vakbonden deze rechten bezaten.

In de jaren zeventig vonden sommige leden van de ACLU ook armoede een schending van de grondrechten. De strijd hierover lijkt in zoverre beslecht dat er zoveel andere organisaties zijn die met armoedebestrijding bezig houden, dat de ACLU dat gerust kan laten liggen. In de jaren tachtig was het een omstreden onderwerp of de ACLU zich moest verzetten tegen buitenlands beleid dat de grondrechten elders ondermijnt, zoals in El Salvador en Nicaragua. Het maakte de ACLU een geliefd doelwit van de Republikeinse politiek. Card-carrying members van de ACLU konden in dit verhaal niet patriottisch zijn.

Sinds de jaren zestig is de nadruk van het werk van de ACLU veranderd. In eerste instantie ging het vooral om het daadwerkelijk voeren van processen. Zoals in de strijd om de grondrechten weer eens bleek, leent het Amerikaanse systeem zich bij uitstek voor gevechten in de rechtszaal. Geleidelijk aan is het lobbyen belangrijker geworden. Vanuit de redenering dat voorkomen beter is dan genezen, probeert de organisatie de wetgevers al te beïnvloeden als de wetgeving eraan zit te komen. Een derde activiteit zijn de educatieve inspanningen, door bewerken van de media, schrijven van artikelen en rapporten. De ACLU verzette zich vanaf het begin tegen Trumps moslimban.

De ACLU besteedt nu miljoenen dollars aan een campagne om de grass-roots op te porren, een ‘people power’ campagne. In een aantal opzichten is die beter georganiseerd dan de huidige Democratische Partij. De doelstelling is het vechten tegen Trumps beleid, niet tegen de man of wat hij zegt. Nieuwe leden zijn jonger en actiever, een kenmerk van de Trump-tijd. Sinds de verkiezingen van 2016 is het aantal leden (donateurs) verdrievoudigd tot meer dan 1,2 miljoen. De ACLU haalde meer dan 80 miljoen dollar binnen en is van plan om 100 mensen toe te voegen aan zijn staf van 300. Gegeven de plannen van Trump en zijn minister van Justitie Jeff Session is genoeg werk aan de winkel.

De gouverneur van Virginia, de Democraat Terry McAuliffe, klaagde na het geweld in Charlottesville dat de ACLU mede verantwoordelijk was door zijn pogingen om de racisten en neonazi’s naar een veld aan de rand van de stad te verbannen. De rechter steunde echter de ACLU die de organisatoren hielp klagen, mede omdat de overheid in Charlottesville de vergunningen van de tegendemonstraties niet had ingetrokken.

Voor veel nieuwkomers bij de ACLU was het een pijnlijk moment, behalve als ze er echt over nadachten. Als je staat voor vrijheid van meningsuiting dan geldt dat recht ook voor degenen die er de meest verwerpelijke meningen op nahouden. Niet alleen de haatzaaiers die naar Charlottesville kwamen om een onfris gedachtegoed te verdedigen maar ook de president van de Verenigde Staten die er gevaarlijke meningen op nahoudt.

 

De echte verduistering

Amerika is even gek – zoals Amerika dat altijd kan zijn – van de total eclipse. De symboliek lijkt menigeen te ontgaan. Nadat vorige week Amerika als voorbeeldland verduisterd bleek, volgt nu de natuur…

Het mooie van de die natuur is dat het morgen weer gewoon is. De psycho blijft.

De Trumpvertegenwoordigers in Nederland

Vergeet vooral niet dat Geert Wilders en Thierry Baudet actief en luidruchtig (nou ja, in hun eigen tweets) aanwezig waren op het haatfestijn dat de Republikeinse conventie in de zomer van 2016 was geworden. Ze waren dol op Trump en de Breitbart crowd.

Er wordt wel gesuggereerd dat zij het racisme en de platte vreemdelingenhaat van de psycho niet delen. Dat lijkt me te gemakkelijk. Voor de herinnering herplaats ik de foto die Baudet zelf uitzond van zijn innige omarming van de alt right provocateur Yiannopoulos. En onze eigen haatzaaier op de conventie.

Vertrek Bannon is niet meer genoeg

Zoals voorspeld in januari haalt Bannon het einde van de zomer niet. Dat komt niet omdat Trump bij zinnen is gekomen en nu een gewone, middle of the road president is geworden, maar omdat niemand voor de psycho wil werken als deze psycho op de achtergrond zit te stoken.

Maar het hoofd Bannon is niet voldoende. Ook Stephen Miller en de Hongaars Amerikaanse alt right Sebastian Gorka moet verdwijnen. Onuitgesproken blijft dat de grootste plaag van allemaal, deze Mad King Donald zou moeten verdwijnen. Stof het 25ste Amendement maar af. Nog nooit voor dit doel gebruikt, maar een probaat middel.

Oops, ik dacht dat Trump had nagedacht

Ik had het verkeerd met mijn analyse van Trumps waarschuwing aan Venezuela. Ik dacht dat hij indirect steun gaf aan mogelijk opstandelingen in het leger die Maduro aan de kant zouden willen zetten. De VS zou hen niet dwarsbomen (en misschien steunen).

Veel te ingewikkeld, zo’n verklaring voor wat Trump zegt. Het was gewoon gebabbel. Hij was een dag eerder gebriefd over Venezuela waar iemand ongetwijfeld iets gezegd of gevraagd heeft over militaire opties. Trump kan zijn mond niet houden, dus ratelde hij er vrolijk op los – zonder dat hem een vraag gesteld was. Blijkbaar zat het ergens in zijn ‘dit is belangrijk’ deel van zijn verwarde geest, vlak bij ‘neonazi’s zijn mijn supporters’.

Vicepresident Mike Pence (nooit een kwaad woord over zijn baas) is op zijn trip in Zuid-Amerika, waar ze Trump toch al een gevaarlijke gek vinden, gedwongen om plooien glad te strijken. Het is sowieso een wat bizarre trip voor Pence aangezien hij niets te bieden heeft, er geen verdragen gesloten worden of afspraken gemaakt worden. En vrijwel alle landen ergeren zich aan Trumps dreiging van het terugdraaien van de opening naar Cuba.

Kortom, ik maakte de fout te denken dat Trump had nagedacht over wat hij zei. Fout, fout. Dat doet hij niet, dat doet hij nooit. 

Antisemitisme in de VS heeft een lange geschiedenis

Onderstaand stuk bood ik in maart aan bij de Groene. Er waren toen allerlei andere actuele dingen waardoor het bleeft liggen. Helaas is het maar al te actueel: antisemitisme is salonfähig in Witte Huis kringen.

 

Op een joodse begraafplaats in University City, Missouri, werden (begin maart 2017) meer dan honderdvijftig grafstenen omgeduwd. In Phildelphia een week later een kleine honderd. Op Vanderbilt University in Nashville, Tennessee, begon een printer, waarschijnlijk gehackt, antisemitische flyers uit te draaien. In Michigan dook een Valentijnskaart met een Adolf Hitler thema op in een goodies zak van College Republicans (die van niets wisten). Op de University of Southern California in Los Angeles stond iemand producten met swastika’s te verkopen tot hem gevraagd werd te vertrekken. De toegenomen haatpraat op universiteiten is zowel in antisemitische als in anti-moslim hoek te vinden. Volgens organisaties die dat bijhouden is het aantal dreigingen tegen joodse instellingen sinds het begin van het jaar sterk toegenomen.

In zijn enige optreden waarin Trump presidentieel oogde, de toespraak tot het Congres, veroordeelde hij de aanvallen. Vice-president Mike Pence nam de moeite om zelf naar University City te gaan. Maar een week tevoren, tijdens de persconferentie met Nethanyahu weigerde Trump antisemitische sentimenten onder sommigen van zijn supporters te veroordelen en de dag daarop, tijdens de beruchte Mad-King-George-persconferentie, ging de president helemaal los over zijn pro-Israël kwaliteiten toen hij een vraag kreeg over de incidenten van een joodse journalist voor een conservatief religieus blad. De brave man had Trump nergens van beschuldigd, integendeel, maar Trump hoorde wat hij elders ook hoorde: dat door hem de antisemitische uitingen in Amerika sterk zijn toegenomen.

Wat onderbelicht blijft is de mate waarin Amerika een land is waar antisemitisme altijd al enorm sterk aanwezig was. Altijd geweest, nog steeds is. De Verenigde Staten lijken altijd een paradijs voor joodse Amerikanen maar die weten wel beter. Er is altijd de onderstroom. Reden genoeg voor bezorgdheid. Nethanyahu riep een jaar of zo geleden de Franse joden op om naar Israël te vertrekken vanwege de anti-semitische uitingen in Frankrijk. In Amerika ging Nethanyahu niet zo ver maar de leider van de Labor Party in Israël, Isaac Herzog, zei onlangs dat Israël zich moet voorbereiden op een grote instroom van Amerikaanse immigranten. Dat is net zo overdreven als Nethanyahu’s oproep maar Amerikaanse joden kennen hun geschiedenis, en niet alleen die van de Tweede Wereldoorlog.

In de negentiende eeuw liep de Amerikaanse elite te hoop tegen de bankiers die vanaf 1850 invloedrijk werden: mannen als de Lehmans, de Goldmans en de Seligmans. Duitse immigranten die ooit begonnen in Pennsylvania als marskramers, handelaren en winkeliers, en later in New York succes boekten als bankiers. Ondanks hun succes, en deels dóór hun succes, werden ze sociaal op afstand gehouden, hoewel ze in de Burgeroorlog hielpen de financiering van het Noorden te regelen. Zoals altijd viel het verhaal van de samenzwerende joodse bankiers in vruchtbare aarde, de geldzuigende Shylock was een populair beeld.

In 1877 ontstond opschudding toen het grootste hotel in Saratoga Springs de bankier Joseph Seligman onderdak weigerde omdat hij joods was. Seligman, die zo gerespecteerd werd dat hij door president Grant was gevraagd als minister van Financiën, besloot er een zaak van te maken door de publiciteit te zoeken. Het was het eerste antisemitische incident dat de media bereikt, al was een antisemitische bejegening voor Duitse immigranten als Seligman in zijn jonge jaren niet ongewoon. Tot zijn verrassing werkte de publiciteit juist averechts en doken er overal bordjes op met ‘No Jews admitted’. Volgens de historicus John Higham, de expert op het gebied van nativisme, had het minder te maken met een anti-immigratie sentiment dan met een hardnekkig Amerikaans anti-katholiek en anti-joods gevoel. De vermeende vijandschap tegenover de Amerikaanse protestantse samenleving was het probleem. Deze mensen konden nooit Amerikaans worden.

De Populisten, plattelandsactivisten in de jaren negentig, weten hun economische problemen tijdens de grote depressie van die jaren aan de bankiers in New York. Ook hier gold dat de boeren en activisten in het Midden Westen zelden of nooit een joodse Amerikaan waren tegengekomen, maar dat joden een aantrekkelijk doelwit waren om hun problemen aan toe te schrijven. In 1896 kon president Cleveland de overheidsfinanciën alleen redden met hulp van J.P. Morgan en de Rothschilds. Deze uitverkoop aan de bankiers paste naadloos in het verhaal dat de Populisten vertelden.

Toen na 1890 miljoenen straatarme Jiddisch sprekende Oost-Europese en Russische joden arriveerden, verjaagd door discriminatie en pogroms, werd het alleen maar erger. De anti-immigratie retoriek in de jaren 1900 en 1910 was bepaald onfris en gooide andere ‘rassen’ als Italianen en Jiddisch sprekende joden op één hoop. Daarbij hadden de gevestigde joodse Amerikanen weinig compassie met joden uit een andere regio, met een andere taal en een traditioneler manier van geloofsbeleving dan de joden die een halve eeuw eerder uit Duitsland waren gekomen.

Toen president Wilson in 1916 de eerste joodse rechter benoemde in het Supreme Court, Louis Brandeis, riep dat veel weerstand op. Het nominatie- en goedkeuringsproces duurde vier maanden, in die tijd ongewoon lang, en werd ontsierd met antisemitische retoriek. Na Brandeis’ benoeming weigerden sommige van zijn collega’s in het Hof naast hem te zitten of zelfs met hem te praten.

Het was een tijd van racisme en antisemitisme en zoals altijd gingen die vaak samen op. In 1915 was in Georgia de joodse zakenman Leo Frank gelyncht. Frank was in 1913 veroordeeld voor de moord op een 13-jarig meisje dat voor hem werkte. De nationale pers had de rechtszaak een travestie van de rechtsstaat genoemd, een bemoeizucht die met een typerende reactie in het Diepe Zuiden tot nog sterker antisemitische en haat jegens Frank leidde. Het Supreme Court wees zijn hoger beroep in april 1915 af. In augustus 1915 werd hij door een opgejuinde menigte in Marietta, Georgia, gelyncht.

Helemaal in zijn tijd paste ook de autoproducent Henry Ford die in 1918 de krant in zijn woonplaats Dearborn had gekocht. Hij begon daarin een serie artikelen die claimden dat een grote joodse samenzwering Amerika kapot maakte. Joden waren verantwoordelijk geweest voor de oorlog, voor alle misdaad in het land, zelfs voor de slechte kwaliteit van de Amerikaanse marine en uiteraard voor stakingen. Ford bundelde de artikelen in vier boeken die hij The International Jew noemde. Een half miljoen exemplaren werden gedistribueerd via zijn netwerk van dealers. Ford was populair, rijk en werd in de jaren twintig genoemd als presidentskandidaat.

De Grote Depressie, begonnen in 1929, maakte anti-elite gevoelens los die zich maar al te gemakkelijk vertaalden in antisemitisme. Volgens peilingen zag de helft van de Amerikanen joden als hebzuchtig en oneerlijk, veertig procent vond dat ze teveel macht hadden in Amerika.

Het ging verder dan simpele xenofobie. Synagoges werden beklad met swastika’s. De populaire radiopredikant, de katholiek Father Coughlin, was antisemitisch en dat gold ook voor het America First Committee van de vliegenier Charles Lindberg, die enorme bewondering had voor Hitlers Duitsland. Het concrete gevolg was dat Amerika geen joodse immigranten binnenliet toen het echt nodig was. Philip Roths The Plot against America maakt fictie van een soort segregatie tegen joden en inderdaad, dat zou in 1940 bepaald niet onmogelijk geweest zijn. Geen wonder dat Amerikaanse joden en in het algemeen mensen met enig historisch gevoel, rilden toen Donald Trump in zijn inaugurele rede America First tot logo van zijn presidentschap verhief.

Nieuwsberichten over de holocaust waren vanaf begin 1942 in de Amerikaanse media verschenen, zij het in uithoekjes van de grote kranten. The Boston Globe had in juni 1942 een kop ‘Massamoord op joden in Polen loopt op tot meer dan 700.000 mensen’, onder aan pagina twaalf. De ontdekking van de omvang van de holocaust in mei 1945 kwam als een schok. De moord op zes miljoen joden en een schuldgevoel over Amerika’s gebrek aan hulp toen joden Duitsland probeerden te ontvluchten zou het buitenlands beleid na de oorlog fundamenteel beïnvloeden. In 1948 erkende Amerika zonder dralen Israël, maar dat was vooral het werk van president Harry Truman. De meeste ministers waren minder enthousiast.

Het gebrek aan kennis, of het negeren van de vernietigingskampen leidde tot een reactie die ook weer overdreef: voor Amerikanen is de Tweede Wereldoorlog in Europa teruggebracht tot de Holocaust. De rijen voor het Anne Frank Huis in Amsterdam staan vol Amerikanen die niets weten van de Tweede Wereldoorlog behalve Pearl Harbor, Iwo Jima en de Holocaust. Dit bewustzijn verhinderde niet dat Amerika tot ver na de Tweede Wereldoorlog een sterk antisemitisme kende. Zakenclubs en golfbanen hielden joden buiten de deur, in het Zuiden gingen racisme en antisemitisme hand in hand. In de biografie van Alan Greenspan, de latere president van de Federal Reserve, wordt opgemerkt dat hij begin jaren vijftig last had van anti-joodse sentimenten op Wall Street.

De bandopnames van president Richard Nixon laten een diepgeworteld clichématig denken over joden horen, vaak de grens overschrijdend van antisemitisme. Dat deze opmerkingen vaak vielen in het gezelschap van zijn als kind uit Duitsland gevluchte veiligheidsadviseur, Henry Kissinger, wijst erop dat het voor Nixon gewoon dagelijks taalgebruik was. Voor Kissinger was het nooit reden om zich van de president af te keren of, voor zover de banden dat laten horen, er iets over te zeggen.

Overigens heerst in zwarte kringen, vooral bij de Nation of Islam en diens leider Louis Farrakhan, maar ook onder establishment types als Jesse Jackson, een afkeer van joodse Amerikanen. Jackson noemde in 1988 in zijn presidentscampagne New York ‘hymietown’ wat hem gelukkig meteen een hoop steun kostte. Jackson ontkende eerst en noemde het toen een joodse samenzwering om hem te ondermijnen. Hij weigerde altijd afstand te nemen van Louis Farrakhan.

Ogenschijnlijk is Amerika een bijzonder vriendelijk land voor joodse Amerikanen en heeft de VS sinds de Tweede Wereldoorlog Israël omarmd als 51ste staat. De Israël lobby heeft een ongekende invloed op de buitenlandse politiek. Zozeer dat zelfs joodse Amerikanen soms door stupiditeit bevangen raken: Barack Obama die regelmatig golfde op een club in Maryland die veel joodse leden heeft, kreeg te maken met een plan om hem de toegang te ontzeggen. De president had in december 2016 in de Verenigde Naties een uitspraak die het nederzettingenbeleid van Israël niet had voorzien van een veto.

Het punt is: Amerika is ook op dit terrein een verdeeld land. Enorm pro-Israël (hoewel steeds minder) en tegelijkertijd met een sterke antisemitische onderstroom. vooral in kringen van white supremacists en survival en white supremacy types in het Westen en hard core racisten in het Zuiden, maar zeker niet tot hen beperkt. Met Steve Bannon en zijn Breitbart club hebben deze groepen nu ook het Witte Huis bereikt.

De onnozele president in het Witte Huis denkt dat hij gevrijwaard is van elke kritiek omdat zijn schoonzoon en dochter joods zijn. De werkelijkheid is dat Trump en zijn aanhangers een klimaat hebben geschapen waarin het aantal ‘incidenten’ sterk is gestegen en een onaangename onderbuik kant van Amerika blootleggen. Er is niet zozeer sprake van een groei van het antisemitisme alswel een groei van de bereidheid om, onder de vlag van afkeer van politieke correctheid, er ongefilterd over te babbelen. Geen wonder dat de meest extreme activisten er ook naar gaan handelen.

Die beelden waren symbool van de segregatie en hadden weinig met geschiedenis te maken

Ik hoorde zojuist Wouter Zwart op radio 1. Hij blijft een correspondent op de verkeerde plek of misschien gewoon de verkeerde correspondent, maar dat terzijde.

Wat hij naliet te melden is dat die beelden van confederale generaals en de leiding van de Confederatie of de Daugthers of the Confederacy, pas geplaatst zijn vanaf 1890. Precies ook de tijd dat de segregatie begon, de Amerikaanse apartheid die tot 1965 duurde. Dat maakt deze beelden zo omstreden. Ze zijn monumenten van en voor racisme, niet voor de oorlog of het Zuiden.

De psycho kan dat natuurlijk niet bevatten wegens fundamenteel gebrek aan kennis van de geschiedenis. Maar het zou er bij de verhalen  over deze monumenten wel aan toe gevoegd moet worden, anders lijkt het zo onredelijk om ze te willen weghalen.

Zou iemand rond de Mad King de moed hebben ….

Toen Mad King Donald dinsdag tekeer ging, was hij in gezelschap.

Naast hem stond minister Mnuchin die Joods is en minister Chao, die Aziatisch is. Iets verderop stond economisch adviseur Cohn, ook Joods. Tegen de wand stond John Kelly, de chef staf die kan organiseren wat hij wil maar de psycho niet stil kan krijgen.

Het zou zo mooi geweest zijn als ook maar één van hen was weggelopen in plaats van ongemakkelijk te schuifelen. Ik weet het, dat is veel gevraag, te veel. Je moet in een halve minuut beslissen dat je je rol als publieke dienaar niet meer wilt vervullen want ontslag is waarschijnlijk na een dergelijk gebaar tegenover je baas.

Toch moet je blijven hopen dat er functionarissen zijn in deze regering die durven te zeggen ‘genoeg is genoeg’ en afstand nemen, publiekelijk en niet via het achterklapcircuit. Laat Trump hen maar ontslaan, eens kijken wat het Congres daarvan vindt – nou ja, dat zit vol Republikeinen die evenmin gebroken hebben met de president. 

Misschien heb ik te hoge verwachtingen. Uiteindelijk bleef iedereen aan boord toen de psycho zijn pussy graber ervaring had, toen hij Obama eerst niet-Amerikaan maakte en later, als president, zonder bewijs beschuldigde van afluisteren. Eer en het innemen van een serieuze en risicovolle positie is een onderschat item in de politiek. Helaas.